30 juni

Verhouding ziel - geest

(GJE IV. 226, 1-4)
De Heer: De ziel zal zich steeds zo tot de geest verhouden als het aardse lichaam tot de ziel. Het lichaam van een ziel, al is die nog zo volmaakt, heeft in zekere zin ook een eigen wil om te genieten, waardoor de ziel bedorven kan worden als zij daarop ingaat. Een juist opgevoede ziel zal echter nooit ingaan op de vraatzucht van het lichaam en steeds de baas over haar lichaam blijven; maar bij een verkeerd opgevoede ziel is dat heel goed mogelijk.
Toch bestaat er tussen ziel en geest alleen maar dezelfde verhouding als tussen een oer-volmaakte ziel en haar lichaam. Het lichaam kan zelf begeerten hebben zoveel het maar wil en met al zijn stekels, die vaak zeer scherp zijn, de ziel prikkelen om daaraan te voldoen en deze bevredigen, maar dan zegt de volmaakte ziel daar toch altijd met succes nee tegen! En precies hetzelfde doet Mijn geest in de ziel waarin Hij helemaal is overgegaan!
Zolang de ziel helemaal opgaat in de wil van de geest, zo lang gebeurt alles precies volgens de wil van de geest, die ook Mijn wil is; maar wanneer de ziel echter door herinneringen van vroeger wat meer bezig is met zinnelijke dingen, dan treedt op zulke momenten de geest terug en laat de ziel alleen over aan de uitvoering van haar wens, waarvan meestal niets terecht komt, vooral als de uitvoering daarvan zeer weinig of vaak ook helemaal niets geestelijks ten doel heeft
De ziel die weldra haar egoïstische zwakheid en onhandigheid bemerkt, laat dan ook al gauw haar op eigen lust gerichte dromen varen, verenigt zich weer heel innig met de geest en laat diens wil overheersen. Dan is er natuurlijk weer orde en kracht en macht in overvloed.

29 juni

Uitstralende levenssfeer

(GJE IV. 222, 1, 3-4, 7)
De Heer: Jullie begrijpen nog lang niet levensecht genoeg wat in feite nu eigenlijk de uitstralende levenssfeer van de ziel is, en hoe deze kracht zich kan uiten door te handelen, te voelen, te luisteren en zelfs door te kijken!
Waarom vind Ik dit nu juist zo belangrijk? Dat is gemakkelijk te raden en te begrijpen. Wie zijn leven waarachtig wil verbeteren en wil verheffen tot het eigenlijke leven, moet het eerst door en door kennen, hoe het bestaat, zich uit, hoe het onder bepaalde omstandigheden en gebeurtenissen op een bepaalde manier reageert; hoe het, als het bedorven en verkeerd geworden is, weer te verbeteren is en hoe een volmaakt verbeterde toestand is te behouden en ook op de naasten is over te brengen, om uiteindelijk te komen tot één herder en één kudde.
Dat voor de ware mensen de algehele kennis van het leven het allerbelangrijkste is, hebben in alle tijden de wijste mannen van alle volken ingezien en beweerd; alleen vonden zij de weg daartoe slechts heel moeizaam en moeilijk, of meestal ook helemaal niet. Nu ben Ik echter, als Heer en Meester van al het leven en bestaan van eeuwigheid, Zelf naar jullie gekomen en Ik heb alles op wonderbaarlijke wijze hierheen, naar deze meest afgelegen plaats van de wereld ontboden, om jullie het ware levensbestaan zo zichtbaar en duidelijk mogelijk te laten zien, en daarom zullen jullie het na verloop van tijd, en met het nodige geduld, wel begrijpen; maar dan zal het ook jullie plicht zijn, dat wat jullie begrepen hebben ook je naasten zoveel mogelijk begrijpelijk te maken.
En als jullie van de mensen echte broeders en vrienden gemaakt hebben, die mettertijd wat levenskennis betreft op jullie zullen lijken, zullen jullie ook ware vreugde en zaligheid onder elkaar genieten en sterk worden in al het goede, dat jullie gemakkelijk zullen uitvoeren. Want honderd armen bereiken meer dan één, honderd ogen die naar alle kanten gericht zijn, zien meer dan twee en de verenigde uitstralende levenssfeer van duizenden is een heel merkwaardige, krachtige hefboom om allerlei gevaren en slechte zaken af te wenden, van welke kant die ook mogen komen en welke naam ze ook mogen hebben.

28 juni

Doopsel

(GJE IV. 220, 11-12)
In het vervolg zullen echter ook de kinderen, als zij door Mijn woord en Mijn naam getekend en gedoopt worden, de geestelijke vonk van Mijn liefde in het hart van hun ziel gelegd krijgen; die zal echter bij een verkeerde opvoeding niet groeien, wel bij een opvoeding volgens Mijn orde die nu aan jullie allen overduidelijk is uitgelegd, volgens welke vóór alles het hart, en van daaruit pas op overeenkomstige wijze het verstand gevormd moet worden. Het hart wordt gevormd door de ware liefde en door zachtmoedigheid en geduld.
Leer de kinderen al vroeg de Vader in de hemel liefhebben, toon hun hoe goed en liefdevol Hij is, hoe Hij alles wat bestaat terwille van de mensen bijzonder goed, mooi en wijs geschapen heeft, en hoezeer Hij vooral de kleine, Hem boven alles liefhebbende kinderen is toegedaan! Maak hen er bij iedere speciale gelegenheid op attent, dat de Vader dat alles regelt en doet en laat gebeuren, dan zullen jullie het hart van de kleinen tot Mij keren en Mijn liefde zal al snel in hen beginnen te groeien! Als jullie de kleinen zo zullen leiden, zal jullie geringe moeite ook al gauw gouden vruchten dragen, - maar anders dorens en distels, waarop druiven noch vijgen groeien!

