- 30 november -

Doodstraf

(GJE VI. 244, 3-5)
Ik zei: Als een ruw, dierlijk verwaarloosd mens, door zijn dierlijke hartstochten gedreven een mens doodt, zou de gedode eigenlijk het recht hebben degene die hem heeft doodgeslagen ook te doden; een derde echter die de doodslager nooit kwaad gedaan heeft, heeft eigenlijk helemaal geen recht zich in plaats van de verslagene op diens moordenaar te wreken. Maar omdat zo'n dierlijk mens ook voor andere mensen gevaarlijk kan worden, kan er jacht op hem gemaakt worden. Heeft men hem te pakken, dan moet men hem in een goede gevangenis zetten, onderricht geven en proberen van hem een mens te maken! Is dat gelukt, dan heb je van een duivel een mens gemaakt, waarvoor je meer van het ware levensloon in je te verwachten hebt dan wanneer je de moordenaar gedood zou hebben. Dat zou dus iets zijn wat het allerbeste met een moordenaar gedaan kon worden.
Of maak in een ander geval, als de moordenaar een te beruchte en helemaal lichamelijke duivel zou zijn, ook jacht op hem en vraag hem dan, wanneer je hem gevangen hebt, de reden waarom hij die gruweldaden gepleegd heeft, en of hij er geen berouw over heeft! Spreekt hij de waarheid, doe dan zoals Ik hiervoor gezegd heb; loochent hij de daad echter of geeft hij op jullie vragen geen behoorlijk antwoord, hoewel jullie er van overtuigd zijn dat hij de booswicht is, zorg er dan voor dat hij verder onschadelijk wordt voor de menselijke samenleving, maar niet door zijn dood, maar hetzij door hem achter stevige tralies te zetten, door het blind maken van zijn ogen of door een verbanning naar een dusdanig verre streek aan zee, dat hij daar nooit meer vandaan kan komen.
Dat is zo Mijn raad hoe jullie je ook in zo'n geval als Mijn echte leerlingen zullen moeten gedragen.

- 29 november -

Handelen uit liefde

(GJE VI. 243, 3-4, 6, 7)
Ik zei: Voor jou kan dat wel erg eerlijk zijn, maar voor Mij is dat erg krom! Als jij gelooft, dat hetzij de hel of de hemel als beweegredenen moeten dienen om de mensen van het kwade af te houden en naar het goede toe te brengen, dan ga je toch wel uit van een heel foute gedachte; want de volkomen slechte mens lacht om jouw hel en om jouw hemel, en de volkomen goede is ook goed zonder jouw hel en zonder jouw hemel. Want op de manier waarop jij de zaak voorstelt zijn de hel en de hemel pas helemaal geschikt om ieder mens zo slecht mogelijk te maken.
Want wie goed doet alleen vanwege het loon, leent zijn geld tegen hoge rente uit, en wie dat doet, bezit geen naastenliefde, en nog minder liefde voor God. Want hoe kan iemand die zijn naaste die hij ziet, niet liefheeft, dan wel God liefhebben die hij niet ziet?
Het is dus van het begin af aan al verkeerd geweest van de mensen, dat de ouden de hel voor hun kinderen zo heet mogelijk maakten en de hemel afschilderden met alle kleuren van het licht en met alle geneugten die de menselijke zintuigen strelen. Daardoor veroorzaakten zij wel een soort vroomheid, die echter vanwege de hel, waar je erg gemakkelijk in terecht kon komen, en vanwege de hemel, die te moeilijk bereikt kon worden, nooit in ware liefde tot God en de naaste overging, maar bij de zwakkere karakters ontaardde in een steeds grotere vrees en bij de sterkere, die meer verlicht waren, overging in een totale onverschilligheid ten opzichte van God en de medemens.
Het gevolg daarvan is echter de huidige bijna totale goddeloosheid onder de mensen.

- 28 november -

Hel of hemel ben ik zelf!

