- 8 november -

Engelen en mensen

(GJE VI. 190, 3-4)
De engel zei: Als het voor de aankomende mensen van deze aarde goed en voor hun zielenheil noodzakelijk zou zijn, zouden wij ook bij de mensen voortdurend zichtbaar zijn; maar omdat dat niet het geval is, mogen wij de mensen alleen onzichtbaar leiden, opdat hun vrije wil geen dwang ondervindt. Want niemand kan voor God bestaan als hij niet eerst een juiste tijd schijnbaar helemaal van ons geïsoleerd de volledige levensvrijheidsproef in zijn lichaam heeft doorgemaakt. Dat is de liefde, de wijsheid en de wil van de Heer en daarom moet alles dus zo gebeuren, bestaan en zijn; en gebeurt, bestaat en is iets niet op die manier, dan is dat ook zo goed als helemaal niets. Als jullie mensen echter van nu af aan zo zullen leven en werken als de Heer het wil hebben, dan zullen ook jullie na het afleggen van jullie lichaam zo worden en zijn, als wij nu zijn; want ook wij waren eens op een hemellichaam dat wat jullie nu zijn.
Maar zelfs de minste mens van deze aarde is reeds in de wieg veel meer dan wij, ondanks al onze grootheid, wijsheid en macht; want de ware mensen van deze aarde zijn kinderen van de zuivere eeuwige liefde van God, en de hoogste wijsheid en macht moet zich bij hen geheel vrij, uit liefde tot hun God, hun waarachtige Vader, ontplooien.