- 31 januari -

Kennis van de schepping

(GJE II. 5, 9-11)
Het zou voor de mens niet goed zijn, als hij alles snel begreep, wat zich als een verschijnsel aan hem voordoet. Want er staat geschreven: Als je van de boom der kennis zult eten, zul je ook sterven'. Daarom is het beter om ieder wonder te nemen voor wat het schijnt te zijn en daarbij levendig te bedenken dat bij God niets onmogelijk is, dan te trachten het ontstaan ervan te verklaren, waarbij men na de verklaring er net zo weinig van begrijpt als ervoor.
Het is voldoende dat je ziet dat de aarde er is om de mensen te dragen en te voeden! Zou je weten hoe ze gemaakt was, dan zou zij haar bekoring voor je verliezen en de wens zou in je opkomen om een willekeurige andere aarde te analyseren. En als je daarbij dezelfde ontstaans- en bestaansreden zou ontdekken en datzelfde ook bij een derde, vierde en vijfde, zou je helemaal geen zin meer hebben nog een zes en zevende te onderzoeken. Zo zou je dan traag, lusteloos, het leven verachtend en geërgerd, het leven gaan verwensen en het uur vervloeken, waarop je jezelf die kennis bijbracht, - en zo'n toestand zou dan de zuivere dood zijn voor je ziel.
Omdat echter volgens de goddelijke orde alles zo is ingericht, dat zowel de mens als ook iedere engelgeest alles slechts geleidelijk aan, en dan zelfs ook nog maar tot een bepaalde graad, door de goddelijke natuur in zichzelf en in alle geschapen dingen kan ontdekken, behoudt hij de steeds groeiende levenslust en de liefde tot God en tot de naaste, die hem de enige mogelijkheid geven om zalig te worden en te kunnen worden.

- 30 januari -

Innerlijke zelfbeschouwing

(GJE 1. 224, 8, 10-12)
Ik zeg jullie: Er is voor een mens niets heilzamer dan zo nu en dan zichzelf innerlijk te onderzoeken. Wie zichzelf en zijn krachten ontdekken wil, moet zich vaker zelf onderzoeken en innerlijk bekijken. (. .)
Sommigen echter weten niet hoe ze een begin moeten maken met de innerlijke zelfbeschouwing en vragen dat aan Mij. Dan zeg Ik: Rust en denk in stilte actief na over jullie doen en laten, over de jullie welbekende wil van God, en of je deze hebt opgevolgd tijdens de verschillende periodes van je leven. Op deze manier heb je je innerlijk onderzocht en daardoor bemoeilijk je het binnendringen van de satan in jezelf steeds meer. Want deze probeert met al zijn energie om de innerlijke beschouwing van de mens door middel van allerlei nietszeggende begoochelingen te verhinderen.
Want als de mens eenmaal door oefening enigszins vaardigheid heeft gekregen in de beschouwing van zijn innerlijk, dan ontdekt hij in zichzelf ook heel gemakkelijk en heel snel welke valstrikken de satan voor hem heeft opgezet, en dan kan hij deze behoorlijk onklaar maken en vernietigen en tijdig maatregelen nemen tegen alle toekomstige valsheid van deze vijand. Dat weet de satan maar al te goed en daarom is hij zo ijverig mogelijk bezig om de ziel zelf met allerlei begoochelingen af te leiden naar uiterlijke zaken, en onderhand heeft hij dan niet veel moeite om onzichtbaar voor de ziel allerlei vallen uit te zetten, waarna zij tenslotte zo verstrikt raakt, dat ze dan niet meer tot zelfbeschouwing kan komen en dat is heel erg. Want daardoor wordt de ziel steeds meer gescheiden van haar geest en kan zij deze niet meer opwekken, en dat is in de mens dan al het begin van de tweede dood.

- 29 januari -

Werkzaamheid

(GJE I. 221, 6-13)
Alleen voortdurende werkzaamheid voor het algemeen welzijn van de mensen is goed. Want al het leven is een vrucht van de voortdurende en onvermoeibare werkzaamheid van God en kan daarom alleen door ware werkzaamheid in stand gehouden worden en voor de eeuwigheid bewaard blijven, terwijl uit het nietsdoen alleen maar de dood te voorschijn komt en komen moet. Leg je handen op je hart en besef, hoe het aan één stuk door dag en nacht werkzaam is! Alleen van die werkzaamheid hangt het leven van het lichaam af; als het hart echter eenmaal stil gaat staan, is het - zou Ik zo zeggen - met het natuurlijke leven wel gedaan.
Zoals echter de rust van het lichamelijke hart duidelijk de dood van het lichaam is, zo is ook de vergelijkbare rust van het hart van de ziel de dood voor de ziel. Het hart van de ziel heet echter 'liefde' en het kloppen van dit hart uit zich in ware, volle daadwerkelijke liefde. Het voortdurend uit liefde handelen is derhalve de altijd onvermoeibare hartslag van de ziel. Hoe vlijtiger het hart van de ziel slaat, des te meer leven wordt er in de ziel opgewekt en als daardoor een voldoende hoge graad van leven in de ziel is opgewekt, zodanig, dat deze de goddelijke, allerhoogste levensgraad evenaart, dan wekt zij het leven van de goddelijke geest in zich op.
Deze geest - die puur leven is, omdat hij de onvermoeibare hoogste werkzaamheid zelf is - vloeit dan in de hem door de werken van liefde gelijk geworden ziel en dan is het eeuwige onverwoestbare leven in de ziel volledig begonnen.
En zie, dat is allemaal het gevolg van werkzaamheid, maar nooit van luie rust.
Ontvlucht daarom de rust en zoek de volle werkzaamheid, en je loon zal het eeuwige leven zijn!

- 28 januari -

Nietsdoen

(GJE 1. 220, 15-20)
Als het nietsdoen zich eenmaal in een ziel genesteld heeft, dan nestelt zich daar ook spoedig de zonde; want het nietsdoen is niets anders dan eigenliefde, die iedere bezigheid voor iemand anders steeds meer ontvlucht, omdat ze in wezen niets anders wil dan dat alle anderen ten behoeve en ten nutte van haar zullen werken.
Vermijd daarom ook vooral het nietsdoen; want dat is een ware zaadkorrel voor alle mogelijke zonden.
Als voorbeeld kunnen jullie de verschillende roofdieren nemen. Kijk, deze dieren gaan alleen dan maar tot hun verderf brengende bezigheid over, als ze door een razende honger gedreven worden; hebben ze hun buit veroverd en hun honger gestild, dan gaan ze meteen weer naar hun holen en rusten daar vaak dagenlang; met name de slangen.
Kijk dan eens naar een rover en moordenaar! Deze mens die anders alle arbeid schuwt en eigenlijk een duivel in een mensenlichaam is, ligt dagenlang ergens in zijn roversnest; alleen als de wachtposten hem meedelen dat er een rijke karavaan langs zijn roversnest zal trekken, gaat hij met zijn kornuiten mee op de loer liggen en valt dan de voorbij trekkende karavaan meedogenloos aan en berooft haar en vermoordt de kooplieden om niet verraden te worden. En dat is een vrucht van het nietsdoen.
Ik zeg daarom nogmaals: Wees vooral op je hoede voor het nietsdoen; want dat is de weg en de brede deur tot alle mogelijke zonden.
Na gedane arbeid is een matige rust goed voor de ledematen, maar een overmatige rust is slechter dan helemaal geen rust.