27 juni

Wedergeboorte

(GJE IV. 220, 5-10)
Alleen de liefde kan jullie omvormen tot het leven!
Daarom ben Ik in de wereld gekomen om jullie de ware ommekeer te tonen, terug naar Mijn orde en naar de ware weg, om daarlangs verder te gaan tot jullie de ware geestelijke wedergeboorte in de ziel bereikt hebben, waarna er geen slechte terugval meer denkbaar en mogelijk is.
Dit moet nu bij jullie voorbereid worden, omdat degenen die eenmaal verkeerd zijn geworden, alleen met de door lapwerk bewerkstelligde ommekeer van de ziel weinig geholpen zouden zijn. De ziel moet weliswaar eerst helemaal omkeren voordat de geest in de ziel wedergeboren kan worden, maar de dichtgestopte, opgelapte en zo op de goede weg gebrachte, betere zielstoestand is niet duurzaam, omdat een ziel die alleen maar opgelapt is door de macht van de wereld en haar tijdelijke voordelen maar al te gemakkelijk bij de volgende, iets sterkere verlokkende gelegenheid weer in haar vanouds gewende, verkeerde handelwijze terugvalt.
Om dat echter zoveel mogelijk te verhinderen, heb Ik nu de nieuwe weg zo voorbereid, dat Mijn geest, die Ik nu als een vonk van Mijn vaderliefde in het hart van iedere ziel leg en gelegd heb, door jullie liefde tot Mij, en daardoor waarachtig en daadwerkelijk tot de naaste, gevoed wordt, in jullie ziel groeit, en na het bereiken van de juiste grootte en kracht zich volledig met de genezen ziel verenigt en daarmee één wordt, - hetgeen dan wedergeboorte van de geest moet en ook zal heten.
Wie dit bereikt heeft, staat dan natuurlijk onvergelijkbaar veel hoger dan welke ziel dan ook, ook al is die op zichzelf nog zo volkomen; die is weliswaar ook tot veel in staat, maar ondanks dat toch eeuwig niet tot alles wat aan de volledig wedergeborene is voorbehouden.
Deze vonk van Mijn liefde wordt echter pas dan volledig in het hart van een mensenziel gelegd, als een mens Mijn woord gehoord heeft en het gelovig in zijn hart met alle liefde als waarheid heeft aangenomen; zolang dat niet het geval is, kan geen mens, ook al is zijn ziel nog zo volmaakt, de wedergeboorte van de geest bereiken. Want zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie spreek, komt de vonk van Mijn liefde niet in het hart van jullie ziel, en als die er niet is, kan hij ook niet in een ziel groeien en gedijen, en daarin dus ook niet wedergeboren worden.

26 juni

Juiste opvoeding

(GJE IV. 220, 1-4)
De Heer: Wat zou een boom voor vruchten geven als alle hartverblindende verschijnselen van de vruchtvorming van de eerste vrucht achterwege bleven? (...)
En precies zo is het met een mens en heel in het bijzonder met zijn ziel! Alles wordt grove materie, die geen andere vrucht voortbrengt dan alleen die, welke men tenslotte afhakt en als hout in het vuur verbrandt om uiteindelijk misschien toch nog de as nuttig te gebruiken voor het bemesten en zuiveren van de slechte en magere grond.
Wie derhalve begint met het verstand van zijn kinderen te ontwikkelen en te vormen, begint een huis bij de topgevel te bouwen en put water in een vat vol met gaten. Nat zal het wel zijn zolang de schepper met dat vergeefse werk bezig is, maar op zichzelf zal er toch nooit een druppel levend water in blijven, en met de wonderbare uitingen van het zielenleven zal het wel nooit iets worden. Als men de gaten in het vat met heel veel moeite dicht zou stoppen, zou het water er ook wel in blijven. Maar hoe gemakkelijk verrot een stopje dat er niet zo erg goed en vast ingeduwd is, en na verloop van tijd kan het vat dan weer al zijn levenswater verliezen.
De betekenis hiervan is dit: Een mens die verstandelijk is ontwikkeld, kan door veel zelfverloochening ook naderhand zijn hart doeltreffend ontwikkelen; gaat hij daarbij echter niet uiterst zorgzaam te werk, en let hij niet voldoende op de vele proppen waarmee hij alle gaten (aardse zwakheden) in zijn levensvat gedicht heeft, en laat hij ook maar één zwakheid, ofwel één gaatje dat niet zorgzaam genoeg dicht gestopt is, de ruimte, dan zal hij heel vlug merken dat hij het verzamelde levenswater kwijt is, en dat hij heel ongemerkt weer helemaal de oude mens is geworden, zonder enige innerlijke levensinhoud!

25 juni

Goddelijkheid van de Heer

(GJE IV. 200, 18-20)
De engel Rafaël zegt: Bij God is alles mogelijk, en jullie kunnen daaruit opmaken hoe God, de Heer, ook al is Hij hier als mens net als een ander mens aanwezig, met de oneindige macht van Zijn wil toch de gehele oneindigheid leidt, regeert en in stand houdt, en dat er voor Zijn alziende ogen eeuwig nergens iets verborgen kan zijn, waarvan Hij niet heel precies alles weet!
Dat de eeuwige goddelijke geest nu op deze aarde in het vlees is gekomen en Zelf persoonlijk Mens is geworden, kwam vooral omdat Zijn overgrote liefde voor jullie mensen van deze aarde, en daardoor ook voor de mensen van al de talloze andere werelden, Hem bewoog om voor jullie in alle liefde voor alle eeuwige tijden een voelbare, zichtbare en aanspreekbare God en Vader te zijn! Want Hij, als God, is de machtigste en zuiverste liefde, en daarom kan ook geen mens en geen engel Hem anders dan alleen door de liefde benaderen.
Als jullie bij Hem willen komen, moeten jullie Hem vóór alles boven alles liefhebben en jullie moeten elkaar als ware broeders en oprechte zusters liefhebben; zonder die liefde is het zo goed als onmogelijk om bij Hem te komen!

24 juni

Geestelijke schatten

(GJE IV. 199, 6-7, 9)
Het is met het grondig bevatten en het juiste begrijpen van Mijn leer ongeveer als met het verwerven van een vermogen: Wie heel gemakkelijk aan een aanzienlijk vermogen is gekomen, weet daar ook heel snel en gemakkelijk raad mee, want aan ontberingen is hij nooit gewend en sparen heeft hij nooit geprobeerd. Als hij eenmaal door een erfenis of door een ander gemakkelijk verkregen gewin in het bezit is gekomen van een vermogen, zal hij geen waarde hechten aan dat vermogen, want hij denkt, en voelt dat ook, dat men heel gemakkelijk een groot vermogen vergaart. Wie zich echter met hard werken een aanzienlijk vermogen vergaard heeft, kent de zware inspanningen en het vele werk en weet hoeveel zweetdruppels hem iedere penning gekost heeft; daarom waardeert hij ook zijn met moeite verworven vermogen en hij verkwist en verbrast het beslist nooit op een lichtvaardige manier.
Zo is het echter ook met de geestelijke schatten. Wie ze gemakkelijk verwerft, hecht er nauwelijks waarde aan omdat hij denkt en ook in zichzelf voelt, óf dat hij ze nooit ofte nimmer kwijt zou kunnen raken, of, gesteld dat hij er iets of zelfs alles van zou kwijtraken, al het verlorene heel gemakkelijk weer terug kan krijgen. Maar dat is niet het geval, want wie geestelijk iets verliest, wint het verlorene een tweede maal niet zo gemakkelijk terug als hij het de eerste maal kreeg.
Wie eenmaal Mijn woord heeft, moet het behouden en daar standvastig in blijven, niet alleen door het kennen van Mijn woord, maar voornamelijk door het doen en handelen volgens Mijn woord; want alle kennis en geloof zonder daarnaar te handelen heeft vrijwel geen betekenis en kan voor het leven geen waarde hebben!

