30 september

Reïncarnatie

(GJE VI. 61, 3-6)
Ik zei: Jullie hebben al vaak over zielsverhuizing gehoord. Het verre morgenland gelooft daar tot op heden nog vast in. Maar dat geloof is bij hen erg onzuiver geworden, omdat zij de mensenzielen weer in een dierlijk lichaam terug laten keren. Dat is echter in de verste verte niet zo.
Dat de menselijke ziel van deze wereld samengesteld wordt uit elementen van het mineralen-, planten- en dierenrijk en zich opwerkt tot mensenziel, is jullie reeds grotendeels uitgelegd, en ook hoe dat binnen de gevestigde orde plaatsvindt. Maar die weg gaat een mensenziel, ook al is hij nog zo onvolmaakt, niet terug behalve dan in het geestelijke middenrijk teneinde haar te deemoedigen en mogelijkerwijs daardoor te verbeteren. Is er tot een bepaalde hoogte verbetering ingetreden, die dan wegens gebrek aan grotere bekwaamheden niet verder kan gaan, dan kan zo'n ziel naar een ander hemellichaam overgaan, d.w.z. naar het geestelijke deel daarvan en als schepsel gelukkig worden, of ook, als zij het wil, nog eens in het lichaam van de mensen van deze aarde komen, via welke weg zij zich hogere bekwaamheden kan eigen maken en met behulp daarvan zelfs het kindschap van God kan bereiken.
Dus verhuizen er ook zielen van andere werelden naar het lichaam van mensen van deze aarde, om zich daarin de talloos vele eigenschappen eigen te maken die nodig zijn voor het bereiken van het ware kindschap van God.
Omdat de aarde dus een dergelijke school is, wordt zij ook door Mij met zoveel geduld, consideratie en lankmoedigheid behandeld. Wie van jullie dat begrijpen kan, begrijpe het; maar laat hij het voor zich houden, omdat het niet iedereen gegeven moet worden alle geheimen van het Godsrijk te begrijpen.

29 september

God aanbidden

(GJE VI. 57, 20-22)
Ik zei: Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mij door de mensen te laten eren en aanbidden, maar alleen om hun de wegen van de waarheid en het leven te tonen en allen te helpen die nood lijden, het moeilijk hebben en met allerlei kwade lasten beladen zijn.
Als jullie echter God, die op Zichzelf een zuivere geest is, waarachtig willen aanbidden, dan moeten jullie Hem door de liefde in je hart ook in geest en in waarheid aanbidden, en wel door de daad, door allerlei goede werken. Want waarlijk, wat jullie voor de armen uit liefde tot God doen, dat doen jullie voor God! En dat jullie geloven dat Ik door God gezonden naar jullie ben toegekomen, dat is de enige ware aanbidding van God. Ieder loos lippengebed is echter een gruwel voor God en volledig waardeloos. Wie God met zijn lippen eert, terwijl zijn hart daarbij koud en passief blijft, maakt van God een afgod en bedrijft daardoor echte geestelijke hoererij. Zoals staat in een van de profeten, die zegt: Kijk, dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij!
Waarlijk, Ik zeg tot jullie: Waar het hart God niet door daden van ware en zuivere, onzelfzuchtige liefde aanbidt, daar is ieder gebed een lege en waardeloze klank, die in de lucht verklinkt en volledig wegsterft. Ik ben nu jullie Meester, en jullie zijn Mijn leerlingen. Geloof wat Ik jullie zeg en doe wat Ik jullie opdraag, en volg Mij na! Meer is onder ons niet nodig.

28 september

Opstanding van het lichaam (2)

(GJE VI. 54, 7-11)
Waarlijk, iedere ziel die eenmaal verlost is van zijn zware lichaam zou zich zeker uitermate ongelukkig voelen als zij weer daarin terug zou moeten gaan - en dat ook nog voor eeuwig!
Bovendien zou het ook nooit overeen kunnen stemmen met de eeuwige orde van God, want God Zelf is een zuivere geest en de mensen hebben tenslotte ook zonder uitzondering alleen maar de bestemming om voor eeuwig zuivere geesten te worden die aan God gelijk zijn. Waarvoor zouden zij dan die lichamen nog nodig hebben?!
Ja, ze zullen ook daar lichamen hebben, maar niet deze aardse, grofstoffelijke, maar heel nieuwe, geestelijke, die zullen voortkomen uit hun aardse goede werken volgens Mijn leer die Ik nu aan jullie heb gegeven.
Als de zaken zo liggen, hoe kan dan iemand menen dat onder de opstanding van het lichaam het in de toekomst opnieuw levend maken van deze aardse lichamen verstaan wordt?! De opstanding van het lichaam bestaat alleen uit de goede werken die de ziel in dit lichaam voor de naaste heeft gedaan en die alleen aan de ziel het ware, eeuwige leven geven.
Wie dus Mijn leer hoort, in Mij gelooft en daarnaar handelt, die zal Ik Zelf opwekken op zijn jongste dag, die meteen na het uittreden van zijn ziel uit dit lichaam volgt, en wel zo dat niemand merken zal hoe snel die verandering gaat, want de verandering zal ogenblikkelijk plaatsvinden.

27 september

Opstanding van het lichaam (1)

(GJE VI. 54, 4-5)
Ik zei: Het spreekt toch vanzelf dat het aardse lichaam wanneer het eenmaal ontzield is, nooit meer op zal staan en in al zijn delen weer levend gemaakt zal worden; want als dat het geval zou zijn, dan moesten op die bepaalde jongste dag ook al de tijdens het vaak heel lange tijdelijke leven van het lichaam afgeraakte delen, zoals haren, nagels, verloren tanden en alle door het wassen verdwenen grove huiddeeltjes, en ook de in vele gevallen vergoten bloeddruppels, zweetdruppels en nog veel meer wat het lichaam metterdaad afgelegd heeft, mee opgewekt en mee levend gemaakt worden. Stel je dan zo'n menselijke gedaante eens voor die op de jongste dag weer tot leven gewekt is, - wat zou die er dan belachelijk uitzien!
De mens heeft echter tijdens de verschillende perioden van zijn leven ook een verschillend lichaam; zo is bijvoorbeeld het lichaam van een kind een ander dan dat van een opgeschoten knaap, en een ander dan dat van een jongeling, en een ander dan dat van een man en een heel ander dan dat van een grijsaard. Wel, bij het volkomen opnieuw tot leven wekken van de gestorven mensenlichamen op de jongste dag zou men zich toch wel af moeten vragen of alle levensvormen die iemand vanaf zijn kindertijd tot op hoge leeftijd bezeten heeft, tegelijk of na elkaar of zelfs alleen maar één daarvan weer opnieuw tot leven gewekt moeten worden.