- 27 januari -

Gelijkenis van de gemeste os

(GJE 1. 219, 3-10)
Kijk, als een mens alles heeft wat hij behoeft, dan voelt hij zich heel behaaglijk; hij heeft nergens zorgen over, hij doet niets, geniet overal van en vraagt zich niet af of er een God is, of er een leven is na de dood van zijn lichaam, of de mens niet meer is dan een dier of het dier meer dan een mens. Bergen en dalen maken geen verschil voor hem, winter en zomer doen hem niets; want in de zomer heeft hij schaduw en verkoelende baden en in de winter heeft hij een goede verwarming en warme kleren.
Zo maakt het hem ook niets uit of het jaar vruchtbaar was of niet; want ten eerste heeft hij voor tien jaar alles in voorraad en ten tweede heeft hij geld genoeg om dat wat hij tekort zou komen aan te schaffen.
Nu, zo'n mens leeft dan net zo rustig voort als een gemeste os in de stal en denkt ook niet veel meer dan een os en is derhalve ook niets meer dan een genietend dier in menselijke gedaante.
Als je bij zo iemand zou komen om hem het evangelie van het godsrijk te prediken, dan doet hij met jou precies hetzelfde wat de os in de stal doet met een steekvlieg die hem stoort bij zijn onbezorgde vreten: de os slaat met zijn staart naar de hem storende gast en die moet er snel vandoor gaan om niet plat geslagen of op zijn minst half dood geslagen te worden.
En zo iemand die alleen aan eten denkt en door geen enkele zorg wordt gekweld, zal zijn dienaren die eigenlijk niets anders zijn dan de verjagende en afwerende staart van zo'n luxueus levend mens, opdracht geven om je eruit te jagen; en jij zult zeker zo snel mogelijk maken dat je wegkomt en pas op een behoorlijke afstand erover na kunnen denken, wat de invloed van jouw evangelieprediking op deze vadsige man was.
Maar Ik heb de mogelijkheid om zulke ossen een heel andere preek vooraf te geven. Ik laat ze op de eerste plaats het ene ongeluk na het andere overkomen; daardoor krijgen ze allerlei zorgen en angst en vrees, beginnen na te denken, te zoeken en te vragen hoe het toch mogelijk is dat ze nu van alle kanten belaagd worden, terwijl ze toch nooit iemand onrecht aangedaan hebben en altijd als nette fatsoenlijke mensen hebben geleefd!
Maar dat gebeurt alleen maar voor het nodige gistingsproces. Als zulke mensen dan goed gaan gisten, hebben ze behoefte aan vrienden die hen weer tot rust kunnen brengen; ga dan naar hen toe en predik hen het evangelie, en ze zullen naar je luisteren en nooit meer hun trotse en woedende om zich heen slaande staart tegen je opheffen.

- 26 januari -

Lichaam, ziel, geest

(GJE 1. 214, 10-11)
In de talloze andere werelden word je in- en uitwendig gevormd tot datgene wat je moet zijn; maar op aarde laat God de uiterlijke vormgeving over aan de ziel, die haar lichaam zelf vormt volgens de ordening waarin zij geschapen is; maar iedere geest die in de ziel geplaatst is, moet eerst de ziel vormen door het opvolgen van de hem van buitenaf gegeven wetten.
Als de ziel daardoor de juiste rijpheid en vorming heeft bereikt, dan gaat de geest volledig in de ziel over en dan is de gehele mens daardoor voltooid, een nieuw schepsel, in de grond der zaak weliswaar altijd uit God, omdat de geest in de mens eigenlijk niets anders is dan een God in het zeer klein, omdat deze volledig uit het hart van God komt. Maar de mens bereikt dit niet door de daad van God, maar door zijn eigen persoonlijk handelen, en is juist daardoor een waarachtig kind van God.
En Ik zeg je nog een keer heel kort: Op alle andere hemellichamen moeten de mensen zich niet zelf vormen, maar worden ze door God, of wat hetzelfde is, door Zijn kinderen gevormd. Hier op deze aarde moeten de mensen zich echter geheel zelf vormen volgens de geopenbaarde ordening, anders kunnen ze onmogelijk kinderen van God worden.
En zo is een voltooid mens op deze aarde als een kind van God in alles aan God gelijk; maar een niet voltooide mens staat daarentegen veel lager dan het rijk der dieren.

- 25 januari -

Liefde tot God

(GJE 1. 210, 12-16)
Ik zeg: De goden die jullie, Grieken, vereren, zijn niets dan ijdele voortbrengsels, door mensenhanden uit materie gemaakt; en jullie kunnen hen duizenden jaren lang vragen, aanbidden, vereren en meer dan je eigen leven liefhebben, maar ze zullen jullie toch nooit verhoren en iets goeds voor je doen om de heel eenvoudige reden, dat ze in de levende werkelijkheid niets zijn en niet bestaan.
Maar de God der joden, die de meesten nu ook niet meer in volle waarheid willen erkennen en die zij in plaats van in de geest en de waarheid van het hart, hetgeen in diepste wezen de ware liefde is, alleen maar door een zeer besmeurde en dode ceremonie aanbidden en vereren, is echter toch de enig ware, eeuwige God, die eens de hemel en de aarde met alles wat daar op, in en onder haar is, leeft en beweegt, uit Zichzelf geschapen heeft!
Ik ben Zijn eeuwige Gezondene en kwam nu naar jullie om aan jullie en je kinderen dit evangelie te verkondigen. Daarom moeten jullie deze God boven alles liefhebben en Zijn geboden opvolgen die heel in het kort hierin bestaan, dat je, zoals Ik daarnet zei, Hem boven alles lief moet hebben en jullie naasten als jezelf.
Daarbij moet je ook geloven, dat juist deze God, die Mijn Vader en sinds eeuwigheid Mijn liefde is, Mij naar deze wereld heeft gezonden, opdat iedereen die in Mij gelooft het eeuwig leven in zich zal hebben en zo een kind wordt van de Allerhoogste.