23 juni

Snel van begrip

(GJE IV. 199,1-4)
De Heer: Het is al lang bekend, dat mensen die iets gemakkelijk aanvaarden zonder eerst behoorlijk flink beproefd te zijn, de gemakkelijk aanvaarde en begrepen zaak ook heel gemakkelijk en snel weer laten varen, terwijl mensen die in zekere zin door louter porren en een harde aanpak een les leren aanvaarden en begrijpen, deze dan niet zo gemakkelijk ooit weer vergeten.
Er zijn er wel die zeer goede talenten bezitten en daarbij ook alle andere capaciteiten hebben! Zij bevatten alles snel en gemakkelijk en begrijpen het goed, maar op het moment dat zich noodzakelijke beproevingen voordoen, denken zij aan hun wereldse voordeel, zijn bang teveel te moeten offeren, en proberen dan zo mogelijk die geestelijke zaken te vergeten en kwijt te raken, die, hoewel zij van de waarheid daarvan overtuigd zijn, hun op deze wereld geen voordeel opleveren. Zulke mensen lijken op die bijna doorzichtige dagvliegen die de hele mooie dag door in het licht spelen en vol leven zijn, omdat zij zelf helemaal door het licht doorschenen en doorgloeid worden; maar komt dan de nacht die het leven beproeft, dan is het uit met hun licht en hun gloed, en daarmee ook met hun leven!
Daarom zijn mensen die aanvankelijk een hogere waarheid wat moeilijker aanvaarden, geschikter voor het rijk van God dan de vlotte aanvaarders; want zij behouden het aanvaarde daarna getrouw en leven daarnaar, terwijl de vlotte aanvaarders met het licht uit de hemel spelen als de dagvliegen met het zonlicht, maar als gevolg daarvan ook niet meer nut hebben van het hemelse licht dan de dagvliegen van het zonlicht.
Soms zijn er echter ook mensen die een waarheid gemakkelijk aanvaarden, onthouden en dan tijdens de nacht als heldere sterren blijven stralen en zichzelf en anderen veel voordeel brengen; maar van deze mensen zijn er maar weinig en zij zijn zeldzaam.

22 juni

Hart en geheugen

(GJE IV 178, 15-17)
Jullie moeten Mijn woorden beter ter harte nemen, dan vergeet je deze niet zo gauw, want alles wat je eenmaal echt ter harte hebt genomen, blijft beslist ook vast in je herinnering zitten en als je het nodig hebt, laat je geheugen je niet in de steek. Maar als je datgene wat Ik gezegd heb alleen maar in je geheugen wilt opnemen, zul je het voor het merendeel binnen een jaar minstens honderd keer vergeten; want op latere leeftijd is het geheugen niet meer zo soepel als in de jeugd. En de jeugd vergeet al gemakkelijk wat zij geleerd heeft, laat staan de ouderen. Maar wat je eenmaal ter harte hebt genomen, is in het leven overgegaan en blijft voor eeuwig!
Ik zeg jullie, van alles wat je op deze wereld slechts in je geheugen hebt opgenomen, zal in het hiernamaals geen jota overblijven; alle dorre, wereldse geleerden verschijnen dan ook in het hiernamaals als doven, blinden en stommen; zij weten helemaal niets en kunnen zich niets herinneren. Niet zelden komen zij daar zonder enig begrip aan, zoals een kind op deze wereld uit het moederlichaam komt. Zij moeten daar alles vanaf de eerste beginselen opnieuw gaan leren en ondervinden, omdat zij anders in eeuwigheid doof, blind en stom zouden blijven en alleen maar een vaag gevoel van het lichaam zouden hebben, zonder echt te voelen dat zij het zijn die reeds op aarde bestonden. Dat moet hun eerst bij stukjes en beetjes op zinvolle wijze bijgebracht worden.
Als het bij de mens in zijn hart duister is, is meteen de gehele mens duister; als het daar echter licht en helder is, is de gehele mens licht en het kan bij hem nooit meer duister worden! Neem wat je hoort daarom meteen in je hart op, dan zal het ook weldra licht in je worden!

21 juni

Doel van de zinnelijkheid

(GJE IV. 177,1-5)
Ik zeg: Vriend, wat gaat jou het lichaam aan en wat daarin gebeurt? Als Ik deze eigenschap niet aan het lichaam zou geven, zou een man dan ooit een vrouw nemen en in haar de levende menselijke vrucht verwekken?
Als Ik de maag niet de begeerte naar voedsel gegeven zou hebben, zou iemand dan ooit voedsel tot zich nemen? (....)
Kijk, wordt er ook maar één punt in Mijn eenmaal vastgestelde orde gewijzigd, dan is het voor eeuwig uit met een volkomen vrij en zelfstandig leven. Ben Ik niet Degene die de ogen het vermogen om te zien, de oren het vermogen om te horen heeft ingeademd, en de tong het vermogen om te spreken en te proeven, en de neus het reukvermogen heeft gegeven?
Ben je een zondaar omdat je bij tijden honger en dorst hebt? Zondig je, wanneer je kijkt, luistert, proeft en ruikt? Al deze zintuigen zijn je gegeven om de vorm van de dingen waar te nemen, om de wijsheid van het gesproken woord te horen en om goede en slechte en schadelijke geesten van de nog ongegiste en ruwe materie waar te nemen!
Zeker, je kunt met ogen, oren, neus, smaak en tong wel zondigen als je deze zintuigen niet overeenkomstig de orde gebruikt, als je je ogen onbeschaamd alleen maar richt op dingen die slechts het lichaam aanspreken, als je alleen maar graag en gretig naar laster, smaad en smerige praatjes luistert, als je alleen maar voor je plezier aan stinkende zaken ruikt die het lichaam verontreinigen en ziek maken, zodat je niet tot werken in staat bent. Je zondigt ook met je smaak en je tong als je de te grote belustheid op dure lekkere hapjes niet in toom houdt; want waarom moet jouw smaak gestreeld worden door het zwelgen van de kostbaarste dingen, terwijl er naast je veel armen van honger en dorst versmachten?! Als je honger en dorst hebt, verzadig je dan met eenvoudige en vers klaargemaakte kost; maar wanneer je meedoet aan vreet- en zwelgpartijen, zondig je duidelijk tegen de orde van God.

20 juni

Menselijke zwakheid

(GJE IV. 176, 8-9)
Mijn Heer en Mijn God! Waar heb ik het aan te danken dat U nu opeens zo genadig en barmhartig voor mij bent? Weet dat ik een zondig mens ben, want mijn vlees is erg zwak. Mooie en aantrekkelijke meisjes maken op mij een geweldige indruk, en van tijd tot tijd komen er altijd onzedelijke gedachten in mij op. En heel vaak stem ik met een soort lust en plezier in met deze gedachten, ook al is het niet metterdaad bij gebrek aan gelegenheid, dan toch wel in mijn gemoed dat bij mij tijdens zulke bronsperiodes erg gewillig is.
Daarna heb ik dan ook wel weer heldere ogenblikken en verstandige opvattingen en beschouwingen met betrekking tot dit onderwerp, maar wat heeft dat voor zin? Als ik meteen daarop weer een mooi meisje zie, zijn al die heldere ogenblikken, al die verstandige opvattingen en beschouwingen in een zucht weer verdwenen, en de oude zondebok staat weer met al zijn zinnelijkheid klaar. Ik doe daarbij en daarna wel niets, maar dit nietsdoen is toch geen echt nietsdoen, maar alleen maar een nietsdoen bij gebrek aan gelegenheid. De vrees voor aardse straf en schande weerhoudt iemand, maar de eigen vrije wil bij lange na niet, want die heeft bij zulke gelegenheden alleen maar erg veel zin en zou er bij een gunstige gelegenheid zeker niet afwijzend tegenover staan! Ik ken mijn ellendige lichaam helaas maar al te goed en daarom ben ik een zondig mens en zo'n grote genade van U niet waard!