(GJE VI. 240, 6, 8)
Ik zei: Ja, m'n vriend, de wereld en de hel zijn net zo één als lichaam en ziel één zijn. De grote helleziel bedient zich net zo van de uiterlijke wereld als de ziel zich van haar lichaam bedient. Als de ziel een engel is door haar liefde tot God en de naaste, dan zal ook het lichaam alleen maar goed doen, omdat de ziel, die het lichaam levend maakt, niets kwaad wil en kan doen; maar is de ziel al volledig een duivel, dan is haar lichaam dat ook.
Want zoals voorheen, moet ook nu en in het vervolg iedere ziel in het lichaam haar wils- en kennisvrijheidsproef doormaken, en die kan zonder toegelaten prikkels tot het goede en het kwade nooit ofte nimmer plaatsvinden. Maar nu hebben de mensen door Mij hulp bij de hand en ze kunnen de hel die zich in hen uit wil breiden altijd met glans overwinnen, wat nu juist het gevolg is van Mijn verlossing. Die dat echter niet zullen doen, zullen nog dienstbaarder aan de nieuwe hel zijn dan de ouden dat tot op deze tijd waren.

- 27 november -

Verhouding tussen hel en wereld

(GJE VI. 240, 1-4)
De Heer: Laat echter niemand van jullie denken dat Ik ook de hel eens geschapen zou hebben! Dat zij verre van Mij en van jullie allen! Denk ook niet, dat het een plaats van eeuwige bestraffing van de boosdoeners van deze aarde is! Zij heeft zich vanzelf gevormd uit al die vele mensenzielen die op deze aarde iedere goddelijke openbaring weghoonden, God loochenden, slechts deden wat hun uiterlijke zinnelijkheid behaagde, maar zich uiteindelijk goddelijke eer lieten bewijzen en al het volk door hun hovelingen liet instrueren, dat zij zelf goden waren en dat het hele volk hen moest aanbidden, zoals Nebukadnezar dat in Babylon deed. Zij bedachten opnieuw afgoden en dwongen de volken die te aanbidden en hun grote offers te brengen; wie dat niet deed, werd onmenselijk gemarteld.
Daaruit kunnen jullie wel opmaken wat voor macht de hel over de hele aarde uitoefende, en hoe dringend het nodig was dat Ik Zelf af moest dalen in de materie om dit oude maar noodzakelijke gericht met Mijn hele inzet te doorbreken en daardoor tegen de hel die zichzelf geschapen had een dam op te werpen die zij nooit meer zo zal doorbreken als tot nu toe het geval was.
Ik, de Allerheiligste, moest Mij met de onheiligheid van de zwakheid van de mensen van het geschapene bekleden, om als een sterke held de hel te kunnen naderen om deze te overwinnen. Ik ben nu naar haar toegekomen, ben er midden in, en alle duivels en satans vluchten voor Mij als los kaf in de stormwind.
En hiermee heb Ik jullie nu met een voorbeeld laten zien, wat de hel is, wat zij deed, ten dele nog doet, en wat de verlossing is. Hebben jullie dat wel enigszins begrepen?

- 26 november -

Geloven zonder te zien

(GJE VI. 236, 2-6)
Ik zei: Ik zal jullie in wezen wel verlaten, d.w.z. met het wezen van Mijn persoonlijkheid, omdat dat gebeuren moet om voor jullie evenals voor allen die door jullie in Mij geloven, een eeuwige, gelukzalige woonplaats te bereiden; maar met Mijn geest, die de oneindigheid vervult, blijf Ik bij jullie tot aan het einde van de wereld, en dat nog effectiever dan nu, en jullie zullen dan nog grotere dingen doen dan Ik nu Zelf doe.
In wie Mijn leer, dus Mijn licht en daarom de eeuwige waarheid, huist, in hem huist ook Mijn kracht en Mijn macht. Wat willen jullie dan nog meer?
Philippus zei: U Zelf, Heer, omdat wij U boven alles liefhebben!
Ik zei: Ook dat zal jullie volledig gegeven worden; want waarlijk, Ik zeg jullie: Waar er ooit slechts twee of drie ernstig in Mijn naam bijeen zullen zijn, daar zal ook Ik bij hen zijn, ofwel zichtbaar of waarneembaar werkend in de geest, en dat zal toch ook wel Mijn wezen zijn?!
Kijk, in later tijden, als de mensen meer en meer in allerlei wetenschappen en kunsten bedreven zullen zijn dan ze nu zijn, dan zal Ik maar heel zelden zichtbaar bij hen verschijnen, maar des te intenser werken door Mijn geest. En Ik zeg jullie: Deze mensen zullen des te zaliger worden, omdat zij dat wat jullie nu zien, niet zien, maar toch zonder te twijfelen geloven en daarnaar zullen leven! Jullie hebben Mij lief omdat je Mij ziet; de mensen in de toekomende tijd echter, zullen Mij liefhebben zonder Mij ooit gezien te hebben. Hoezeer zullen zij Mij dan liefhebben als zij Mij in Mijn rijk zullen zien! Daarom heb Ik jullie al eens een beeld gegeven waarin gezegd werd: En zo zullen gemakkelijk de eersten de laatsten worden, en de laatsten de eersten!
Want heus, er is meer voor nodig om niets te zien en toch te geloven en te leven volgens het geloof, dan alles te zien en dan pas te geloven en daarnaar te leven! - Zijn jullie allen dat ook niet van mening?