- 24 januari -

Het juiste vasten

(GJE 1. 207, 8-11)
Wie op de juiste tijd vast, handelt beter dan degene die altijd zwelgt en brast; maar toch is er verschil tussen vasten en vasten! Het juiste en echte vasten bestaat daaruit, dat men zich onthoudt van alle zonden en dat men zich van alle wereldse dingen uit alle macht zelf verloochent, zijn kruis op zich neemt en op deze wijze Mij navolgt, zonder met eten of drinken al te angstig te zijn, maar ook zonder méér te gebruiken dan noodzakelijk is en te gaan zwelgen; al het andere vasten heeft weinig of geen zin.
Want er zijn mensen, die door een bepaalde kastijding van hun lichaam de geestenwereld willen binnendringen en dan daardoor de krachten van de natuur willen bedwingen; dat heeft niet alleen geen nut voor de ziel, maar is ook erg schadelijk. De ziel valt dan als een halfrijpe vrucht van de boom des levens, waarvan de levenskern altijd verrot, hol, leeg en dus dood is.
Zulk kastijden en vasten is dus geen deugd maar een buitengewoon grove zonde.
Wie daarom volgens de ware orde wil leven, moet net zo leven als Ik leef en hem leer om te leven, dan zal hij ook de vrucht des levens in zich tot bloei zien komen en rijp zien worden. Daarin zal zich geen oude, maar een geheel levende kern vormen voor het toekomstige eeuwige leven in de geest en deze zal zich ordelijk en voorspoedig ontwikkelen tot het levende zelfbewustzijn. Nu weten jullie ook wat er geheel volgens de goddelijke ordening gedaan moet worden; handel daarnaar dan zullen jullie het leven in je hebben!

- 23 januari -

Het wezen van de liefde

(GJE 1. 205, 6-11)
De gerichtheid van de liefde wordt steeds bepaald door datgene waar zij het meest van verwacht, ofwel materieel, of geestelijk. De koopman die parels zocht, verkocht alles en kocht de grote parel die hij gevonden had. Waarom? Omdat hij veel meer waard was dan alles wat hij daarvoor bezat. En dat is weliswaar een edel belang, maar het is en blijft toch een belang en zeker bij de mens is er zonder dat geen liefde. En wie mij iets wijs wil maken over een belangeloze liefde, die misschien hoogstens in God kan voorkomen, tegen zo iemand zeg ik: `Vriend, je kunt heel wijs zijn, maar over het onderwerp van de liefde heb je nog nooit diep nagedacht!' De goddelijke liefde onderscheidt zich overduidelijk van de liefde van de hel, doordat de goddelijke liefde weliswaar ook iets neemt, net als die van de hel, maar ze geeft alles weer terug. Ze verzamelt slechts om het weer terug te geven, terwijl de helse liefde alleen maar voor zichzelf neemt en niets terug wil geven.
Als wij ons echter de hemelse liefde eigen maken dan weten wij dat wij daarmee nooit verlies of schade kunnen lijden, maar slechts in alle opzichten steeds meer te winnen hebben naarmate we meer geven.
Dan lijken we op een kuil die in de grond gegraven wordt; hoe meer grond deze verliest, des te groter wordt haar ruimte voor de opname van het licht en de hemelse lucht. Heer, volgens mij heb ik geen ongelijk; wat zegt uw oneindig hoge wijsheid daarover?
Ik zeg: Alleen maar, dat je helemaal gelijk hebt; want als de liefde niets nam, dan was het geen liefde; want alle liefde begeert en wil hebben. Maar het doel van het willen veroorzaakt een eindeloze kloof, die hemel en hel voor eeuwig van elkaar scheidt.

- 22 januari -

Elke dag is een dag van God

(GJE 1. 202, 10-13)
Ook mogen jullie geen voorschriften maken, en je moet ook geen bijzondere waarde toekennen aan bepaalde dagen en tijden, alsof deze beter of slechter zouden zijn dan andere, of alsof God bepaalde dagen vastgesteld zou hebben, waarop Hij jullie gebeden alleen maar aanhoren zou en jullie offers aan zou nemen. Ik zeg jullie: Bij God zijn alle dagen gelijk en onder al die dagen is dát de beste dag, waarop je echt iets goeds voor je naaste gedaan hebt! En zo moet in de toekomst een ware en God alleen welgevallige sabbatdag alleen maar bepaald worden door jullie goede daad.
Op de dag dat je goed doet, zal het ook de ware sabbat zijn die bij God meetelt; maar de gebruikelijke joodse sabbat is een gruwel in Gods ogen.
En als je al een zogenaamd Godshuis wilt bouwen, bouw dan zieken- en verzorgingstehuizen voor jullie arme broeders en zusters; geef hen daarin alles wat ze nodig hebben, dan zul je op die manier de meest ware godsdienst uitoefenen, waaraan de Vader in de hemel veel welgevallen zal beleven.
Aan zo'n echte en enig ware godsdienst zal men kunnen zien, dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn.

- 21 januari -

Boodschap uitdragen

(GJE I. 202, 5-9)
Als jullie de mensen in Mijn naam leren, doe dat dan altijd zoals Ik het doe, eerst met goede daden en dan pas met bescheiden, eenvoudige en ware woorden en jullie zullen daardoor snel veel waarachtige leerlingen kunnen tellen.
Maar als jullie jezelf tot bijna boven de sterren uit in louter ondoorgrondelijke geheimen hult en de mensen ervan wilt overtuigen, dat je door God uitverkoren bent om ze te veroordelen, te zegenen of te vervloeken (....) dan moet het je toch wel duidelijk zijn, dat die handelwijze zeker niet Mijn wil is die jullie geopenbaard werd, maar dat jullie voor jezelf een nieuwe orde geschapen hebben en van daaruit een nieuwe ommuurde kerk in de plaats van de oud mozaïsche hebt willen opbouwen, waarvoor jullie lammeren hun knie al op een afstand zouden hebben moeten buigen!
Kijk, zo ging het met de mozaïsche kerk en zij bracht, toen er een muur omheen gebouwd werd, geen of slechts weinig en dan nog zeer verkommerde vruchten voort.
Ik geef jullie nu een volkomen vrije kerk, waarbij geen omheining nodig is dan voor ieder mens zelf het heel persoonlijke hart, waarin de geest en de waarheid woont, en alleen daar wil God door de echte vereerders erkend en aanbeden worden.
Omdat Ik jullie het eerst deelgenoot maakte van Mijn geest, moeten jullie niet denken dat je een haar beter bent dan welk ander mens ook, en die gave mag geen reden zijn voor een speciale functie (....), maar jullie hebben slechts één Heer; jullie zijn als broeders en zusters allen gelijk en er mag onder jullie nooit een onderscheid zijn.