19 juni

Eenwording van de mens met God

(GJE IV. 176, 2-4)
God, de eeuwig ontoegankelijke, openbaart Zichzelf in eigen persoon geheel zoals Hij was, is en eeuwig zijn zal, aan de mensen. Dat maakt het echter anderzijds ook noodzakelijk om God niet slechts ten dele, maar met lichaam, ziel en geest geheel in zich op te nemen, door enkel en alleen Hem lief te hebben. Deze toenadering van de Schepper tot het schepsel en omgekeerd moet immers uiteindelijk onvermijdelijk een volledige vereenzelviging van het scheppende Oerwezen met het later geschapen wezen tot gevolg hebben.
God wordt één met ons en wij worden één met Hem zonder de geringste beperking van onze persoonlijke individualiteit en met volkomen vrijheid van wil! Want zonder de volmaakte vereenzelviging van het schepsel met de Schepper kan nooit aan een volkomen wilsvrijheid gedacht worden, omdat alleen de wil van de Schepper geheel onbeperkt kan zijn en de wil van het schepsel alleen maar dán als hij volmaakt één geworden is met de wil van de Schepper.
Als wij willen wat de Heer wil, is ons willen volkomen vrij, omdat de wil van de Heer ook volkomen vrij is; willen wij dat echter niet, of maar ten dele, dan zijn wij miserabele slaven van onze eigen oneindige blindheid. Alleen in God kunnen wij volkomen vrij worden; buiten God bestaat er niets dan alleen maar gericht en dood!

18 juni

Vasten

(GJE IV. 167, 13-16)
Zolang Ik bij jullie ben als een echte Vader van jullie geest en bruidegom van jullie zielen, moeten jullie lichamelijk noch geestelijk vasten; als Ik echter mettertijd niet meer zoals nu persoonlijk bij jullie zal zijn, zullen jullie je weer van allerlei zaken moeten onthouden.
Overdreven en zonder reden vasten is ook dwaasheid en kan zelfs net als overdreven zwelgen tot zonde worden. Wie de juiste regels wil aanhouden voor zijn leven, moet in alle dingen matig zijn; want iedere onmatigheid moet mettertijd voor lichaam, ziel en geest nadelige gevolgen hebben! Eet en drink nu welgemoed, en wees vrolijk en opgewekt!
Een vrolijk en opgewekt hart is Mij veel liever dan een hart dat droefgeestig, treurig, klagend, morrend, met alles ontevreden en daardoor ondankbaar is, en zeker weinig liefde in zich heeft; want in een vrolijk hart woont liefde, goede hoop en vast vertrouwen. Komt iemand die belangrijke redenen heeft om te treuren bij een opgewekt en vrolijk iemand, dan wordt hij weldra ook vrolijk gestemd, zijn ziel begint zich vrijer te bewegen en het licht van de geest kan de rustige ziel gemakkelijker verlichten, - terwijl een treurige ziel helemaal verschrompelt en uiteindelijk totaal somber en nors wordt.
Ik neem aan dat jullie vrolijkheid en opgewektheid van het hart niet verwarren met uitgelaten, onfrisse en onzedelijke grappenmakerij - want laat dat verre van jullie blijven! - maar Ik bedoel de vrolijkheid en opgewektheid die het hart van een eerbaar en kerngezond echtpaar vervullen, of die ootmoedige mensen na goede en God welgevallige daden ervaren.

17 juni

Invloed van het kwade op het goede

(GJE IV. 145, 3-5)
Wie dit eens heel praktisch wil ondervinden, moet maar eens naar een zeer goed mens gaan, dan zal hij zien dat daar alle dieren ook een veel zachter karakter hebben. Het snelst merkt men dat bij honden, die in korte tijd geheel het karakter van hun baas aannemen. De hond van een gierigaard zal beslist ook een gierig beest zijn, en als hij vreet zal het niet raadzaam zijn in zijn buurt te komen. Maar als je naar een vrijgevig, zachtaardig mens gaat, dan zul je merken dat zijn hond, als hij er een heeft, een heel goedmoedig karakter heeft; dit dier zal eerder afstand doen van zijn etensbak dan dat hij een onuitgenodigde gast zijn tanden zal laten zien. Ook alle andere huisdieren van een zachtaardige en goedhartige baas zullen aanmerkelijk zachtaardiger zijn, ja zelfs bij planten en bomen zal een gevoelig persoon een groot verschil waarnemen.
Maar kijk eens of de bedienden van een vrek ook niet voor het merendeel krenterig, afgunstig en gierig en derhalve achterdochtig, vals en oneerlijk worden! Zelfs een voordien goed en vrijgevig mens zal, als hij zich langere tijd in de omgeving van een gierigaard bevindt die zwemt in zijn goud en zilver, tenslotte echt zuinig en bij het beoefenen van weldadigheid veel bedachtzamer worden.
Nu is het echter op aarde ook nog zo dat al wat slecht is, het goede veel gemakkelijker in iets slechts verandert, dan dat het goede het slechte in iets goeds verandert!

16 juni

Ontstaan van rampen

(GJE IV. 144, 2-3)
Ik zeg jullie: Alle onheil, epidemieën, allerlei ziekten bij mensen en dieren, slecht weer, magere en onvruchtbare jaren, vernietigende hagel, grote alles vernietigende overstromingen, orkanen, grote stormen, grote sprinkhanenplagen en dergelijke meer, zijn louter gevolgen van de tegen de orde ingaande handelwijze van de mensen!
Als de mensen zoveel mogelijk volgens de gegeven orde zouden leven, zouden zij dat alles niet hoeven te verwachten. De jaren zouden als parels aan een snoer elkaar opvolgen, het ene net zo gezegend als het andere. Het bewoonbare deel van de aarde zou nooit door te grote koude of te grote hitte geplaagd worden. Maar wanneer de slimme en bijzonder intelligente mensen uit zichzelf allerlei ondernemen wat ver boven hun eigen behoefte uitstijgt, wanneer zij op aarde te grote bouwwerken en te overdreven verbeteringen uitvoeren, hele bergen afgraven om heerwegen aan te leggen, als zij vele honderdduizenden hectaren met de mooiste bossen vernietigen, als zij terwille van goud en zilver te diepe gaten in de bergen slaan, als zij tenslotte zelf onder elkaar in voortdurende twist en onenigheid leven, terwijl zij toch altijd door een groot aantal intelligente natuurgeesten omringd zijn die zowel voor het weer als de zuiverheid en gezondheid van de lucht, het water en de bodem zorgen, - is het dan te verwonderen dat deze aarde steeds meer geteisterd wordt door ontelbare kwalen van allerlei aard?!