26 september

Bestemming van de schepselen

(GJE VI. 53, 5-7, 9-11)
Ik zei: Alleen in het algemeen kan Ik je zoveel zeggen, dat alles wat voor de mens zichtbaar en tastbaar geschapen is, iets geestelijks is, dat de bestemming heeft om via een lange rij van allerlei vormen tenslotte in een vrij en zelfstandig leven over te gaan.
De vormen zijn vaten ter opname van het leven uit God en zijn er - reeds te beginnen met het gesteente - door alle rijken der mineralen naar het plantenrijk, door het gehele plantenrijk weer naar het dierenrijk en door dat rijk naar de mens.
Iedere vorm komt overeen met een zekere intelligentie. Hoe eenvoudiger de vorm is, des te eenvoudiger en onbeduidender is ook de daarin aanwezige intelligentie; hoe ontwikkelder en complexer een vorm is, des te meer intelligentie je daarin ook zult vinden.
Deze vormen zijn slechts voorlopige concentratieplaatsen en dragers van sterker en intelligenter wordend leven. Dit leven is voortdurend bezig hogere vormen aan te nemen en verlaat afhankelijk van de eisen die een hogere vorm stelt de voormalige eenvoudiger vorm. Wat er dan verder met de achtergebleven levenloze vorm gebeurt, is onbelangrijk, want dat was alleen maar een organischmechanisch omhulsel dat speciaal geschikt was voor de daarin verblijvende levensintelligentie. Dat zich echter in de levenloze omhulsels voedingsdelen bevinden, is bekend, en doordat de levenloze vormen op hun beurt ook weer verteerd worden, gaat ook het meer edele daarvan weer in een ander leven over, en zo zie je hier op aarde een voortdurende strijd en wisseling van leven door de hele, grote kring van schepselen tot aan de mens toe.
Maar zelfs de uiterlijke vorm van de mens, namelijk zijn lichaam, heeft slechts waarde zolang de levende ziel daarin woont. Is de ziel eenmaal rijp geworden, dan verlaat zij voor eeuwig het lichaam, dat daarna wordt verteerd. Het is van geen belang door wie of door wat. Wat er nog aan substantieels tot de ziel behoort, wordt ook weer aan de ziel gegeven; al het andere gaat als voedingsstof in vele andere geschapen vormen over.

25 september

Oefen je denken

(GJE VI. 52, 10-13)
De Heer: Stel je eens een heel verwent mens voor, die vanaf de wieg totaal niets hoefde te doen. Hij at en dronk de beste spijzen, leerde hoogstens alleen maar te praten en droeg behalve zijn kleren nooit enige last. Als zo iemand dan een gewicht van maar enkele ponden over een bepaalde afstand moet dragen, zal hij dat nauwelijks kunnen, omdat hij daarvoor zijn fysieke krachten nooit ook maar in het minste geoefend heeft. Als hij dan toch begint zijn lichamelijke krachten door een langzaam toenemende bezigheid te oefenen, zal hij het binnen enkele jaren ook zover brengen, grotere lasten met gemak op te tillen en te vervoeren. Maar zou hij ook tot deze grotere lichaamskracht gekomen zijn als hij maar steeds de andere mensen voor zich de lasten had laten tillen en dragen?
En kijk, precies zo ziet het er bij jou met je denkvermogen uit! Je hebt dat vanaf je jeugd veel te weinig geoefend en pas nu op latere leeftijd ben je het wat meer gaan oefenen, en je hoeft je er dus ook niet over te verwonderen dat je nu veel dingen niet zo snel onthoudt en begrijpt als menig ander.
Ik ben echter een goede leraar en leider en Ik draag Mijn leerlingen niet op handen over alle wegen en voetpaden, hoe steil en oneffen ook, maar laat hen zelf lopen opdat ze sterk genoeg worden om voortaan zelfstandig over alle wegen te kunnen gaan, ook de ruwste.
Als iemand echter op een bepaalde weg een hindernis ontmoet die echt te groot is, dan zal Ik hem wel licht en kracht geven om ook die grote hindernis te overwinnen. Maar in de eerste plaats moet elk mens zelf alles doen wat in zijn vermogen ligt; als hij meer nodig heeft, zal hem dat op het juiste moment gegeven worden.

24 september

Over vasten en boete doen

(GJE VI. 51, 3-6)
Ik zei: Laat niemand denken dat hij God een goede dienst bewijst door te vasten en voor zijn begane zonden in haren kleding voor het oog van de hele wereld boete te doen, - maar alleen diegene is God welgevallig, die dankbaar eet en drinkt wat God hem schenkt om daardoor zijn aardse krachten sterk te maken voor nuttig werk, waardoor hij zichzelf en zijn naaste zo veel mogelijk kan helpen, en die, als hij enige zonde beging, deze als zodanig kent, berouwt, verafschuwt, niet meer begaat en zich zo waarachtig verbetert.
Er zijn er evenwel jammer genoeg velen die tijdens hun leven alleen maar eten en drinken. Zij zorgen alleen voor hun buik en voor hun huid. Naastenliefde is hun vreemd, en voor een arm mens spuwen zij op de grond en zij laten hem niet aan hun huisdeur komen. Hun buik die altijd gevuld is, laat hun nooit de pijn van honger of dorst voelen. Dat zijn echte zwelgers, smulpapen en zatlappen, die daardoor met hun lichaam altijd klaarstaan voor allerlei geilheid, ontucht, hoererij en echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij waarmee niemand ooit in het rijk van God zal binnengaan.
Zo staat het ook met al die huichelaars die vasten en in haren kleden boete doen en voor hun zonden aanzienlijke offers aan de tempel geven om door het volk als rechtvaardigen aangezien en geprezen te worden, maar die dan zelf ieder mens met de nek aanzien, als een vermeende zondaar verachten en al van verre met een boog om hem heenlopen, omdat zij dan niet konden zien dat hij gevast, in haren kleden boete gedaan en aan de tempel geofferd had.
Ik zeg jullie echter: Zulke mensen zijn eveneens een gruwel voor God; want hun hart is verhard, evenals hun geest en hun verstand. Zij veroordelen hun naasten zonder enige toegeeflijkheid en clementie, zij vegen voor de deur van hun buurman en zien de grote hoop vuiligheid niet voor hun eigen voorportaal. O waarlijk Ik zeg jullie: Zoals deze tempelheiligen en -rechtvaardigen nu meten, zo zullen zij aan gene zijde op hun beurt ook gemeten worden!

23 september

De zon over goeden en kwaden

(GJE VI. 49, 4)
De Heer: Ieder mens, goed of kwaad, verhoudt zich wat betreft zijn geest ten opzichte van Mij als zijn lichaam ten opzichte van de zon. Wil hij zich door de stralen van de zon laten verlichten en verwarmen, dan kan hij dat doen - of hij een goed of slecht mens is, dat maakt niet uit -; wil hij het niet dan zal hij door God daartoe ook niet gedwongen worden, en daarom staat er ook: God laat Zijn zon schijnen over goeden en kwaden. En kijk, zo is het ook bij Mij in levend-geestelijk opzicht! Wie Mij volgen wil, kan dat doen, en Ik zal hem niet afwijzen ook al zou hij nog zo'n grote zondaar zijn! Want Ik ben immers alleen maar terwille van de verlorenen en zielszieken in deze wereld gekomen, want de gezonden hebben geen dokter nodig.