- 20 januari -

Rijkdom

(GJE 1. 201, 2-6, 16)
Hoe moeilijk zal het zijn voor degene die veel heeft, om zich eenmaal daarvan los te maken, en hoe licht zal diegene afscheid kunnen nemen van de wereld, die geen goederen uit haar giftige schoot bezat en nog bovendien terwille van Mijn naam overal werd vervolgd. Die veracht de wereld en hij zal zeker niet om haar treuren, als hij, terwijl hij het hemelrijk helder voor zich ziet, deze duistere, verderfelijke wereld verlaat.
Weet, dat zoals het goud in het vuur niet verandert en pas daarin haar grote waarde krijgt, zo moet het ook gaan bij jullie, die werkelijk Mijn leerlingen en volgelingen willen zijn; want Mijn rijk, waarvoor wij allen nu werken, is niet van deze wereld, maar van die grote eeuwig onvergankelijke wereld die op dit aardse, materiële, korte proefleven volgt.
En daarom geef Ik jullie voor deze wereld ook geen vrede, maar het zwaard; want door de strijd met de wereld en met alles wat zij biedt, moet je je de vrijheid van het eeuwig leven bevechten.
Want Mijn rijk lijdt onder het geweld en wie het niet met geweld tot zich trekt, die verovert het niet.
Het is natuurlijk heel gemakkelijk om in een vreedzaam plaatsje en voor zijn aardse leven goed verzorgd een leerling van Mij te zijn, de lammeren deugd bij te brengen en ze met zuiver water te drenken; daar heb je niet veel voor nodig! Maar het is heel wat anders om leeuwen, tijgers en panters te temmen en ze om te vormen tot nuttige dieren! Daar heb je ook meer verstand, moed, kracht en uithoudingsvermogen voor nodig dan voor het temmen van de lammeren.
Wie echt een held wil zijn, mag zijn vijand niet vernietigen, maar moet zich alle moeite getroosten om het hart van de vijand door verstand, geduld, liefde en wijsheid te winnen; slechts dan kan hij er zich op beroemen een echte overwinning op zijn vijand behaald te hebben en de bestreden vijand zelf zal zijn grootste loon zijn.

- 19 januari -

Belofte houden (2)

(GJE I. 198, 5-7)
Het is beter een hard hart te hebben, omdat dat niemand ijdele hoop geeft en als men weet dat men van iemand met een hard hart niets te verwachten heeft, dan zoekt men andere middelen om iets in stand te houden. Maar als iemand iets wat hem is beloofd, verwacht, dan gaat hij geen andere wegen en middelen gebruiken. Als het moment daar is waarop de wachtende zijn zaken in orde had willen brengen en degene die het beloofd heeft hem in de steek laat zonder vooraf gewaarschuwd te hebben, dat hij zijn belofte om de een of andere reden die natuurlijk waarachtig moet zijn, niet zal kunnen houden, dan is zo iemand net als de satan. Die heeft de mensen al vanaf het eerste begin door zijn profeten ook de prachtigste beloften gedaan, maar heeft er nooit een waar gemaakt en daardoor tallozen in de grootste ellende gestort.
Hoed je daarom voor alles voor zulke toezeggingen en beloftes die je niet kunt nakomen en die je, wat nog erger is, om wat voor reden dan ook niet houden wilt; want de opperste duivel ziet dat graag.
Wees liefdevol en rechtvaardig in alle dingen; want de rechtvaardigen zullen eenmaal in het rijk van hun Vader stralen als de zon op de helderste middag!

- 18 januari -

Belofte houden (1)

(GJE I. 198, 1-4)
Als jullie oprecht kinderen van God willen worden, beloof dan nooit iemand iets waaraan je je niet kunt houden - of wat nog erger is - waaraan je je om wat voor reden dan ook niet wilt houden; voorwaar Ik zeg jullie: een afspraak of een belofte die niet gehouden wordt, is het ergste wat bestaat. Want met toorn zondig je in jezelf en doe je allereerst jezelf schade aan; wie ontucht bedrijft, die begraaft zijn ziel in het gericht van het vlees en schaadt ook weer zichzelf; maar het kwaadste van alle kwaden is de leugen!
Heb je aan iemand beloofd om iets te doen en ontstaan er dan omstandigheden waardoor je je niet aan je belofte kunt houden, ga dan meteen zonder verzuim naar degene aan wie je iets beloofd hebt en vertel hem heel eerlijk wat er aan de hand is, opdat de wachtende in dit geval andere wegen en middelen kan aangrijpen om op tijd uit de een of andere nood te geraken.
Wee echter degene die beloften doet en ze niet houdt als hij het wel had kunnen doen, want daarmee veroorzaakt hij een omvangrijk kwaad; want de wachtende kan dan zijn plicht niet nakomen, en degenen die hun hoop op hem gesteld hadden, kunnen ook niet verder; en zo is het mogelijk, dat zo'n onbetrouwbare belofte duizenden in de grootste verlegenheid en droefenis stort; en dus is een niet gehouden belofte het meest tegengestelde van de naastenliefde en daarom het grootste kwaad.

- 17 januari -

Waar kies je voor?

(GJE 1. 167, 16-18)
Laat je niet verlokken door de blinde en bedrieglijke charmes van de wereld, maar wees altijd nuchter en schat de waarde van de wereld juist in; ruil geen goud en parels die je uit de hemel gekregen hebt, in voor de dwaasheden van de wereld, dan zullen jullie onder elkaar steeds vrede hebben en de hemel voor je zien openstaan.
Als jullie je echter weer door de verleidingen van de wereld laten gevangen nemen, dan moet je het ook aan jezelf wijten als de hemel zich steeds meer voor je gaat sluiten; en als je in grote nood zult raken en de hemel om hulp zult roepen, dan zul je geen hulp krijgen. Want het is niet mogelijk, dat iemand die met wat voor welgevallen dan ook aan de wereld hangt, tegelijkertijd in zegen brengende verbinding staat met de hemel.
Want ieder mens is zo geschapen en ingesteld, dat hij het kwade en het goede, valsheid en waarheid niet in één hart naast elkaar kan
verdragen; of het een of het ander, maar in der eeuwigheid nooit allebei tegelijk.
Ja, met zijn verstand kan en moet hij beide kennen, maar in zijn hart kan alleen het ene of het andere als basis voor zijn leven aanwezig zijn.