15 juni

Oorzaak van de zondvloed

(GJE IV 143, 1-3)
De Heer: Gods wijsheid kan zich wel verzetten wanneer mensen (...) moedwillig en ook kwaadwillig tegen de orde van God opstaan; maar daarvoor is er dan weer de liefde van God, die in haar grote geduld altijd deugdelijke middelen tegenover de verkeerde neigingen van de mensen weet te stellen en hen weer op de juiste weg brengt, waardoor tenslotte Mijn einddoel met de mensheid toch altijd moet worden bereikt zonder dat de mens als een machine daartoe gedwongen wordt door de een of andere almachtige wraak van God.
Maar zelfs deze middelen moeten niet als een gevolg van de toornige, goddelijke macht gezien worden, maar zuiver als een gevolg van de verkeerde handelwijze van de mensen. De wereld en de natuur hebben immers binnen de bestaande, juiste orde van God noodzakelijke en onveranderlijke, onontkoombare wetten meegekregen; aan zulke wetten is echter ook de mens onderworpen wat zijn vorm en zijn lichamelijke wezen betreft. Als de mens zich nu op de een of andere wijze tegen deze orde wil verzetten en de wereld wil omvormen, dan wordt hij daarvoor niet door Gods toorn gestraft, maar door de aangetaste, strenge en vaststaande goddelijke orde in de dingen zelf, die zo moeten zijn als zij zijn.
Je vraag jezelf nu af, of de zondvloed ook als een natuurlijk en noodzakelijk gevolg van een verkeerde handelwijze gezien moet worden. En Ik zeg je: Ja, zo is het! Meer dan honderd zieners en boden heb Ik opgewekt, en Ik heb de volkeren gewaarschuwd voor hun handelwijze die tegen de natuurlijke en goddelijke orde inging, en Ik heb hen meer dan honderd jaar lang zeer ernstig gewezen op de verschrikkelijke gevolgen voor hun lichaam en hun ziel die daar noodzakelijkerwijs het gevolg van zouden zijn; maar hun boosaardige moedwil ging zo ver, dat zij in hun blindheid de boden niet alleen bespotten, maar velen zelfs doodden en zodoende letterlijk de strijd met Mij aanbonden. Maar toch werd Ik daarom niet van toorn of wraakzucht boos, maar Ik liet hen hun gang gaan en de droevige ervaring opdoen dat onverstand en onkunde - die zelf schuldig zijn aan wat ze zijn - met Gods natuur en ordening beslist niet alles mogen doen wat hen in hun blindheid goeddunkt.

14 juni

Aandacht voor de geest

(GJE IV 140, 4-6)
Je kunt beter vragen naar iets geestelijks dan naar zaken die voor de geest net zo onbelangrijk kunnen zijn als de sneeuw die duizend jaar vóór Adam de woeste streken van de aarde heeft bedekt! Wat materie is en hoe deze ontstond, bestaat en nog ontstaat is jullie reeds volkomen duidelijk uitgelegd en daarom moeten wij ons nu vóór alles alleen bekommeren om de geestelijke dingen. Wat heeft de mens aan alle kennis en wetenschap van de hele wereld als hij zichzelf niet tot in de diepste levenswortel kent en dat vooral in de levens- en bestaanssfeer van zijn ziel en zijn geest?
Zal hij ooit waarachtig gelukkig kunnen zijn, ook al bezit hij alle aardse goederen, als hij zich bij tijd en wijle af zal moeten vragen: Wat zal er na de dood met mij gebeuren? Zal ik op de een of andere wijze bewust verder leven of zal het voor eeuwig helemaal met mij gedaan zijn? Als de bange vragensteller echter geen bevestigend antwoord krijgt, noch van iemand die meer ervaren is, of nog minder uit de eigen, duistere, wereldse levenskamer waarin nog nooit een waarachtig geestelijk licht is doorgedrongen, - wat dan? (....) Wat heeft de mens eraan als hij alle schatten van de wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel?
Daarom weg met alles wat roest en motten kunnen vernietigen! Slechts wat van de geest is, blijft voor eeuwig onveranderlijk; alles wat tot de materie behoort, is vaak nog onderworpen aan talloze veranderingen eer het het niveau van de geest bereikt zal hebben.
Vraag daarom naar dingen die de geest en de ziel betreffen, maar nooit naar aardse zaken!

13 juni

Het stervensmoment

(GJE IV. 129, 10, 5)
De Heer: Ik heb jullie reeds de ontwikkelingsgang laten zien tot aan het punt van de overgang door het afvallen van de materie. De lichamelijke dood is nog steeds de schrik van alle schepselen. (...)
Als de ziel op het moment van scheiden het verwoeste, verscheurde en verder niet meer bruikbare lichaam verlaat, vibreert zij vaak met trillingen ter grootte van een handbreedte en wel zo snel, dat je kunt aannemen dat zij in een enkel ogenblik duizendmaal heen en weer en op en neer gaat. Zolang de ziel zo in trilling is, is het voor een eventuele toeschouwer totaal onmogelijk ook maar iets van de menselijke vorm van de ziel waar te nemen. Na verloop van tijd komt de ziel meer en meer tot rust en wordt daardoor ook als menselijke ziel zichtbaar; is zij echter tenslotte geheel in de ruststand gekomen die direct na de volledige afscheiding intreedt, dan is zij ook meteen in volmaakte menselijke vorm zichtbaar, vooropgesteld dat zij voordien door allerlei zonden niet teveel misvormd is.

12 juni

Opvoeding


(GJE IV. 124, 2, 4-6, 9, 13)
De belangrijkste reden van het bederf van de mensenzielen ligt in de allereerste, gewoonlijk op apenliefde berustende opvoeding. Men laat het boompje groeien zoals het groeit en draagt door misplaatste verwennerij nog al het mogelijke daartoe bij om de stam maar echt krom te laten groeien. Is echter de stam eenmaal verhard dan helpen gewoonlijk alle pogingen tot recht buigen weinig of niets meer; een eenmaal krom gegroeide ziel zal zelden of nooit meer een helemaal rechte stam worden!
Een kind is tot aan het zevende jaar altijd nog veel meer dier dan mens. Want wat bij het kind mens is, ligt voor het merendeel nog in diepe slaap verzonken. Omdat een kind dus veel meer dier dan mens is, heeft het ook alleen maar veel dierlijke en daarbij zeer weinig werkelijk menselijke behoeften.
Geef hun slechts het nodigste! Wen hen vroegtijdig aan het missen van allerlei zaken, prijs de braven nooit te overdreven, wees echter ook tegen degenen die minder begaafd en braaf zijn nooit te hard, maar behandel hen met ware liefde en geduld.
Laten zij zich oefenen is allerlei goede en nuttige zaken en maak het kind, al is het nog zo lief, nooit ijdel, egoïstisch en laat het zichzelf nooit overschatten. Ook moet men kinderen, vooral als zij er aardig uitzien, nooit door mooie en dure kleren nog ijdeler en trotser maken dan zij reeds van nature zijn. Men moet ze zuiver houden, er nooit een soort huisgodjes van maken, dan zal men hen vanaf de geboorte reeds op die weg brengen die hen in hun rijpere jeugd daar zal brengen waar jullie allen nu pas door Mij komen.
Verzorg daarom de boompjes opdat zij regelrecht naar de hemel groeien en zuiver ze zorgvuldig van alle wildgroei; want als de bomen eenmaal groot en sterk zijn geworden en hun stam lelijke kronkels heeft die ontstaan zijn door de slechte winden, dan zullen jullie deze ondanks al je krachtsinspanningen niet meer recht kunnen buigen!
Wees daarom vóór alles bedacht op een juiste en goede opvoeding van je kinderen, dan zullen jullie dit volle evangelie van Mij gemakkelijk aan de nieuwe volkeren kunnen prediken, en het goede zaad zal ook op een goede en zuivere bodem vallen en een honderdvoudige oogst brengen! Als jullie echter je kinderen op laten groeien zoals de apen hun jongen, dan zullen zij als onkruid jullie hetzelfde laten oogsten wat ouders van apenkinderen oogsten: Wat de ouders verzamelen, verbruiken en vernielen hun kinderen moedwillig; en als de ouders hen van hun euveldaden willen afhouden, laten de lieve jongen meteen hun scherpe tanden zien en verjagen zij de ouders.