22 september

Plaats van hemel en hel

(GJE VI. 33, 2-5, 8-10)
Eén ding wilde ik nog van U weten, en dat is op welke plaats zich de hemel en ook die nare hel bevinden. Men zegt: ze zullen opvaren ten hemel, en zij zullen neergeworpen worden in de hel. Waar en hoe is dat `op', en waar en hoe is dit `neer'?
Ik zei: Kijk, hier op de stoel waar je nu zit, kunnen, aards gezien, hemel en hel heel dicht naast elkaar zijn; in het rijk van de geest worden zij echter gescheiden door een kloof die niet te overzien is!
Hier, waar Ik nu met jullie ben, is de hoogste hemel en dat heet `boven', en juist hier is ook de diepste en ergste hel, en dat heet `beneden'.
De stoffelijke ruimte maakt geen verschil, maar alleen de geestelijke ruimte, die met de stoffelijke beslist niets gemeen heeft; want in het rijk van de geesten veroorzaakt de manier waarop men leeft de echte en werkelijke afstand. Het aards-ruimtelijke kan daar nooit van belang zijn.
Hieruit komt heel duidelijk naar voren dat de hemel voor ieder goed mens precies daar zal zijn waar hij zich bevindt, en alle goede en reine mensen zoals hij zullen zich direct in zijn naaste omgeving bevinden. Zoals dus het innerlijk van de mens er uitziet, zal ook aan gene zijde de wereld er uitzien die hij uit zichzelf zal scheppen, en waarmee en waarop hij dan zal leven, goed of slecht.
De wereld van allen die door hun levende geloof en de toepassing daarvan in hun leven in de waarheid zijn en dus in het ware licht van Mijn woord, zal in Mijn rijk volledig lijken op deze aarde, en verder ook in steeds toenemende mate licht en waarheid zijn; maar de wereld voor hen die uit eigen wil in het onware en daardoor in het kwade zullen zijn, zal dan ook in toenemende mate overeenkomen met hun innerlijk. Want zoals een werkelijk goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens steeds slechter, en daardoor verwijdert de manier waarop hij leeft hem steeds meer van het goede, zoals dat al op deze wereld heel duidelijk te zien is.

21 september

Het rijpen van de mens

(GJE VI. 27, 6-11)
Ik zeg: Kijk, bij alles in deze wereld en zelfs ook in de geestenwereld behoort een zekere rijpheid, en bij het rijpen hoort een zekere tijd!
Kijk eens in de winter naar een appelboom of een wijnstok! Waar vind je dan een rijpe, zoete vrucht?! Maar dan komt het voorjaar, - licht en warmte van de zon nemen toe, knoppen worden voller en sappiger, vervolgens ontdek je al gauw tere loten en tenslotte bladeren en bloesem. Na korte tijd valt de bloesem af omdat ze voor het bereiken van het hogere doel geen nut meer heeft, en korte tijd later kun je het aanzetten van de groeiende vrucht al waarnemen.
Wat is dat nu voor een vergelijking?, vraag je jezelf af. Kijk, knoppen, het sappiger worden ervan, de eerste loten, bladeren, bloesem en de eerste vruchtzetting komen allemaal overeen met het kinderlijke, vrome geloof van de mens; maar van rijpheid kan daarbij nog geen sprake zijn. Want God is de hoogste orde Zelf en alles wat op de wereld gebeurt, moet zijn tijd hebben, een tijd die overeenkomt met de goddelijke orde.
Het kind stamelt eerst; uit het stamelen vormt zich langzaam maar zeker het spreken. Als de spraak wat meer ontwikkeld is, begint men het kind iets voor te zeggen, en het onthoudt al gauw korte zinnetjes. En wat men het verder zegt, gelooft het vrijwel onvoorwaardelijk; het vraagt nog geen hoe en waarom. Op basis van het gedweeë geloof leert het dan veel tot aan het eind van de kinderleeftijd, en op die leeftijd begint het al vaak behoorlijk scherp te denken en de reden van veel van het geleerde en van de opgedane kennis te zoeken; maar het bezit zelf nog te weinig volle, inwendige levenswarmte en lijkt dan precies op de eerste vruchtzetting.
Maar als dan in de volle zomer de volle kracht van het licht en de warmte van de zon komt, krijgt ook de eerste vruchtzetting de innerlijke, alles tot leven brengende warmte. Die veroorzaakt dat de jonge vrucht steeds verder groeit en dat de in de nieuwe vrucht binnenstromende sappen indampen. Daardoor wordt de vrucht groter en vult zich met steeds zuiverder sappen en ook het licht kan dan de vrucht geleidelijk aan steeds meer doordringen, en zo gaat dan de vrucht pas rijpen.
Kijk, zo gaat het ook bij de mens! Zolang de innerlijke levenswarmte van zijn liefde haar hoogtepunt niet heeft bereikt en het licht van deze warmte hem niet helemaal doordringt, zal hij ondanks de beste uitleg van buitenaf de innerlijke geestelijke waarheden moeilijk of uiteindelijk helemaal niet begrijpen; als hij echter als een rijpe druif helemaal door de toenemende innerlijke levenswarmte en haar licht doordrongen wordt, is hij, rijp en bezit hij reeds zelf de beste uitleg van al zijn eerdere twijfels.

20 september

Werken in de wijngaard van de Heer

(GJE VI. 21, 12-16)
De Heer: Wij zullen bij dit werk werkelijk veel tegenspoed van allerlei aard moeten doorstaan, wij zullen nog uit alle macht door groot en klein vervolgd, veracht en bespot worden; maar omdat wij precies weten wat wij hebben en wat wij geven, zullen wij de blinde kwaadaardigheid van de wereld ook zonder moeite met alle geduld, deemoed en zachtmoedigheid verdragen. Want de Vader wil dat de Zijnen in deze wereld eerst werkelijk tot het uiterste deemoedig worden voor zij tot die onvergankelijke eer verheven worden die niemand hun in eeuwigheid meer kan ontnemen.
Ook dit menselijk lichaam van Mij zal daarvan niet uitgezonderd zijn, zoals Ik dat Mijn leerlingen reeds vooraf heb gezegd en aangetoond. Maar ondanks dat alles zullen wij het grote doel toch beslist bereiken en de overwinning behalen over alle gericht, dood en hel.
En als deze overwinning bevochten is, zullen de sinds lang gesloten poorten van de hemel voor eeuwig voor de nieuwe kinderen van God geopend worden en de overwinning zal eeuwig duren.
Wel zullen de vijanden nog in allerlei gestalte en vorm voortwoekeren, en tussen de tarwe zal ook het onkruid welig tieren, en in de wijngaard zullen wilde stammen opkomen en voortwoekeren, maar altijd slechts tot een bepaalde tijd; dan zullen zij echter worden afgezonderd en in het vuur van het gericht worden geworpen, waar dan veel geween en tandengeknars zal zijn.
Toen vroegen er enkelen: Heer, wat wilt U daarmee zeggen? Ik antwoordde: Zoals Mozes' zuivere leer mettertijd verontreinigd werd door de hebzucht van de mensen en door hun hang naar het wereldse, zo zal het ook met Mijn zuivere leer gaan. Zij, de wereldse mensen, zullen weer tempels bouwen en deze gebruiken voor het verkrijgen van geld en andere aardse goederen, en daarbij zullen zij het verkrijgen van Mijn rijk helemaal niet belangrijk vinden. Zij zullen trotser dan de grootste vorsten en koningen der aarde rondgaan, gehuld in goud en edelstenen. Kijk, dat zal het onkruid tussen de tarwe zijn en dat zijn de wilde stammen in Mijn wijngaard!