- 16 januari -

Verschil tussen mens en geest

(GJE 1. 165, 8-10)
Het grote verschil tussen iedere mens en iedere geest ligt daarin, dat een geest vanaf het oerbegin uit vrije wil een wijs gebruik maakt van zijn vrijheid binnen Mijn ordening en er eeuwig nooit tegen heeft gezondigd. Een groot deel van de talloos vele geesten heeft de vrijheid van hun wil echter misbruikt en is daarom, ofschoon ze gewaarschuwd waren, ondergedompeld in het gericht; en uit zulke geesten, waaruit eigenlijk deze hele aarde en alle talloze anderen werelden zoals zon, maan en sterren bestaan, komen volgens een onveranderlijke wet die de gehele natuur is opgelegd, zowel de natuurlijke mensen van deze aarde alsook de mensen van alle andere werelden voort, en wel op de bekende manier van de geboorte met de daaraan voorafgaande verwekking. Zo moeten ze dus door opvoeding en onderricht mensen worden en na het afleggen van hun lichaam tot zuivere en volledig vrije geesten worden ontwikkeld.
Als dus het lichaam van de mens voornamelijk aan een uit het gericht geheven geest gegeven wordt, opdat hij daarin als in een geheel eigen wereld een nieuwe vrijheidsproef ondergaat, is het wel duidelijk, dat de reeds volmaakte geesten het vleselijke lichaam helemaal niet nodig hebben, omdat het vlees slechts een middel maar in eeuwigheid nooit een doel is en kan zijn, omdat uiteindelijk alles toch weer puur geestelijk en nooit meer stoffelijk moet worden (....). De zuivere geesten blijven voor altijd en zullen en kunnen net als Ik en Mijn woord in der eeuwigheid niet ophouden te bestaan.

- 15 januari -

Vijfde en zesde scheppingsdag

(GJE 1. 162)
De vijfde en de zesde dag beschrijven de schepping van de dierenwereld en de schepping van de mens. Daarmee beschrijft Mozes het
geheel tot leven komen en de zekere verwerkelijking van alles wat de mens van nature in zich heeft. De mens herkent en aanschouwt in het zuiver goddelijk ongeschapen licht de onbeperkte en eindeloos afwisselende overvloed van de scheppingsideeën en vormen en gaat zich op deze wijze zijn zuiver goddelijke afkomst realiseren. Het verhaal van de schepping van de eerste mens is het beeld voor de algehele menswording, of het verkrijgen van het volmaakte kindschap van God.
Maar zoekt u voor alles in uw hart het Rijk van God en zijn gerechtigheid en maakt u zich over al het andere weinig zorgen; want dat alles kan u geheel onverwacht ten deel vallen.

- 14 januari -

Vierde scheppingsdag

(GJE I. 160)
"En God sprak: Laten er lichten ontstaan aan het hemelgewelf, die dag en nacht scheiden en die tekens geven voor tijden, dagen en jaren en laten er twee lichten aan het hemelgewelf staan die op aarde schijnen. En zo gebeurde".
Het lichaam van de mens is tijdelijk en vergankelijk; het is slechts een bruikbaar vat, waarin de eigenlijke mens zich met voortdurende hulp van God kan ontwikkelen. Als de mens een voldoende graad van ontwikkeling heeft bereikt, dan brengt God zijn ongeschapen eeuwige geest tot leven in het hart van de mens. Deze geest wordt door Mozes bedoeld, als hij spreekt over de twee grote lichten die aan het uitspansel geplaatst worden, en dat hebben alle aartsvaders en profeten ook altijd zo en nooit anders bedoeld. Elke geschapen mens heeft een levende ziel, die ook een geest is en de nodige bekwaamheid heeft om goed en waar en kwaad en slecht te onderscheiden en ook om zich het goede en ware eigen te maken en het kwade en slechte uit zich te bannen. Als een ziel het goede en ware in alle vrijheid heeft aangenomen, dan is ze een echt hemelgewelf geworden, omdat de ziel zich nu ontwikkeld heeft volgens de hemelse opgave die in de ziel is gelegd en nu dus helemaal geschikt is om het zuiver ongeschapen goddelijke in zich op te nemen.
Het zuiver goddelijke is het grote licht; maar de ziel van de mens, die door het grote licht gevormd kan worden, is het tweede kleinere licht. Uit zichzelf zou de ziel van de mens nooit God in zijn zuiver geestelijke wezen kunnen zien. Maar juist in de verbinding van de zuivere geest met de ziel, kan de ziel door de nieuwe geest die zij krijgt God zien in Zijn vergeestelijkte zuiverste wezen.
Dat bedoelt Mozes als hij zegt dat het ene grote licht de dag en het kleine licht de nacht regeert en de tekens vaststelt, d.w.z.: in alle wijsheid de oorsprong van alle verschijnselen en van alle geschapen dingen vaststellen, en dus ook de tijden, dagen en jaren, wat zoveel betekent als: in alle verschijnselen de goddelijke wijsheid, liefde en genade herkennen.
De sterren, waarover Mozes spreekt, zijn de talloze nuttige inzichten ('er gaat mij een licht op!') die men in alle afzonderlijke dingen verkrijgt, welke kennis natuurlijk voortvloeit uit het ene belangrijke inzicht en daar aan hetzelfde uitspansel geplaatst zijn als de twee hoofdlichten.

- 13 januari -

Derde scheppingsdag

(GJE I. 159)
"En God zei: Er moet veel groen op het land komen, planten die zaad vormen en bomen die vruchten dragen. En zo gebeurde het ook."
De mens kan nu aan het werk! Zijn juiste inzichten stijgen als met regen beladen wolken op boven de geordende zee en trekken over de droge aarde, die ze bevochtigen en vruchtbaar maken. En de `aarde' begint groen te worden, brengt allerlei grassen en kruiden met zaden voort en allerlei fruitbomen en struiken met zaad. Dit betekent, dat de liefde in het hart van de mens meteen datgene verlangt en wil wat het door hemelse wijsheid verlichte verstand als volledig goed en waar herkent.
Want net zoals het zaad, wanneer het in de aarde gelegd wordt, weldra opkomt en een veelvuldige vrucht voortbrengt, zo brengt ook de juiste kennis in de levenskrachtige bodem van het hart vruchten voort.
De door het licht uit de hemel tot de juiste kennis verheven oorspronkelijke avond van de mens wordt zo tot daad, waarop de werken moeten volgen; en dit is de derde dag van de ontwikkeling van het hart en de gehele mens, d.w.z. de geestelijke mens. Om deze geestelijke mens gaat het; daarom zijn Mozes en alle andere profeten van God in deze wereld gekomen, net als Ik nu Zelf?