11 juni

Huidige openbaringen

(GJE IV 112, 3-5)
Jullie die de eerste steunpilaren van Mijn leer zijn, moeten zelf in het geheim veel meer weten dan alle anderen bij elkaar, opdat je na enige tijd vooral niet in verzoeking zult komen om Mijn leer afvallig te worden.
Toch zal al deze kennis niet verloren gaan, en als er vanaf nu gerekend, duizend en nog niet helemaal duizend jaar verlopen zullen zijn en Mijn leer bijna geheel begraven zal zijn in het vuil van de materie, zal Ik in die tijd wel weer mannen opwekken die dat, wat hier door jullie en door Mij besproken werd en wat gebeurd is, woordelijk zullen opschrijven en in een groot boek zullen doorgeven aan de wereld, die daardoor in veel gevallen de ogen geopend wordt!
N.B. Jij, Mijn knecht en schrijver (Jakob Lorber) denkt nu dat Ik destijds daarover nauwelijks iets gezegd zou hebben?! Wil je dan ook in het geloof zo zwak worden als je in je lichaam nog bent?! Kijk, Ik zeg je dat Ik Cyrenius en Cornelius zelfs jouw naam en meerdere namen van anderen heb genoemd, en dat zij nu ook met veel blijdschap getuige zijn van al datgene wat Ik je nu laat schrijven. Maar op het eind zal Ik ook aan jou de namen van mensen bekend maken die gerekend vanaf nu, binnen tweeduizend jaar nog grotere dingen zullen opschrijven en verrichten dan jij nu! Knoop dat voorshands in je oren en schrijf alles in het volste geloof op!

10 juni

De enige ware doop

(GJE IV 110, 9-11)
De echte en voor Mij alleen geldige doop is die met het vuur van de liefde tot Mij en de naaste, en met de levende vurige wil, en met de heilige geest van de eeuwige waarheid uit God. Deze drie punten zijn het die in de hemel voor iedereen een geldig getuigenis geven. Het zijn: de liefde als de ware Vader; de wil als het levende en daadwerkelijke woord of de Zoon van de Vader; en tenslotte de Heilige Geest, als het juiste begrip van de eeuwige en levende waarheid uit God, maar dan levend werkzaam in de mens en alleen maar in de mens! Want wat niet in de mens is en niet uit de geheel eigen wils-impuls geschiedt, heeft voor de mens geen waarde en omdat het voor de mens geen waarde heeft en kan hebben, daarom kan het ook voor God geen waarde hebben.
Want God Zelf als zodanig betekent voor de mens zó lang niets tot de mens door de leer God heeft leren kennen en door de liefde Zijn wil geheel tot de zijne maakt, en door de levendige vurige wil al zijn doen en laten geheel en al schikt naar de wil van de Allerhoogste, die hij nu kent. Daardoor wordt Gods evenbeeld pas levend in de mens en groeit en doordringt weldra het gehele wezen van de mens. Onder die omstandigheden gebeurt het dan ook dat de mens in alle diepten van de Godheid doordringt; want het evenbeeld van God in de mens is volkomen gelijk aan het beeld van één en dezelfde God van eeuwigheid.
Als dat bij de mens plaats vindt, is alles in hem geheiligd en de ware doop van de geestelijke wedergeboorte bereikt. Door die doop wordt de mens dan een echte vriend van God en is hij innerlijk net zo volmaakt als de hemelse Vader volmaakt is.

9 juni

Doop

(GJE IV 110, 3-6)
De joden hebben wel de besnijdenis die een voorloper is van de doop en die op zichzelf en voor Mij geen enkele waarde heeft als de besnedene niet ook tevens een besneden hart heeft. Ik bedoel met een besneden hart een gereinigd en met alle liefde vervuld hart, dat meer waard is dan alle besnijdingen vanaf Mozes tot en met nu. Na de besnijdenis kwam een tijdlang de waterdoop van Johannes, die door zijn leerlingen wordt voortgezet. Deze doop betekent op zichzelf echter ook niets, als de verlangde boetedoening daaraan niet reeds vooraf gaat of er toch heel zeker op volgt.
Wie zich dus met water laat dopen met het ernstige voornemen zich te verbeteren, begaat daarmee geen fout; alleen moet hij niet geloven dat het water zijn hart zal reinigen en zijn ziel zal sterken. Dat gebeurt slechts door de eigen, geheel vrije wil; het water is slechts een teken dat aangeeft dat de wil, die het levende water van de geest is, nu de ziel op gelijke wijze van de zonden heeft gereinigd zoals het natuurlijke water het hoofd en het overige lichaam reinigt van stof en andersoortig vuil.
Wie de waterdoop daadwerkelijk heeft ondergaan, is volkomen gedoopt, als de wil bij of reeds vóór de doophandeling in het hart van de dopeling zijn werk heeft gedaan. Als dat niet het geval is dan heeft de pure waterdoop ook niet de minste waarde en bewerkstelligt geen zegen van de materie en nog minder de een of andere heiliging daarvan. Zo heeft ook de waterdoop bij onmondige kinderen totaal geen waarde, behalve die van een puur uiterlijk teken van opname in een goede gemeente.

8 juni

Openbaringen

(GJE 1V 109, 12-14)
Ja, Ik zal in die toekomstige tijden ook wel hier en daar bij de ware gelovigen in Mijn naam mannen en maagden opwekken aan wie alle geheimen van de hemelen en de werelden door Mij ontsloten zullen worden vanwege hun liefdevolle hart; maar er zullen er maar weinig zijn die dat als een onomstotelijke waarheid zullen aannemen!
Zij echter die zo'n openbaring ontvangen, zullen innerlijk waarnemen en veel vreugde beleven en de naam loven en prijzen van Degene die hun zo volkomen waarachtig en overtuigend die dingen heeft geopenbaard waartoe anders geen menselijk zintuig ooit door kan dringen.
Ja, eens zullen er op deze aarde zelfs nog mensen zijn voor wier blik de gehele schepping als een verborgen geschrift van God zal zijn uitgerold; maar niemand zal zo'n genade ontvangen die niet eerst in Mijn naam heeft geloofd en daarin werd gedoopt!