19 september

Vergankelijkheid van de materie

(GJE VI. 20, 13-14)
Ik zei: Zoals nu deze steen enkel door Mijn wil opgelost werd in zijn oer-elementen, zo zou Ik dat ook kunnen doen met de tempel, met alle bergen, de aarde, met zon en maan en met alle sterren, en deze oplossen in hun oorspronkelijke, letterlijke niets, d.w.z in pure gedachten van God die ook geen realiteit zijn zolang zij niet door de liefde en door de almachtige wil van God hun werkelijke vorm en vastheid krijgen. In God heerst niet het principe van verwoesten en vernietigen, maar in zijn eeuwige orde heerst het behoud van alle eenmaal geschapen dingen, echter niet in het voortdurende gericht van de materie, maar ongericht, dus vrij in geest en leven. Daarom is en mag ook geen enkele materie in deze gerichte wereld duurzaam zijn. Alles bestaat slechts gedurende een bepaalde tijd, lost daarna geleidelijk aan op en gaat volgens de orde over in het geestelijke, duurzame en onvergankelijke.
De materie is een graf van het gericht en de tijdelijke dood, en de dode geesten in deze graven moeten ook Mijn stem horen en Mijn wil gehoorzamen, zoals jullie nu gezien hebben. En zoals deze steen nu plotseling opgelost is, zo zal het ook stukje bij beetje met de hele aarde gaan, en dan zal daaruit een nieuwe, geestelijke, onvergankelijke aarde ontstaan vol leven en geluk voor haar geestelijke bewoners, en er zal gericht noch dood op haar hemelse velden heersen; want zij zal ontstaan uit het leven van allen die uit haar ontstaan en op haar geboren zijn.

18 september

Evangelie van blijmoedigheid

(GJE VI. 18, 10-12)
De Heer: Mijn leerlingen mogen geen kniesoren zijn en met schijnheilige gezichten en voorgewende vroomheid rondlopen om de mensen te laten geloven dat alleen hun voeten nog maar de aarde raken, maar dat de rest van hun lichaam al in de hemel verblijft en dat ze helemaal vervuld zijn van de geest van God, - maar jullie moeten iedereen een vrijmoedig en opgewekt gezicht laten zien, zodat iedereen veel vertrouwen in jullie krijgt, dan zullen jullie veel zegen uit de hemel onder de mensen verspreiden.
Zie, de waarachtige geest van God woont volledig in Mij, en jullie hebben Mij nog nooit met hangend hoofd en vroom neergeslagen ogen zien rondlopen, maar Ik loop met een open en gewoon gezicht rond en Ik ben steeds volkomen oprecht, en bij eerlijke en vrolijke mensen ben Ik vriendelijk en opgewekt, en treurenden en angstigen maak Ik vrolijk en moedig, en als leerling van Mij moet je je geheel uit eigen vrije wil net eender gedragen!
Daarom zeg Ik jullie allen nog eens, dat jullie volkomen vrij van geest en vrolijk en opgewekt door de wereld moeten gaan, zonder aan de wereld te hangen. Want zoals Ik Zelf alleen maar in de wereld ben gekomen om alle mensen een blijde en gelukkig stemmende boodschap uit de hoogste hemel over te brengen, die iedereen op zo'n wijze troost moet geven dat zelfs de ergste marteldood hem niet droevig zal stemmen - omdat hij ziet en moet zien, dat er voor hem geen dood meer bestaat en kan bestaan, en dat in Mijn eeuwige rijk voor hem noch deze aarde noch de hele zichtbare hemel ooit meer verloren kan gaan, en dat hij bovendien nog het gezag zal krijgen over heel veel -, zo zal Ik ook jullie, wanneer jullie in de geest en in de kracht van Mijn leer bekwaam worden, in Mijn naam uitzenden om alle volken der aarde deze blijde boodschap uit de hemel over te brengen.

17 september

Leven in het hiernamaals

(GJE VI. 14, 7-9, 11)
De Heer: Want iedere ziel zal aan gene zijde geheel uit haar liefde en uit haar geloof verder leven, en dat zal zij doen in de volle vrijheid van haar wil. Als de liefde rein en goed is, zal ook haar leven in het hiernamaals rein, goed en zalig zijn; is haar liefde echter slecht en onrein, en bereidt zij voor haar naaste geen vreugde, dan zal ook haar leven aan gene zijde onrein, slecht en zonder vreugde zijn.
Als men echter een ziel haar liefde zou ontnemen en haar een andere liefde zou geven, zou men haar vernietigen en in haar plaats een heel andere ziel scheppen. Dat zou echter tegen de eeuwige, goddelijke orde ingaan; want wat God eens in het leven geroepen heeft, kan niet meer vergaan, maar alleen voortdurend in iets edelers en beters overgaan. Daarom zal ook aan gene zijde voor zulke verloren zielen gezorgd worden; maar Ik zeg wel, zoals Ik reeds eerder heb gezegd: Hier is één uur beter dan duizend jaar daar!
Geen enkele ziel geschiedt echter daardoor onrecht; want als men de ziel en de wil van een ziel onverlet laat en haar slechts in zoverre van de anderen afscheidt dat zij de goede geen nadeel kan berokkenen, maar verder in haar sfeer in de geestenwereld, die helemaal met haar eigen aard overeenkomt, kan doen wat zij volgens haar liefde voor het leven en haar intelligentie wil, dan doet men daarbij beslist geen enkele ziel onrecht, zelfs niet schijnbaar.
En zo zal het velen aan gene zijde heel lang vergaan, wat zij echter helemaal alleen aan zichzelf te wijten hebben. Want zij zullen daar niet één keer, maar heel vaak de verschrikking van de dood moeten doorstaan, wat echter ook zo moet zijn, want als die er niet was, zou ieder van die zielen werkelijk voor eeuwig verloren zijn.