- 12 januari -

Tweede scheppingsdag

(GJE I, 158)
"Er moet in het water een rots zijn die de watermassa's scheidt".
Deze vaste rots is de eigenlijke hemel in het hart van de mens en komt tot uiting in een waar levend geloof. De vaste rots leert de mens het verschil tussen wat het natuurlijke en wat het goddelijke licht is in de mens. Daarom noem Ik nu ook degene die het sterkste en onwankelbaarste geloof heeft een rots.
Als zo'n vaste rots in de mens zijn plaats heeft gekregen en het geloof sterker en sterker wordt, dan maakt dit geloof steeds duidelijker zichtbaar hoe onbeduidend het natuurlijk verstandelijke is. Het natuurlijke verstand laat zich dan door het geloof regeren en zo ontstaat in de mens uit zijn avond en zijn steeds lichtere morgen de volgende (tweede) dag, die reeds veel lichter is.
In zo'n toestand als van de tweede dag ziet de mens nu reeds datgene wat alleen het ware is dat voor eeuwig volledig waar zal blijken te zijn. Maar de juiste ordening ontbreekt nog; hij vermengt nog steeds het natuurlijke met het zuiver geestelijke en is daarom ook nog niet definitief in staat om altijd juist te handelen. Hij weet nog niet of het geloof uit kennis voortkomt of andersom, en wat voor verschil er tussen beide bestaat.
Dan komt God weer en helpt de mens verder. Die verdere hulp bestaat hierin dat het licht in de mens versterkt wordt, waardoor het als de voorjaarszon, niet alleen door de grotere lichtsterkte, maar vooral ook door de hierdoor veroorzaakte warmte alle zaden die in het hart van de mens gelegd zijn begint te bevruchten.
Die warmte heet liefde en is geestelijk tevens de bodem, waarin de zaden gaan kiemen en wortel gaan schieten. En zie, dat is de betekenis van wat in Mozes geschreven staat, dat God beveelt dat de wateren zich op bepaalde afgezonderde plaatsen moeten verzamelen en dat daardoor de droge en vaste grond zichtbaar wordt, die de zaden nodig hebben om uit te kunnen groeien tot levende en leven gevende vruchten.

- 11 januari -

Scheppingsverhaal van Mozes

(GJE I. 156, 9 - ingekort)
Mozes geeft bij zijn uitbeelding van de schepping alleen maar beelden, die betrekking hebben op het ontwaken van het eerste godsbegrip bij de aardse mensen, en niet op de materiële schepping van de aarde en alle andere werelden.

Eerste scheppingsdag

(GJE I, 157)
"In het begin schiep God hemel en aarde, en de aarde was woest en leeg en in de diepte was duisternis; maar Gods geest zweefde over de wateren. God sprak: Laat het licht worden, en het werd licht. God zag dat het licht goed was; toen scheidde Hij het licht van de duisternis".
Wat bedoelt Mozes met de `hemel' en de `aarde'? De `hemel' is het geestelijke en de `aarde' is het natuurlijke in de mens; deze was en is nog steeds woest en leeg - net als bij u. De `wateren' zijn uw slechte inzicht in alle dingen, de geest van God zweeft er wel boven, maar bevindt zich er nog niet in. Daarom zegt Hij: "Laat het licht worden"!
De eerste natuurlijke staat van de mens is die van de nacht. Als een kind op deze wereld geboren wordt, heerst er in zijn ziel volkomen duisternis en dus nacht. Het kind groeit op, krijgt allerlei onderricht en daardoor steeds meer inzicht in allerlei zaken en dat is de avond. Mozes wist dat alleen de avond overeenkomt met de aardse toestand van de mens; hij wist dat het met de zuiver aardse verstandelijke ontwikkeling bij de mensen precies zo gaat als met het steeds zwakker wordende licht van de natuurlijke avond.
Hoe meer de mensen met hun verstand aardse dingen proberen te vinden, des te zwakker wordt in hun hart het puur goddelijke licht
van de liefde en van het geestelijke leven. Daarom noemde Mozes zulk aards licht van de mens ook de avond.
Alleen wanneer God door zijn barmhartigheid een levenslichtje in het hart van de mens aansteekt, dan begint de mens pas de onbeduidendheid in te zien van alles wat hij eerder met zijn verstand, de geestelijke avond, zich toegeëigend heeft en hij ziet dan ook langzaam maar zeker steeds meer in, dat alle schatten van het avondlicht net zo vergankelijk zijn als dit licht.
Maar Gods ware licht, aangestoken in het hart van de mens, dat is de morgen die met en uit de voorafgegane avond een noodzakelijke voorwaarde is voor de eerste echte dag in de mens.

- 10 januari -

Weten en geloven

(GJE 1. 155, 8-10, 13-14)
Het geloof staat dichter bij het zielenleven dan het grootste verstand. Als het geloof een dwang is, wordt het daardoor ook meteen een keten voor de ziel; als de ziel echter geketend is, dan kan er geen sprake zijn van een vrije ontwikkeling van haar geest.
Als echter (....) eerst het verstand het juiste inzicht verkregen heeft, dan blijft de ziel vrij en haalt uit de kennis van het verstand altijd slechts zoveel als ze dragen en verteren kan. En zo vormt zich dan uit een juist ontwikkeld verstand een waar, vol, levend geloof, waardoor de geest in de ziel een juiste voeding krijgt en daardoor steeds sterker en machtiger wordt, - wat ieder mens meteen kan waarnemen, als zijn liefde tot Mij en tot de naaste steeds sterker en machtiger wordt (...).
Ik zeg je: Wees in alles ijverig en verzamel over alle dingen juiste kennis! Onderzoek alles wat je tegenkomt en behoud daarvan wat goed en waar is, dan zal het gemakkelijk voor je zijn om de waarheid te vinden en het voorheen dode geloof weer levend te maken en het tot een waar levenslicht te maken.
Tegen jou (Kisjona) zeg Ik en daardoor tegen allen: Als je voor je leven echt nut van Mijn leer wilt hebben, dan moet je haar eerst begrijpen en dan pas naar de waarheid daarvan handelen