- 25 november -

Drie-eenheid in de mens

(GJE VI. 230, 8-I0)
De Heer: Kijk, ieder mens heeft liefde in zich en tengevolge van die liefde ook een wil; want de liefde op zichzelf is een begeren en verlangen, en in het begeren en verlangen ligt nu juist de wil. Dat is ook eigen aan alle planten en dieren, en in zeker opzicht ook aan de andere materie.
Liefde en wil heeft zelfs de ruwste en ongeciviliseerdste mens. Maar wat doet hij daarmee? Hij is alleen maar uit op de bevrediging van zijn laagste en stoffelijkste behoeften die zich instinctmatig uit zijn grove liefde in zijn wil vertalen, waar zijn verstand niets anders dan een flauw vermoeden van opvangt. Kijk maar eens of de daden van zulke mensen niet veel slechter zijn dan die van dieren bij wie de liefde en het verlangen door een beïnvloeding van boven geleid wordt!
Maar heel anders staat het met de liefde en haar wil bij die mensen van wie het verstand een helder licht is geworden; het schijnt dan door de liefde en haar wil, en daardoor door de hele mens. Dan pas zorgt de liefde voor de zuivere middelen, zij ordent het licht of de wijsheid, en zij activeert de wil. Als de mens echter als evenbeeld van God ook die mogelijkheid in zich heeft, bestaat hij dan uit drie mensen of is hij slechts één mens?

- 24 november -

Drie-eenheid in God

(GJE VI. 230, 2-6)
De Heer: De Vader, Ik als Zoon en de Heilige Geest zijn herkenbaar van eeuwigheid één en dezelfde.
De Vader in Mij is de eeuwige liefde en als zodanig de oergrond en de eigenlijke oerstof van alle dingen, die de hele eeuwige oneindigheid vervult.
Ik als Zoon ben het licht en de wijsheid, die voortkomt uit het vuur van de eeuwige liefde. Dit krachtige licht is het eeuwige, volmaaktste zelfbewustzijn en de helderste zelfkennis van God en het eeuwige woord in God, waardoor alles wat bestaat gemaakt is.
Opdat dit alles echter gemaakt kan worden is de machtige wil van God nodig, en dat is dan de Heilige Geest in God, waardoor de werken en wezens hun volledige bestaan krijgen. `Er zij!'- en dan is er, wat de liefde en de wijsheid in God besloten hebben.
En kijk, dat alles bevindt zich nu in Mij: De liefde, de wijsheid en alle macht! En daarom is er maar één God, en dat ben Ik, en Ik heb alleen maar hier een lichaam aangenomen om Mij aan jullie mensen van deze aarde, die Ik volkomen naar Mijn evenbeeld geschapen heb uit de oer-substantie van Mijn liefde, in jullie individualiteit nader te kunnen openbaren, - zoals dat juist nu het geval is.

- 23 november -

Met de liefde als drijfveer

(GJE VI. 227, 4-7)
Ik zei: Wie in Mijn leer blijft, blijft ook in Mij, en Ik blijf in hem; wie echter door zijn daden Mijn leer verlaat, verlaat ook Mij, en het leven is niet in hem. Ik ben de ware levensdag. Wie op deze dag voortgaat, zal zich niet stoten en wie op deze dag werkt, zal het ware levensloon ontvangen.
Nu weten jullie voorlopig het belangrijkste; jullie zullen nog voldoende gelegenheid hebben om al het andere te horen. Maar kennis alleen maakt niet zalig, slechts het handelen!
Er is echter een tweevoudig handelen: een handelen voor de wereld uit eigenbelang - en een werkelijk handelen in de wereld uit ware liefde tot God en uit liefde voor de naaste. Uit het eerste verkrijgt de mens het gericht en gemakkelijk de eeuwige dood, uit het tweede echter de liefde en genade van God en het eeuwige leven van de ziel.
Daarmee zeg Ik niet dat iemand niet met alle ijver de aarde moet bebouwen, en dat hij niet spaarzaam moet zijn, want Ik Zelf raad iedereen alle vlijt aan en een juiste spaarzaamheid. Maar dat alles behoort men te doen om voldoende voorraad te hebben om op ieder moment de armen bij te kunnen staan. Want wat iemand de armen doet in Mijn naam, zal Ik zo aannemen alsof hij het Mij gedaan had, en Ik zal hem zegenen hier en aan gene zijde; wie echter alleen voor zichzelf en puur voor zijn kinderen werkt en zorgt, en niet schuwt iets oneerlijk in bezit te nemen, die zal geen zegen
van Mij kunnen verwachten, en aan gene zijde zal hij voor Mijn rechterstoel niet bestaan, maar hij zal buiten geworpen worden in de kerker van de buitenste duisternis. Daar zal veel gehuil en tandengeknars zijn, en zo'n ziel zal moeilijk ooit tot volle aanschouwing van God komen.