16 september

Voorwaarde voor het eeuwig leven

(GJE VI. 13, 8-10)
De Heer: Wanneer echter de Geest waarover Ik nu met jullie heb gesproken, tot jullie zal komen en jullie zal doordringen, zullen jullie uit jezelf alles begrijpen wat je nu allemaal ziet en hoort maar door je puur natuurlijke gesteldheid niet kunt begrijpen; want het lichaam kan de geest niet begrijpen en is op zichzelf zonder meer dood. Het heeft geen ander leven dan alleen maar het tijdelijke meeleven uit de levenskracht van de ziel, die met de geest verwant is en die helemaal op hem kan gaan lijken, en één met hem kan worden als zij zich helemaal van de wereld afwendt en haar zinnen alleen richt op het meest innerlijke, geestelijke volgens de orde en wijze zoals Mijn leer en Mijn persoonlijke voorbeeld het jullie laten zien.
Daarom moet ieder van jullie zich inspannen om zijn ziel door haar eigen kracht te redden; want denk je dat zij als zij in het gericht komt zich wel zal kunnen redden zonder middelen daarvoor te hebben, terwijl zij zich hier met zoveel middelen die haar ten dienste staan, niet kan redden als zij niet bedenkt dat zij zichzelf als een
onschatbaar goed moet zien dat, als het verloren gaat, op eigen kracht door niets weer gekocht of verkregen kan worden?!
Laat ieder daarom vóór alles zijn ziel proberen te redden! Want tegen allen zeg Ik, dat het aan gene zijde zo zal zijn: Wie liefde en waarheid, en dus de juiste orde van God, in zich heeft, zal er daar meteen nog heel veel bij gegeven worden; wie dat echter niet heeft of veel te weinig heeft, zal ook dat wat hij eventueel nog heeft, afgenomen worden, zodat hij dan helemaal niets zal hebben, en naakt, zonder middelen en zodoende zonder hulp zal zijn. Wie zal zich daar over hem ontfermen en hem vrijkopen?! Waarlijk Ik zeg jullie: Eén uur hier is meer waard dan duizend jaar daar! Grif deze woorden diep in je hart!

15 september

De mens zichzelf een duivel

(GJE VI. 10, 12-14)
Ik zeg jullie, dat juist de verleidingen van de kant van de duivels lang niet zo erg zijn als jullie in je dwaze geloof denken! De eigenlijke duivel is de mens met zijn wereldse begeerten zelf? Daaruit komen de eigenliefde - en dat is een duivel -, de zucht naar een luxueus leventje - een tweede duivel -, de eerzucht, de hoogmoed, de heerszucht, de toorn, de wraak, de nijd, de gierigheid, de arrogantie, de hoererij en de minachting voor de medemens voort - dat zijn niets dan duivels op eigen grond en bodem verwekt! Daarom moeten juist jullie niet zo'n grote angst voor de duivel hebben en hem ook niet aanklagen; maar klaag jezelf in je geweten aan en heb er echt berouw over, en neem een vast besluit om heel andere mensen te worden, en wordt het dan ook!
Heb God waarachtig boven alles lief en de arme naaste zoals jezelf, dan zullen ook jullie je vele grote zonden vergeven worden!
Want als een mens de zonde niet volledig loslaat, kan ze hem ook niet kwijtgescholden worden. Want de zonde is immers iets wat de mens zelf doet, omdat zij voortkomt uit zijn lichaam en de wil van zijn ziel.
Het goed doen volgens de wil en het woord van God is en blijft eigenlijk, ook al doet de mens het uit eigen vrije wil, een genade van boven, een verdienste van de geest van God in het hart van de mens, en valt de mens alleen maar ten deel door de genade van God.

14 september

In vrijheid kiezen voor God

(GJE VI. 7, 5-8)
De Heer: Iedere innerlijke morele dwang is op zichzelf al een gericht; want wat een mens niet aanneemt en niet geheel uit vrije wil en volledig uit eigen besef en overtuiging doet, dient hem niet tot leven, maar tot een gericht. Om helemaal goed te worden en vol van het ware geestelijke leven, mag de mens door geen ander dwangmiddel aangespoord worden dan alleen door zijn eigen geheel vrije en vaste wil.
Wet noch beloning of straf mogen hem op enigerlei wijze ertoe brengen, maar alleen zijn vrije geloof, zijn innerlijke overtuiging, zijn zuiver inzicht en vervolgens de gehoorzaamheid naar buiten toe en zijn vrije wil, die moet voortkomen uit de zuivere liefde tot God en tot al het goede en ware.
Geheel naar waarheid zeg Ik jullie: Ik zou net zo gemakkelijk en eigenlijk nog gemakkelijker in de gedaante van een mens van ontzaglijke grootte, begeleid door talloze engelenscharen en door vuur, bliksem en donder en storm, op aarde hebben kunnen neerdalen en met een bergen verwoestende, donderende stem jullie het nieuwe genadewoord hebben kunnen verkondigen (...). Zou dat echter iemand van nut geweest zijn voor zijn innerlijke, ware vrijwording? Zeker niet! (....)
Kijk, Ik ben zo eenvoudig en heel onopgemerkt in deze wereld gekomen, zoals Ik Mij ook door de mond van de profeten heb aangekondigd, opdat geen mensenhart geketend zou worden, en zij alleen door de zegenrijke macht van de waarheid van Mijn woorden en lessen Mij liefhebbend zouden herkennen en dan geheel vrij hun levenswandel daarnaar zouden inrichten! Mijn tekenen moeten alleen dienen om te bekrachtigen dat Ik werkelijk ben die Ik zeg dat Ik ben.

13 september

Beeldspraak van de profeten

(GJE V 272, 8-13)
Ik zei: Jullie hebben nog nooit iets over analogieën (= overeenkomstigheden) gehoord en daarom kennen jullie ook van de Schrift alleen maar de grove, natuurlijk-concrete betekenis; maar de beelden van de profeten bevatten steeds een drievoudige betekenis: ten eerste de natuurlijk-geestelijke, ten tweede de puur geestelijke en ten derde de zuiver hemelse uit het hart van God.
Volgens de eerste betekenis ontwikkelt het zedelijk leven van de mens zich zodanig, dat hij als natuurlijk mens tengevolge van een juiste opvoeding zo denkt en ook zo handelt, dat hij niet aan de materie blijft vastzitten, maar zich ervan afwendt en deze slechts gebruikt om steeds dieper en helderder door te dringen in het puur geestelijke. Wie dat doet als hij daartoe onderwezen is, vindt dan al gauw het overeenkomstige tussen materie en geest. Kent hij dit, dan zal hij vanuit het geestelijke in het hemelse ofwel in het zuiver-geestelijke binnengaan. Van daaruit is de overgang naar het zuiver goddelijk-hemelse gemakkelijk. Dan zal het hem pas volledig duidelijk worden wat de Schrift der profeten uiteindelijk in de grond der zaak allemaal, als deze geheel onthuld is, bevat.
Maar wie in de Schrift enkel de pure materiële beelden voor alles aanziet, bewijst dat hijzelf nog puur materie is, die gericht is en ook wel moet zijn, en dat hij het gericht van de materie in zijn bewustzijn en in zijn gevoel gedurende zijn leven steeds behoudt, en in de voortdurende vrees en angst leeft dat hij ook met zijn ziel na het afvallen van zijn lichaam in die puur materiële toestand terecht komt waarin de Schrift door middel van beelden de toestand van de materie voorstelt en beschrijft.
Maar Ik zeg jou en jullie allen, dat aan gene zijde alles anders is dan het in de beelden van de Schrift wordt beschreven.
De woorden van de Schrift zijn gelijk de schaal van een ei, waarin ook iets drievoudigs verborgen is, namelijk het wit en het geel en in het midden van het geel het rode levensbolletje, dat de levenskiem bevat.
Dit omhulsel echter moet in de materiële wereld overal aanwezig zijn waar maar iets is, opdat het binnenste, goddelijke, nergens, nooit en door niemand ooit verontreinigd kan worden. En omdat overal in al het natuurlijk-geestelijke het hemelse en goddelijke aanwezig is, wat immers de alomtegenwoordigheid van de goddelijke wil bewijst, bestaat er ook overeenkomst tussen alles wat in de wereld, in het geestenrijk, in de hemel en uiteindelijk in God Zelf aanwezig is.