- 9 januari -

Bestemming van Gods kinderen

(GJE I. 140, 5 e.v.)
De ware kinderen Gods, die door de ware liefde tot God, de eeuwige heilige Vader en ook in zuivere liefde tot de naaste blijken te leven, zullen in het hiernamaals in het grote Vaderhuis de macht en kracht krijgen om de eeuwig nooit te vullen ruimte steeds meer met nieuwe scheppingen te vullen.
Maar jullie ontwikkeling is nog lang niet ver genoeg om te kunnen begrijpen, wat Ik jullie nu verteld heb. Maar dit zeg Ik jullie nog: Geen sterfelijk oog kan zien, geen oor horen en geen aards verstand kan ooit begrijpen, wat degenen die het waard worden om kinderen Gods te heten, in het hiernamaals in het hemelrijk te wachten staat (....).
Wees daarom niet alleen hoorders, maar veeleer uitvoerders van Mijn woord! Luister daarom niet alleen naar Mijn woord, maar handel er ook naar. Pas door de daad zul je kunnen onderscheiden of de woorden die Ik tot jullie gesproken heb en nog spreek, uit de mond van een mens of uit de mond van God tot jullie gekomen zijn (Joh. 7, 17).
(....) Alleen als het woord tot het hart doordringt wordt het levend, wordt het meester van de wil die het zwaartepunt van de liefde is, en zet vandaar uit de gehele mens aan tot de daad.
Door zo te handelen verandert de oude mens in een nieuwe mens en Mijn woord wordt dan werkelijk nieuw vlees en bloed.
En deze nieuwe mens in jullie zal jullie pas duidelijk vertellen, dat Mijn woorden werkelijk Gods woorden zijn, die nu en in alle tijden der tijden dezelfde macht, kracht en uitwerking hebben als eeuwigheden geleden; want alles wat je ziet, voelt, ruikt, proeft en hoort, is in de grond van de zaak niets anders dan het Woord van God.

- 8 januari -

Oneindige schepping

(GJE I. 140, 2-5)
Als Ik zeg dat de hemel oneindig groot is, hoe kun je dan nog naar de omvang ervan vragen? Het hemelrijk is geestelijk overal even oneindig uitgestrekt als dit eindeloze wereldruim, waarvan je met je oog slechts een onnoembaar klein deeltje overziet.
Deze aarde, de grote zon, de maan en al de sterren die daar waar ze zich bevinden enorm grote hemellichamen zijn - sommigen vele duizendmaal duizendmiljoen maal groter dan deze aarde - zijn, vergeleken met de eindeloos grote schepping van de zintuiglijk waarneembare wereld, allen bij elkaar verreweg niet zo groot en uitgebreid als het kleinste dauwdruppeltje vergeleken bij de hele grote wereldzee, die toch zo groot is, dat een goede schipper het gehele oppervlak niet zou kunnen bevaren al werd hij dubbel zo oud als Methusalem.
Maar de huidige zintuiglijk waarneembare wereld, zover die nu geschapen is, heeft toch een grens waarachter zich nog een eindeloze eeuwige ruimte bevindt, die met haar naar alle kanten onbegrijpelijk eindeloze afmetingen zich tot de eerder genoemde schepping van de gehele zintuiglijk waarneembare wereld verhoudt als de eeuwigheid tegenover één moment van de tijd.
De geestenwereld op zichzelf is net zo oneindig als de eeuwig nergens eindigende ruimte!
Hoewel de ruimte in der eeuwigheid nergens eindigt en daarom in de ware zin des woords naar alle kanten oneindig is, is er toch in de eindeloze diepte en verten van de ruimte geen puntje, waar de geest van de wijsheid en macht van God niet net zo aanwezig is als hier nu bij jullie op deze plaats.

- 7 januari -

Vertrouw op God

(GJE 1. 125, 13-15)
Wie op God vertrouwt, wordt ook door God vertrouwd en Hij verlaat hem niet en stelt hem niet teleur. Maar degenen die net als jullie wel geloven dat God een God is, maar Hem niet volledig vertrouwen, omdat hun eigen hart hen zegt dat ze niet waard zijn door God geholpen te worden, die helpt God ook niet; want ze hebben geen vertrouwen in God, maar alleen in hun eigen kracht en middelen, die ze voor bepaald heilig en onkwetsbaar houden en ze zeggen: "Mens, als je wilt dat je geholpen wordt, help dan jezelf; want ieder mens is zichzelf het naast en zorgt eerst voor zichzelf". En voordat hij klaar is met het zorgen voor zichzelf, gaat de hulpbehoevende te gronde.
Maar Ik zeg: Als je eerst voor jezelf zorgt, ben je door God verlaten en zonder Zijn zegen en zonder Zijn hulp, die je anders ongetwijfeld zou krijgen. Want God heeft de mensen niet uit zelfzucht, maar uit zuivere liefde geschapen en daarom moeten de mensen met de liefde die hen het bestaan gaf in alles volledig overeenstemmen.
Als je echter zonder liefde en vertrouwen op God leeft en handelt, dan verander je het hemelse in je vrijwillig in het helse, je wendt je van God af en wordt dienaren van de hel, die je dan tenslotte ook het verdiende loon niet zal onthouden, namelijk de dood in Gods toorn!

- 6 januari -

Einde van de wereld

(GJE I. 72, 2-6)
Zoals het in Noach's tijd was, zo zal het ook dan zijn; de liefde zal afnemen en helemaal verkillen; het geloof in een uit de hemel aan de mensen geopenbaarde zuivere levensleer, en in God, zal veranderen in een duister en dood bijgeloof vol leugen en bedrog. De machthebbers zullen de mensen weer als dieren voor zich laten werken en ze zullen ze koelbloedig en gewetenloos laten slachten, als ze niet zonder enige tegenspraak gehoorzamen aan de weelderige macht. De machtigen zullen de armen door allerlei lasten kwellen en ze zullen iedere vrije geest met alle middelen vervolgen en onderdrukken, en daardoor zal er een ellende onder de mensen komen, zoals er op aarde nog nooit is geweest.
(....) Vanaf nu gerekend tot aan die tijd zullen er duizend en niet nog eens duizend jaar voorbijgaan! Dan zal Ik dezelfde engelen die je nu hier ziet, met grote bazuinen onder de arme mensen sturen. Deze zullen de geestelijk doodgemaakte mensen van de aarde als het ware uit de graven van hun nacht opwekken; en als een vuurzuil die van het ene uiteinde van de wereld naar het andere rolt, zo zullen deze vele miljoenen ontwaakte mensen zich over alle wereldmachten heen storten en niemand zal hen meer kunnen weerstaan.
Dan zal de aarde weer een paradijs worden en Ik zal voortdurend Mijn kinderen op de goede weg leiden. Maar vanaf die tijd gerekend wordt na een verloop van duizend jaar de vorst van de nacht éénmaal voor een zeer korte tijd van zeven jaar en enige maanden en dagen vrij terwille van zichzelf, óf voor een totale val, óf voor een mogelijke terugkeer.
Gebeurt het eerste, dan zal het inwendige van de aarde veranderd worden in een eeuwige kerker; maar de buitenkant zal een paradijs blijven. In het tweede geval zou de aarde echter veranderd worden in de hemel, en de dood van het vlees en de ziel zou voor altijd verdwijnen.

