- 23 november -

Met de liefde als drijfveer

(GJE VI. 227, 4-7)
Ik zei: Wie in Mijn leer blijft, blijft ook in Mij, en Ik blijf in hem; wie echter door zijn daden Mijn leer verlaat, verlaat ook Mij, en het leven is niet in hem. Ik ben de ware levensdag. Wie op deze dag voortgaat, zal zich niet stoten en wie op deze dag werkt, zal het ware levensloon ontvangen.
Nu weten jullie voorlopig het belangrijkste; jullie zullen nog voldoende gelegenheid hebben om al het andere te horen. Maar kennis alleen maakt niet zalig, slechts het handelen!
Er is echter een tweevoudig handelen: een handelen voor de wereld uit eigenbelang - en een werkelijk handelen in de wereld uit ware liefde tot God en uit liefde voor de naaste. Uit het eerste verkrijgt de mens het gericht en gemakkelijk de eeuwige dood, uit het tweede echter de liefde en genade van God en het eeuwige leven van de ziel.
Daarmee zeg Ik niet dat iemand niet met alle ijver de aarde moet bebouwen, en dat hij niet spaarzaam moet zijn, want Ik Zelf raad iedereen alle vlijt aan en een juiste spaarzaamheid. Maar dat alles behoort men te doen om voldoende voorraad te hebben om op ieder moment de armen bij te kunnen staan. Want wat iemand de armen doet in Mijn naam, zal Ik zo aannemen alsof hij het Mij gedaan had, en Ik zal hem zegenen hier en aan gene zijde; wie echter alleen voor zichzelf en puur voor zijn kinderen werkt en zorgt, en niet schuwt iets oneerlijk in bezit te nemen, die zal geen zegen
van Mij kunnen verwachten, en aan gene zijde zal hij voor Mijn rechterstoel niet bestaan, maar hij zal buiten geworpen worden in de kerker van de buitenste duisternis. Daar zal veel gehuil en tandengeknars zijn, en zo'n ziel zal moeilijk ooit tot volle aanschouwing van God komen.