12 september

Bescheidenheid

(GJE V 271, 2-4)
Ik zei: Luister! Bescheidenheid is een mooie deugd en men kan de mensen deze deugd alleen maar zeer aanbevelen; maar wanneer men te bescheiden is, is dat niet zelden onverstandig, omdat men door een te grote bescheidenheid zijn naaste ertoe brengt zijn kwaliteiten, al zijn die nog zo goed, te overschatten en men hem zelfs hoogmoedig maakt, wat niet bepaald goed, maar integendeel erg verkeerd is. (....)
Zie, de vaak te grote bescheidenheid van de overigens heel eerlijke mensen tegenover degenen met bijzondere talenten en kwaliteiten, en de aan deze daarom te royaal geschonken bewondering en verering, heeft van hen koningen en tenslotte hoogmoedige tirannen gemaakt, alsook zeer hoogmoedige priesters! Daarom moeten jullie ook wat de deugden zoals deemoed, zachtmoedigheid en bescheidenheid betreft, altijd de gulden middenweg in acht nemen, want anders zullen jullie, ook al ben je nu nog zo vrij, in de loop der tijd in jullie midden zelf zulke mensen kweken die jullie dan met alle hardheid zullen behandelen, en dan zouden jullie zuchten onder hun zware last.
Ik weet wel dat Mijn daden en Mijn woorden jullie de moed hebben ontnomen om in Mijn bijzijn iets te zeggen; maar dit is toch niet zo belangrijk als het feit dat jullie in je hart geloven dat Ik degene ben die uit God door de mond van de profeten beloofd werd, eerst aan de joden en door hen aan alle volkeren der aarde.

11 september

Oorzaak van misdaden

(GJE V 250, 5-8)
Ik zeg: Een rijke en in aanzien staande vader is in het bezit van een zeer mooie en lieve dochter, waar een jonge, maar arme ofschoon behoorlijk goed ontwikkelde man, heel erg verliefd op wordt en dat des te meer, omdat de lieve dochter hem reeds meerdere malen door allerlei vriendelijke gebaren en tekenen maar al te duidelijk te verstaan heeft gegeven dat zij in haar hart genegenheid voor hem voelt. Wel, deze verder eerlijke en brave jongeman vat uiteindelijk moed en gaat met heel natuurlijke goede bedoelingen naar de vader van de mooie dochter en vraagt om haar hand. Maar de vader, vanwege zijn grote rijkdom trots en hard, laat de eerlijke arme man die om de hand van zijn dochter vraagt, door zijn knechten de deur uitzetten en door de honden van zijn erf jagen.
Door deze onbehoorlijke ontvangst is nu het hart van de arme man vol toorn, boosheid en wraakzucht, en hoe meer hij nu nadacht over de absolute onmogelijkheid om een schoonzoon van de rijke man te worden, des te meer groeide de gedachte aan wraak om de harde trotse man op een gevoelige wijze te vernederen. En toen deze boze gedachte volledig rijp was geworden, was er ook reeds sprake van plan, besluit en wil en daad, en de jongeman werd tot moordenaar van de rijke man.
Maar hij zou dat zeker niet geworden zijn wanneer hij door de rijke man als mens was behandeld. De rijke man, in zijn trotse gewichtigheid, meende dat het niet eens zo erg was om de arme aanbidder op de zo juist beschreven wijze de deur te wijzen; maar voor hem die buiten de deur werd gezet, was het teveel en hij werd daardoor een misdadiger, een moordenaar, verborg zich toen uit vrees voor de wereldse rechters in de dichte bossen en werd daar de schrik van de mensen.
En leer nu uit dit kleine beeld, dat in de meeste gevallen de hardheid van de mensen hun armere medemensen tot misdadigers maakt. Daarom moeten jullie altijd en overal bij degenen die jullie het een of ander hebben aangedaan, denken aan wat Ik jullie heb aanbevolen en duidelijk heb laten zien, dan zullen grote misdadigers zeldzaam worden op aarde en de goede mensen zullen dan heersen over de armen van de aarde.

10 september

Vergeving

(GJE V. 249, 8-9)
De Heer: En zie, zo zal Mijn hemelse Vader tegenover jullie handelen, als jullie de mensen niet met heel je hart de zonden en schulden vergeven die ze tegenover jullie hebben begaan! (Matth. 18,3 5) En het eigenlijke hemelrijk bestaat dan ook juist hierin, zowel wat het grootste als wat het kleinste betreft, dat er onder de zaligen nergens ook maar enige vijandschap of afgunst of haat bestaat, maar dat onder hen de grootste harmonie, de grootste eendracht en de grootste wederzijdse liefde heerst.
En daarom is het ook niet nodig, dat er op deze wereld een beschermende rechtbank bestaat die het recht moet bepalen tussen beledigers en beledigden, maar het enige tegenover Mij geldende beschermrecht moet jullie goede en verzoenlijke hart zijn, dan zullen jullie er bij deze rechtbank heel goed vanaf komen, met de minste onkosten en rechterlijke vonnisgelden, en degene die tegen jullie gezondigd heeft zal veel eerder in waarheid jullie vriend worden, dan wanneer hij hiertoe door een rechterlijke uitspraak gedwongen zou zijn.

9 september

God en mens in de Heer

(GJE V 246, 13-17)
De Heer: Is de vader dan niet de eeuwige liefde in Mij? En waar deze is en woont, is daar niet de hemel en het ware Godsrijk? Ben Ik als Mens niet juist de Zoon van deze liefde die in Mijzelf woont, die alles wat bestaat en de oneindigheid vervult, heeft geschapen sinds alle eeuwigheden? En omdat deze eeuwige en almachtige Godsliefde in Mij is, ben Ik dan niet volledig één met haar? Zeg nu, of je dat nog niet inziet!
Petrus zegt: Ja, ik zie het nu zeker beter in dan vroeger; maar toch bevinden zich hierin een aantal dingen die me eerlijk gezegd nog niet helemaal duidelijk zijn! Ik zie nog altijd niet in, waarom U de ene keer van Uzelf zegt dat U de Mensenzoon bent, een andere keer weer Gods Zoon en weer een andere keer dat U Jehova Zelf bent! Wilt U mij hierover nog een klein licht geven, dat is goed voor ons allen; want ik geloof dat niemand van ons dit echt goed begrijpt!
Ik zeg: Ook dát heb Ik reeds bij gelegenheden waar Ik over het lijden sprak dat Mij te wachten staat, heel duidelijk belicht; maar als iets jullie niet minstens tien keer zodanig uitgelegd wordt, dat je het helemaal met handen en voeten kunt begrijpen, dan begrijpen jullie het niet! Maar Ik zeg het jullie nu dan toch nog een keer.
Noch Jehova in Mij, noch Ik als ziel van Diens eeuwige Zoon, maar alleen dit lichaam als Mensenzoon zal in Jeruzalem gedood worden, maar op de derde dag als volledig verheerlijkt opstaan en dan voor eeuwig één zijn met Hem die in Mij is en Mij alles openbaart wat Ik als Mensenzoon moet doen en spreken, en die jullie nog altijd niet volledig kennen, ofschoon Hij al geruime tijd onder jullie spreekt en werkt.

