- 2 november -

Jezus verwijst naar zijn kruisdood

(GJE VI. 169, 6-9)
Ik zei: Als een mens volledig aan God gelijk wil worden, moet zijn wil zo oneindig vrij gelaten worden dat hij zich, als hij kwaad wil, ook aan zijn God en Schepper kan vergrijpen. Want - zoals Ik je al gezegd heb - als de mens niet de mogelijkheid heeft om een volmaakte aartsduivel te worden, dan heeft hij ook niet de mogelijkheid om volledig aan God gelijk te worden.
De mens heeft dus een volkomen vrije wil, die hij door de gegeven wetten in zichzelf herkent. Maar wat zouden de wetten en wat zou de vrije wil van de mens zijn, als hij in zichzelf niet de prikkel zou hebben de wetten te overtreden zoals en wanneer hij maar wil?! Zonder die prikkel zou de mens slechts een dier zijn, dat niet anders kan handelen dan volgens de dwang van de wet die erin gelegd is.
Aan de mens is echter, voor zover het zijn geestelijk deel betreft, geen dwingende wet is meegegeven, maar slechts een geestelijke wet die als volgt geformuleerd is: `Je behoort....'. En zo is de mens in zijn willen en verlangen helemaal vrij gelaten, en kan hij zich zelfs aan Mijn lichaam vergrijpen, dat nu de drager van de geest is en vergeestelijkt voortaan ook zal blijven bestaan.
Ik heb je dit nu gezegd, opdat je het niet vreemd zult vinden wanneer dat met Mijn lichaam zal gebeuren, - maar de kwade opzet van de mensen die dat zullen doen, zal helemaal tevergeefs zijn; want Ik zal daarna op de derde dag toch net zo volledig weer te midden van jullie zijn, als Ik nu bij jullie ben. Daarna zal het gericht over het kwade tempelgebroed pas beginnen.