7 juni

Verlossing

(GJE IV. 109, 3-7)
Ik zeg: (....) en nu wordt op het fundament van de thans door Mij gezegende materie een nieuwe orde en een nieuwe hemel gemaakt, en de hele schepping moet evenals deze aarde opnieuw ingericht worden.
Volgens de oude orde kon niemand die eens in de materie gehuld was, in de hemel komen; maar van nu af aan zal niemand werkelijk tot Mij in de hoogste en zuiverste hemel kunnen komen, die niet zoals Ik de weg van de materie en het vlees heeft doorlopen.
Iedereen die van nu af aan in Mijn naam gedoopt wordt met het levende water van Mijn liefde en met de geest van Mijn leer en in de kracht en de daad van Mijn naam, is voor eeuwig verlost van de oude erfzonde, en zijn lichaam zal daardoor niet langer een oude moordkuil van de zonde zijn, maar een tempel van de heilige geest.
Maar laat ieder oppassen dat hij deze tempel niet opnieuw verontreinigt door het oude, giftige onkruid van de eigenliefde! Neem je vooral dáárvoor in acht, dan zullen jullie ook je vlees en bloed heiligen; en als de reine geest in jullie de alleenheerschappij verkrijgt, zal in hem en door hem niet alleen de ziel, maar ook het lichamelijke vlees en bloed met huid en haar opstaan tot het volmaakte eeuwige leven!
Zie eens, wat een verschil er is tussen vroeger en nu! Maar zoals het nu ingesteld wordt, zal het ook in eeuwigheid blijven.

6 juni

Beter hier dan later

(GJE IV 96, 5-7)
Wees daarom allen hier actief en laat je niet verblinden door de schatten van deze wereld (...); verzamel je in plaats daarvan echter des te meer geestelijke schatten, die voor de gehele eeuwigheid blijven bestaan! Wees een verstandige huisbaas en rentmeester in het huis van je hart; hoe meer geestelijke schatten jullie door allerlei goede werken daarin zullen opslaan, des te beter zal het je daarginds vergaan! Wie hier echter zuinig en gierig is, zal het later slechts aan zichzelf te wijten hebben als hij de voorraadkamers van zijn hart bijna helemaal leeg zal aantreffen.
Hier op aarde kun je gemakkelijk verzamelen, want hier wordt alles wat iemand met een goede wil uit liefde tot God en de naaste doet, als baar en zuiver goud aangenomen; in het hiernamaals echter zal hij alles met het zuiverste goud van innerlijke en pure zelfwerkzaamheid uit zichzelf en in zichzelf moeten verwerven en betalen. En dat, Mijn vrienden, gaat wat moeilijker in dat rijk waar geen uiterlijke goud- en zilvergroeven zijn!
Hier kunnen jullie van het gewoonste straatvuil goud maken en je de hemel daarvoor kopen als je hart naar waarheid meewerkte bij de koop; in het hiernamaals zullen jullie slechts uit het edelste het edele in jezelf kunnen opwekken en dat zal nog moeilijker zijn dan hier uit de gewoonste kiezelstenen goud te maken. Wie echter door zijn edele en goede werken reeds hier een grote hoeveelheid goud heeft gemaakt, zal er daarginds geen gebrek aan hebben; want één zandkorrel van dit geestelijk edele metaal wordt aan gene zijde een klomp zo groot als een wereld en dat is al heel wat.

5 juni

Scheppen met de Heer

(GJE IV. 96, 2-4)
Omdat jullie en Ik nog minder nooit op zullen houden met denken en ideeën vormen, gaat het scheppen ook eeuwig door; want inhoudloos denken kan Ik niet en kunnen ook jullie niet! Als de gedachte echter eenmaal als iets gevoeld wordt, moet zij als vorm aanwezig zijn; en bestaat zij eenmaal als vorm dan is zij ook al geestelijk omhuld en bevindt zij zich als voorwerp voor ons, omdat wij het anders niet als een vormgegeven iets zouden kunnen waarnemen. Zolang Ikzelf dus zal denken en ideeën vormen en jullie uit Mij, zolang zal het scheppen ook onmogelijk kunnen ophouden. Aan ruimte zal het de oneindigheid eeuwig niet mankeren en daarom zullen wij nooit last krijgen van verveling door gebrek aan werkzaamheid.
Waar echter veel te doen is, zijn ook veel diensten, afhankelijk van de graad van het dienend vermogen van degenen die een dienst krijgen toegewezen. Wie zich in Mijn orde veel eigenschappen heeft verworven, zal ook veel opgedragen krijgen; maar wie zeer weinig eigenschappen heeft verworven, zal ook slechts zeer weinig opgedragen worden. Wie echter helemaal geen kundigheden verwerven zal, zal in het hiernamaals zeker zo lang in volkomen duisternis moeten smachten en gebrek lijden, tot hij zich door zijn innerlijke, vrije en zelfstandige inspanningen zover heeft ontwikkeld, dat hij in staat is om de een of andere heel eenvoudige dienst te vervullen. Doet hij het minste werk goed, dan zal hij wel een belangrijker werk te doen krijgen; voldoet hij echter slecht dan zal hij weldra ook dat verliezen wat hij zich met zijn toch al zo geringe capaciteiten heel gemakkelijk had kunnen verwerven.
Wie heeft zal nog meer gegeven worden, zodat hij overvloed zal hebben; wie echter niet heeft, van hem wordt ook dát afgenomen wat hij reeds had, en weer zal nacht, duisternis, honger, ellende en allerlei nood zijn lot zijn, zolang tot hij de moeite neemt eerst in zichzelf actief te worden, om vervolgens daardoor het een of andere werk opgedragen te krijgen.

