- 17 november -

Leven na dit leven

(GJE VI. 225, 2-5)
Ik zei: Noch een mens en nog minder een reeds overleden geest kan je het leven van de ziel laten zien en bewijzen. Dat moet je in jezelf vinden; en dat is alleen maar mogelijk door de ware liefde tot God en door de liefde tot de naaste.
Jij dacht dat de terugkeer van een reeds overleden ziel het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel en het geloof in God het meest zou versterken, en Ik zeg je dat jouw mening fundamenteel fout is! Ten eerste heeft een overleden ziel aan gene zijde voor zichzelf en degenen die daar haar naasten zijn meer dan genoeg te doen, en in zekere zin niet zo veel vrije tijd om meermalen weer, in een uit de lucht van de aarde zich aangeschaft lichaam, bij de aardse mensen te verschijnen en hun te leren hoe het aan de andere kant is en hoe het er uitziet, en ten tweede kan iedere volmaakte geest zonder meer, zonder beperking van de vrije wil, zeer goed op de mensen inwerken, en zo'n onzichtbare inwerking is voor de mens veel heilzamer dan de zichtbaarheid en hoorbaarheid van een overleden geest. Want als een goede en al zeer verlichte geest goede en edele gedachten en gevoelens in je hart legt, dan zijn zij al zo goed alsof je ze zelf bedacht had; zij verenigen zich met je leven en zetten je tot daden aan.
Als echter een geest, zoals bijvoorbeeld die van Mozes, voor je verscheen en tegen je zei: Dit en dat moet je doen als je tot het leven wilt ingaan; doe je dat niet dan val je onder het gericht van de almachtige God en dan is een volledig gelukkige opstand uit de dood van het gericht heel moeilijk!, dan zul je na die vermaning beven, en je leven lang niets anders durven te doen dan wat de geest van Mozes je bevolen heeft.
In hoeverre is dat dan een verdienste van jezelf? Kijk, helemaal geen; want het eigen betere weten van je vrije wil heeft je niet beter laten handelen, maar de macht van de naar je toegekomen geest, en dat heeft voor je ziel vrijwel geen waarde!