- 5 januari -

Rijk Gods

(GJE I. 62, 5-10)
De Messias zal wel een nieuw rijk op deze aarde stichten, maar - let op! - geen stoffelijk met kroon en scepter, maar een rijk van de geest, de waarheid, de echte vrijheid door de waarheid, onder de alleenheerschappij van de liefde! Er zal op de wereld een beroep gedaan worden om dit rijk binnen te gaan. Geeft zij hieraan gevolg, dan zal het eeuwig leven haar loon zijn; als zij niet luistert, zal zij weliswaar blijven zoals zij is, maar tenslotte zal de eeuwige dood haar deel zijn.
De Messias (...) kwam niet op deze wereld om voor jullie datgene terug te winnen wat jullie vaders en koningen aan de heidenen hebben verloren, maar alleen om jullie datgene terug te geven wat Adam verloren heeft voor alle mensen die ooit op deze aarde geleefd hebben en ooit zullen leven.
Tot op heden (= tijd dat Jezus op aarde was) is nog geen enkele ziel, die het lichaam verliet, losgekomen van de aarde; talloze, te beginnen bij Adam en verder allen na hem tot op dit uur, smachten nog in de aardse nacht. Maar pas vanaf nu worden ze vrij! En wanneer Ik naar de hemel zal opstijgen, zal Ik voor allen de weg van de aarde naar de hemel openen en ze zullen allen langs deze weg het eeuwig leven binnengaan. Kijk, dat is het werk dat de Messias moet volbrengen en niets anders!

- 4 januari -

Iedere dag is van de Heer

(GJE 1. 49, 10-13)
In het vervolg moeten jullie geen bedehuizen voor Mij bouwen, maar onderdak en eetgelegenheden voor armen, die niets hebben om daarvoor te betalen.
In de liefde tot de arme broeders en zusters zullen jullie mijn echte aanbidders zijn en Ik zal in zulke bedehuizen vaak bij jullie zijn, zonder dat je het direct zult merken; maar in de tempels, die, zoals dat tot op heden het geval was, speciaal om Mij met de lippen te aanbidden gebouwd zijn, zal Ik van nu af aan evenmin wonen, als het verstand van de mens in zijn kleine teen woont.
Als je echter toch in een verheven tempel je hart voor Mij wilt openstellen en de juiste deemoed wilt betrachten voor Mij, ga dan naar buiten naar de grootste tempel van mijn scheppingen, en zon, maan en alle sterren en de zee, de bergen, de bomen en de vogels in de lucht, alsook de vissen in het water en de talloos vele bloemen op de velden zullen jullie Mijn eer verkondigen.
Wat denk je, is de boom niet heerlijker dan alle pracht van de tempel te Jeruzalem? De boom is puur een werk van God, hij leeft en geeft een vrucht als voedsel. Maar waartoe is de tempel in staat? Ik zeg u allen: alleen maar tot hoogmoed, toorn, nijd en de schreeuwendste naijver en heerszucht, want hij is niet het werk van God, maar slechts een ijdel mensenwerk.

- 3 januari -

Woord van God

(GJE I. 43, 4, 5-7)
Het woord van de Heer is net als al zijn werk. Hij geeft ons zijn leer in de vorm van zaden. Wij moeten die eerst in de voedingsbodem van onze geest zaaien; die voedingsbodem heet liefde; daar zal het zaad dan groeien en een boom van de ware kennis van God en onszelf worden, en op de juiste tijd zullen we dan van deze boom volkomen rijpe vruchten voor het eeuwig leven kunnen verzamelen.
Het voornaamste is echter de liefde; zonder liefde kan geen enkele vrucht van de geest gedijen. Zaai de tarwe maar in de lucht en kijk of hij groeit en of je er vruchten van krijgt. Als je de graankorrel echter in een goede voedingsbodem legt, dan zal hij groeien en je veelvoudig vruchten opleveren. De echte liefde is de juiste aarde voor de geestelijke graankorrel, die ons door de mond van de Heer wordt geschonken.
U kunt daarom beter niet klaarstaan om meteen de fouten van uw naasten te zien, maar het is beter toegeeflijk en geduldig met hen te zijn. (....) Als de liefde eenmaal zowel in u als in uw broeders rijkelijk aanwezig is, dan zal het goddelijk zaad daar goed in gedijen en de zwakke zal dan in zijn sterkte u welwillend aanzien en u veelvoudig vergelden, wat u hem in zijn zwakheid gegeven hebt.

- 2 januari -

Aanbidden in geest en waarheid

(GJE 1. 27, 13-15)
Want God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en in de waarheid aanbidden (Joh. 4,24).
En zie je, daarvoor is noch een berg, noch de een of andere tempel nodig, maar alleen een hart dat zoveel mogelijk rein, liefdevol en deemoedig is. Als het hart is wat het zijn moet, namelijk een vat van liefde tot God, een vat vol zachtmoedigheid en deemoed, dan is er volledige waarheid in dat hart; en waar waarheid is, daar is licht en vrijheid, want het licht der waarheid maakt ieder hart vrij. En als het hart vrij is, is ook de hele mens vrij.
Wie op deze wijze, met zo'n hart God liefheeft, is een echte aanbidder van God de Vader en de Vader zal zijn gebed steeds verhoren en er niet op letten of de plaats, die totaal niet van belang is, een berg of Jeruzalem is, want de aarde is overal op dezelfde wijze van God. Hij let alleen maar op het hart van iedere mens.

- 1 januari -

God is liefde

(GJE I. 4,13 ev )
De oerwijsheid van God of het eigenlijke innerlijke wezen van God bevindt zich in de liefde, zoals het licht zich in de warmte bevindt en oorspronkelijk uit de machtige warmte van de liefde ontstaat en ontspringt en tenslotte om zich heen ook warmte doet ontstaan en deze warmte altijd weer licht opwekt.
Zo ontstaat ook uit de liefde die gelijk is aan de Vader en eigenlijk de Vader zelf is, het licht van de goddelijke wijsheid, dat gelijk is aan de Zoon, of eigenlijk de Zoon zelf is, die echter niet uit twee bestaat, maar volledige Eén is met degene die Vader heet.
Het is te vergelijken met de manier waarop licht en warmte of warmte en licht één zijn, omdat de warmte voortdurend licht en het licht voortdurend warmte doet ontstaan.