8 september

Materiële scheppingen

(GJE V 233, 1-2)
De Heer: God als in Zich de zuiverste liefde kan niet anders dan Zijn gedachten en ideeën liefhebben, ook al maken deze als schepselen Zijn tegenpool uit. En zo kan zelfs een steen niet eeuwig steen blijven, en over voor jullie ondenkbaar vele jaren zal ook deze aarde, evenals alle talloze andere sterren, zeer verouderen en murw worden als een oud kleed. En alles zal veranderd worden in aan God verwante, zelfstandige, geestelijke zaken, maar in plaats daarvan zullen ook weer nieuwe materiële scheppingen ontstaan en deze zullen ieder op zijn eigen wijze verder geleid en ontwikkeld worden.
Maar daar zal natuurlijk nog een buitengewoon lange tijd (....) voor nodig zijn. Men moet het echter niet zo opvatten alsof deze huidige schepping ooit plotseling zal ophouden en in plaats daarvan een geheel nieuwe in het leven geroepen zal worden, maar dat gebeurt slechts in fasen, zoals in een oerwoud weliswaar de oude bomen uitsterven, vergaan en tenslotte geheel tot water, lucht en ether worden, dus tot een ander, geestelijker bestaan overgaan, en in hun plaats steeds weer een aantal andere bomen uit de grond opgroeien. En zoals Gods geest op kleine schaal werkt, zo werkt Hij ook in het groot, als men trouwens al iets `groot' zou kunnen noemen tegenover God!

7 september

De weg naar verlossing

(GJE V 230, 2-7)
De Heer: Nu werpt zich de belangrijkste van alle levensvragen op en deze luidt: Wat moet een mens doen en in acht nemen om zijn ziel te behoeden voor het terugtreden in het oude gericht van de materie die dood is?
Hij moet zich precies houden aan de tien geboden die door Mozes aan de mensen zijn gegeven, en deze bestaan samengevat hieruit, dat men ten eerste vast gelooft aan een waarachtige God, Hem boven alles uit alle macht liefheeft, zijn broeders en zusters echter gelijk zichzelf en in geval van nood zelfs meer!
In deze in feite maar twee geboden ligt dan ook de hele wet van Mozes, alsook alle profeten, die omwille van een beter begrip niets anders dan alleen dit met veel woorden onderwezen hebben.
Wie dit zal doen, zal zeker zijn hart en daarmee ook zijn ziel behoeden voor iedere hoogmoed, hardheid, toorn, haat, zelfzucht, afgunst, gierigheid, hebzucht, heerszucht, een werelds luxe-leven en liefde voor het wereldse, en dan zal hij gemakkelijk binnentreden in de levenspool van Gods geest; want de liefde tot God vervult juist de hele mens met Gods levensgeest, en de naastenliefde belichaamt en verankert deze in de ziel, waardoor zij dan noodzakelijk in alles identiek wordt met God Zelf door de liefdegeest van God in haar. En als ze identiek is met God, dan zal ze ook identiek zijn met de jullie nu bekend gemaakte positieve levenspool in God en zal met Hem heersen over alle materie, waardoor zij onmogelijk meer ooit gevangen en verslonden zal kunnen worden.
Wie dit zal opvolgen, zal ook hetgeen Ik jullie nu zeer duidelijk heb getoond, oogsten en eeuwig in steeds toenemende mate behouden.

6 september

Functie van de materie

(GJE V. 229, 3-5)
De Heer: Zie, de hele schepping en alles wat jullie met je zintuigen ook maar waarnemen, zijn gefixeerde gedachten, ideeën en voorstellingen van God, - ook jullie mensen wat jullie zintuiglijke lichaam betreft; en voor zover de ziel met het lichaam verbonden is door zijn zenuw- en bloedether, is ook zij in het gericht en bevindt zij zich derhalve in de dood ervan, waaruit ze zich echter kan bevrijden door met behulp van haar vrije wil volgens Gods wetten het puur geestelijke na te streven; zo kan zij geheel één worden met haar geest uit God, waardoor zij derhalve door haar zelfwerkzaamheid zelfstandig van haar oude dood in het vrije eeuwige leven is overgegaan.
Maar let op, het volgende is zeer belangrijk! Bewustzijn en liefde bepalen de hele mens tot goede of slechte werkzaamheid. Is zijn bewustzijn geestelijk en leidt het naar God, dan zal de liefde ook naar het geestelijke en zodoende naar God neigen en ook in die richting werkzaam worden, en deze activiteit is een goede en de gevolgen ervan zijn de zegen uit de hemel van het Leven.
Wordt de mens echter vanaf de wieg met niets anders in zijn bewustzijn verrijkt dan alleen met wat het lichaam dient, dan zal ook zijn liefde zich geheel naar de materie wenden en spoedig geheel en al daarin actief worden om zoveel mogelijk materiële schatten te verzamelen en hierdoor het vlees zoveel mogelijk genoegen te bezorgen. In zo'n geval gaat de ziel dan geheel over in de materie (...). Het onvermijdelijke gevolg hiervan is het gericht in en door zichzelf, de vloek van het leven naar de dood toe en zo ook in zekere zin de eeuwige dood zelf. En wie anders is daar schuldig aan dan alleen de mens zelf, die dit zichzelf heeft aangedaan door zijn bewustzijn, zijn wijze van liefhebben, willen en handelen?

5 september

Godskinderen en wereldkinderen (3)

(GJE V 225, 9-10)
Het komt daarbij aan op het niveau van de innerlijke ontwikkeling, waarop een ziel haar lichaam verlaat. Is dit in overeenstemming met de bestaande goede wetten, dan zal de toestand van de ziel aan gene zijde zeker meteen zodanig zijn, dat ze zich dadelijk naar een hogere voleindingstrap van het vrije leven kan begeven en aldoor naar een hogere trap verder kan gaan.
Maar heeft een ziel door een gebrekkige opvoeding, of in het slechtere geval, door gebrek aan enige goede wil, terwijl zij heel goed op de hoogte was van de bestaande wetten, het lichaam moeten verlaten zonder zich in het lichamelijke leven en de omstandigheden daarvan ook maar enigszins naar het ware en betere gericht te hebben, dan zal het toch voor ieder die enigszins helder denkt gemakkelijk te begrijpen zijn dat zo'n totaal verkommerde, beklagenswaardige ziel aan gene zijde alleen maar in een zodanige, zeker niet benijdenswaardige situatie geplaatst moet worden dat zij daarin overeenkomstig de hoogste liefde en wijsheid van God eerst gereinigd en genezen kan worden van haar dierlijke ruwheid, en zich allengs tot een hoger levensniveau kan verheffen, van waaruit ze dan steeds gemakkelijker naar een nog hoger niveau overgaat.