4 juni

Doel van het dienen

(GJE IV. 95, 1, 3-5)
Het dienen oefent en bevordert de deemoed het meest. Hoe ondergeschikter een dienst vaak lijkt, des te geschikter is deze voor de ware ontwikkeling van het leven. Deemoed op zich is niets anders dan het zich steeds meer en sterker verdichten van het leven in zichzelf, terwijl hoogmoed het aannemen van een steeds lossere vorm is en het zich eindeloos ver naar alle kanten verstrooien en tenslotte een vrijwel geheel verliezen van het leven is, hetgeen wij de tweede of geestelijke dood zullen noemen.
Zonder dienen bestaat er dan eigenlijk helemaal geen leven, geen duurzaamheid daarvan, geen geluk, geen gelukzaligheid en geen liefde, geen wijsheid en geen levensgeluk, noch hier, noch aan gene zijde; en wie zich een hemel voorstelt waar ieder dienen ontbreekt en die vol luiheid en vol nodeloze braspartijen is, die vergist zich geweldig!
Want de zaligste geesten van de hoogste hemelen krijgen juist daarom een kracht en sterkte die Mij bijna evenaart, om Mij en alle mensen hier reeds op deze wereld, waar het leven beproefd wordt, des te beter te kunnen dienen. Waartoe zouden zij anders in het bezit zijn van de kracht en macht van een Schepper? Heeft men voor het nietsdoen soms kracht en wijsheid nodig?! Als hun werk en dienstverlening reeds voor deze aarde van een voor jullie onbeschrijfelijk belang is, hoe groot moet het belang voor de geestenwereld dan wel zijn, en van daaruit voor de gehele oneindigheid!
Ik kwam immers niet naar jullie om luiaards van jullie te maken, of jullie slechts voor de akkerbouw, de veeteelt en nog meer van dat soort zaken op te leiden, maar om ijverige werkers van jullie te maken voor de grote hemelse wijngaard. Het doel van Mijn leer voor jullie allen is in de eerste plaats om jullie zelf ten aanzien van je innerlijke leven tot ware volmaaktheid te brengen en in de tweede plaats dat jullie dan zelf als volmaakt levenden reeds hier, en vooral later ginds in Mijn rijk, Mijn ijverigste en energiekste werkers willen en zullen worden.

3 juni

Ontwikkeling van het zielenleven

(GJE IV. 94,14)
Als het zielenleven eenmaal geheel en al is overgegaan in de mensenvorm dan is dienen zijn voornaamste bestemming. Er zijn verscheidene natuurlijke diensten die iedere mensenvorm als een `dwingend' moeten zijn opgelegd; daarnaast zijn er dan ook talloze vrijere, en een nog groter aantal geheel vrije morele diensten die een mens te doen krijgt. En als hij in alle opzichten een trouwe dienaar is geweest, heeft hij daardoor ook zichzelf verheven tot de hoogste levensvervolmaking. Nu, dat gebeurt wel bij sommige mensen die reeds vanaf de geboorte op een hoger niveau zijn geplaatst; maar bij andere mensen, die zogezegd nog dicht bij de lijn van de dieren staan, gaat dat aan deze zijde niet en hun verdere ontwikkeling gebeurt pas aan de andere zijde, - maar steeds langs de fundamentele weg van het dienen.

2 juni

Leiding in het hiernamaals (4)

(GJE IV. 92, 14-16; 93, 1)
Als de ziel eenmaal zover is ontwikkeld, en begrepen heeft dat zij zich nu in de geestenwereld bevindt en dat pas van nu af aan haar eeuwige lot geheel alleen van haar afhangt, moet haar de enige juiste weg van de liefde tot Mij en de naaste getoond worden, die zij geheel uit volledig vrije wil en uit geheel vrije zelfbeschikking moet gaan.
Als haar dat is getoond, naast datgene wat zij in ieder geval met zekerheid kan bereiken, moet de leider haar weer verlaten en pas dan weer bij haar komen als zij hem heel oprecht in haar hart zal roepen. Roept zij hem niet, dan volgt zij zonder meer de goede weg; is zij echter daarvan afgeweken en heeft zij een slechte weg betreden, dan moet hij haar weer in een daarbij passende, grote ellende laten komen. Als zij haar misstap zal inzien en naar de leider zal verlangen, dan moet hij komen en haar het volkomen nutteloze van haar moeite en streven laten zien.
Als zij dan de wens uit zich weer te verbeteren, moet hij haar weer in een betrekking onderbrengen en als zij dan haar plichten vervult, moet zij weer bevorderd worden, maar niet zo snel als de eerste keer, omdat zij anders weer heel gemakkelijk in haar oude, materiële lethargie terug zou vallen, waaruit zij dan veel moeilijker te bevrijden zal zijn dan de allereerste keer, omdat zij zich bij iedere terugval langzaam maar zeker als een groeiende boom verhardt en van jaar tot jaar ook moeilijker laat ombuigen dan in haar eerste groeiperioden.
De Heer: Het spreekt wel vanzelf dat het hier geen bijzonder geval betreft, maar dat dit een algemene richtlijn is die zowel bij de leiding aan deze zijde en in het bijzonder aan gene zijde gebruikt wordt om een ziel uit de stoffelijkheid te halen die haar leven belemmert.

1 juni

Leiding in het hiernamaals (3)

(GJE IV. 92,10-13)
Als die wens zich levendig genoeg in een ziel heeft geuit, moet zij verder geleid worden en in een dienst met veel werk worden ondergebracht. Daar moet de leider haar dan weer verlaten onder het een of andere voorwendsel dat ook hij ergens anders een weliswaar erg vermoeiende, maar overigens goed betaalde dienst heeft gekregen. De ziel krijgt nu werk opgedragen dat zij heel precies moet verrichten. Daarbij moet haar verteld en op het hart gedrukt worden dat iedere veronachtzaming bestraft wordt met een overeenkomstige inhouding op het bedongen dagloon, terwijl daarentegen een vrijwillige extra inspanning boven het overeengekomene erg op prijs zal worden gesteld.
Nu zal de ziel óf hetgeen afgesproken is en nog meer dan dat nakomen, óf zij zal de moeite te veel van het goede vinden, traag worden en daardoor in een nog grotere nood terechtkomen. In het eerste geval moet zij geprezen worden en in een vrijere en reeds aanzienlijk aangenamere situatie worden overgeplaatst, waar zij meer te denken en te voelen krijgt. In het tweede geval moet de leider haar grote nood laten lijden, haar naar haar vroegere schamele bezit terug laten gaan en daar iets, maar lang niet voldoende laten vinden.
Na een poos, als de nood erg hoog geworden is, moet de leider die er nu veel beter uitziet, zich reeds voordoen als heer en eigenaar van vele bezittingen en de ziel vragen hoe ze er bij gekomen is zo achteloos met de baan om te springen die zo goed en veelbelovend was. De ziel zal zich nu verontschuldigen met de uitvlucht dat de moeite te groot en te inspannend was voor haar krachten; maar dan moet haar getoond worden dat haar moeite en inspanning hier op het onvruchtbare kleine bezit nog veel groter is en er toch geen uitzicht is ooit ook maar het poverste resultaat te behalen.
Op die manier wordt de ziel tot inzicht gebracht. Zij zal nogmaals een betrekking aanvaarden en het nu beslist beter doen dan voorheen. Voldoet zij nu, dan moet zij na korte tijd wat vooruit geholpen worden, - maar zij moet nog steeds het gevoel houden dat zij lichamelijk niet gestorven is; want materiële zielen voelen dat heel erg lang niet en het moet hun eerst op de juiste manier uitgelegd worden. De mededeling daarvan wordt pas dan dragelijk voor hen, als zij van geheel naakte zielen uitgegroeid zijn tot een reeds met een goed gewaad gekleed, vrij vast zielelichaam. In die vastere toestand zijn zij dan ook geschikt voor wat kleinere onthullingen, omdat de kiem van hun geest in hen begint te bewegen.