4 september

Godskinderen en wereldkinderen (2)

(GJE V. 225, 6-8)
Welnu, deze eigenlijke wereldmensen zijn natuurlijk, omdat ze uit het slijk van deze aarde voortspruiten, nog zeer zinnelijk van aard, daar hun zielen nog nooit een menselijke, voorbereidende scholing voor een vrij, over zichzelf beschikkend leven hebben doorgemaakt. Zij kunnen daarom in het begin ook alleen maar door puur zintuiglijke beelden tot kennis van een allerhoogste en eeuwig goddelijke geest gebracht worden.
En zie, omwille van de meeste mensen van deze aarde zijn ook de openbaringen over de geestenrijken in louter als het ware zintuiglijke beelden gehuld, die hun slechts door de kinderen Gods van tijd tot tijd steeds meer onthuld kunnen worden afhankelijk van het bevattingsvermogen van deze wereldkinderen, - maar nooit teveel tegelijk, maar slechts precies zoveel als ze kunnen verdragen en in de maag van hun ziel kunnen verteren. Uit hetgeen Ik nu gezegd heb, kunnen jullie nu menige conclusie trekken.
Zoals niet moeilijk is te begrijpen, is het zielenleven van de mensen na het afvallen van hun lichaam in voortdurende ontwikkeling, omdat de voleinding ervan onmogelijk het werk van een moment kan zijn, en wel omdat de ziel evenals haar voormalig materiële lichaam wat ruimte en tijd betreft een begrensd wezen is, dat in zekere zin ingeperkt is in die bepaalde, mooie mensenvorm en daarom het oneindige en het eeuwige zowel qua ruimte als tijd, en ook wat de absoluut onbegrensde macht van Gods geest en Zijn werken betreft, alleen maar stukje bij beetje in zich op kan nemen en bevatten.

3 september

Godskinderen en wereldkinderen (1)

(GJE V 225, 1-5)
Ik zeg: Wat de heidense boeken ervan zeggen is slechts een zeer gebrekkige weerklank van wat er helder en duidelijk geopenbaard is aan de oer-mensen van deze aarde door dezelfde geest die nu in Mij woont.
Alleen de Schrift van de joden bevat de volle waarheid, echter niet onthuld, maar verhuld in overeenkomstige beelden, en wel om de zeer wijze reden, dat de heiligheid van de daarin aanwezige waarheid door de eigenlijke, onreine kinderen van deze aarde niet verontreinigd en ontheiligd wordt. Want op deze aarde of wereld wonen twee soorten mensen. De oorspronkelijken en meesten hebben zich volgens de voor alle schepselen gegeven ordening trapsgewijs opwaarts ontwikkeld. Zij zijn wat hun ziel en lichaam betreft puur van deze aarde en men kan ze `kinderen van de wereld' noemen.
Een veel kleiner deel van de mensen op deze aarde is echter alleen maar wat het lichaam betreft van deze aarde, maar wat de ziel betreft komen ze ofwel van de verschillende sterrenwerelden, of soms zelfs als zuiverste engelengeesten uit de zuivere hemelen van de geesten. Dat zijn tot nog toe echter de minst voorkomenden.
Dit tweede en veel edeler soort mensen van deze aarde kan men 'godskinderen' noemen, en aan hen alleen is het ook voorbehouden om de geheimen van Gods rijk te vatten, te begrijpen en de kinderen van de wereld hierin te onderwijzen al naargelang er vraag naar is en het vermogen om te begrijpen; zij wijzen hun de weg waarlangs ook zij tot kinderen Gods en tot burgers van Zijn rijk kunnen worden.

2 september

Opvattingen over leven na de dood

(GJE V 224, 2-4)
Er bestaan volgens de overleveringen in bijna alle zogenaamde afgodendiensten, steeds met enkele varianten, twee toestanden - zoals ook bij ons, heidenen -: een elysium, waar alle goede en waardige zielen eeuwig voortleven in een onbeschrijfelijke gelukzaligheid, en dan een tartarus, waar de slechte en boosaardige zielen ook eeuwig gepijnigd worden met allerlei ongehoorde plagen en martelingen.
De joden hebben hun hemel en hun hel, wat eigenlijk helemaal hetzelfde is als bij de heidenen het elysium en de tartarus. Op dezelfde manier hebben de Indiërs een tweevoudig almachtig wezen, een goed en een slecht, dat verschillende vormen, namen en eigenschappen heeft. Zo zijn de elyseïsche goden allemaal goed en die van de tartarus allemaal slecht.
En bij de joden is er een hoogst goede en wijze jehova, die gediend wordt door talloze eveneens goede geesten die `engelen' genoemd worden en bereid zijn om de mens de beste beschermdiensten te verlenen; lijnrecht tegenover de goede en almachtige Jehova en zijn engelen is er dan ook een bijna niet minder machtige satan, ook `leviathan' genaamd, met aan zijn zijde talloze uiterst slechte geesten die men `duivels' noemt.

1 september

Doel van de kruisdood

(GJE V 220, 1-3)
De Heer: Wat Mijn lichaam betreft ben Ik evenals jullie een sterfelijk mens en het gevolg daarvan is, dat ook Ik dit lichaam zal afleggen, en wel aan het kruis in Jeruzalem als getuigenis tegen de slechte joden, hogepriesters en Farizeeën, en tot hun gericht. Want dit alleen zal voor altijd hun macht breken en de vorst van de geestelijke duisternis die nu de mensenwereld heeft beheerst, zal machteloos worden en de mensen niet meer zo erg als tot nu toe verleiden en hen in het bederf kunnen storten.
Deze vorst heet `satan', dat betekent leugen, bedrog, trots, hebzucht, eigenliefde, afgunst, haat, heerszucht en moordlust en allerlei hoererij.
De grootste hoogmoed kan alleen door de diepste deemoed te gronde worden gericht, en het is dus noodzakelijk dat dit aan Mij geschiedt. Wanneer jullie dit dus zullen vernemen, moeten jullie hierdoor niet ontsteld zijn; want Ik zal niet in het graf blijven en ontbinden, maar op de derde dag weer opstaan, en zoals Ik nu hier bij jullie ben, zal Ik weer bij jullie komen! En dit zal jullie allen een grootste en waarste getuigenis van Mijn goddelijke zending in jullie ziel geven en jullie geloof geheel en al sterk maken. Ik heb jullie dit nu van tevoren gezegd opdat, als het zover zal komen, jullie je niet aan Mij ergeren en Mijn leer verlaten.