- 22 november -

Alle materie wordt geestelijk

(GJE VI. 226, 12-13, 14-16)
Al het eens aards geschapene vindt als zodanig dan eens zijn einde, als het door het vervuld worden met de goddelijke liefde langzaam maar zeker overgegaan is in het zuiver geestelijke; en zo zal ook deze aarde niet eeuwig bestaan, maar langzaam maar zeker in het geestelijke overgaan. Maar volgens de tijdrekening van deze aarde zal het voor jullie huidige verstand nog zeer lang duren tot het vuur van de goddelijke liefde alle materie in haar oorspronkelijk geestelijke zal hebben opgelost.
De oplossing van een wereld zal echter op gelijke wijze plaatsvinden als waarop ieder ander aards wezen oplost, waarbij de uiterlijke dood gaandeweg steeds meer intreedt en zichtbaar wordt. (...)
En kijk, zo komt er aan het eigenlijke scheppen eeuwig geen eind, omdat God ook eeuwig nooit kan ophouden in Zijn eeuwig onbegrensde liefde en wijsheid te denken en te willen en lief te hebben!
Ik denk dat het nu wel voor iedereen helemaal begrijpelijk moet zijn! Tegen degene voor wie het toch nog te weinig begrijpelijk mocht zijn, zeg Ik nog bovendien: Denk jezelf in eeuwig jeugdige kracht onsterfelijk voortlevend op een wereld! Zul je ooit ophouden met denken en willen? Zul je ooit helemaal niets gaan doen, of zul je nergens meer van willen genieten? Beslist niet, maar je zult steeds meer gaan doen, ijverig bezig zijn en er alles voor geven om je steeds meer en grotere genoegens van het leven te verschaffen; want de liefde en het ware leven der liefde kan nooit rusten, maar moet bezig zijn, omdat het leven zelf niets anders is dan doorlopend bezig zijn.
Laat daarom niemand van jullie denken dat hij zich eenmaal aan gene zijde in een eeuwige passieve, zoete rust zal bevinden; want dat zou juist de ware dood zijn voor de geest of de ziel. Hoe geestelijker een mens innerlijk wordt, des te actiever wordt hij ook, en dat door en door. Als dat echter in deze wereld al zichtbaar en duidelijk herkenbaar het geval is, hoeveel te meer zal dat dan aan de andere zijde het geval zijn, waar geen zwaar lichaam de ziel in haar bezig zijn zal belemmeren!

- 21 november -

Het wezen van God

(GJE VI. 226, 8-10)
Ik zei: God is geestelijk eeuwig en oneindig. Alles ontstaat en bestaat uit Hem, alles is in Hem, alles is de eeuwige, eindeloze overvloed van Zijn gedachten en ideeën van het kleinste tot het grootste. Hij denkt ze in het heldere licht van Zijn zelfbewustzijn en wil dat ze werkelijkheid worden, en dan zijn zij reeds, wat zij als oerbegin zijn moeten. Daarbij legt Hij dan de lichtkiem van Zijn liefde in de in zekere zin uit Zijn persoonlijkheid naar buiten gebrachte gedachten en ideeën, maakt ze levend, zodat ze dan als zelfstandige wezens bestaan, en leidt ze dan door Zijn voortdurende en steeds grotere geestelijke invloed tot de hoogst mogelijke trap van de onverwoestbare zelfstandigheid.
Deze wezens zijn dan - omdat de goddelijke liefde in hen hen leidt en in stand houdt - zelf ook vol scheppende kracht, reproduceren zichzelf en kunnen zich tot in het oneindige vermeerderen. En ieder wezen dat uit hen ontstaat, lijkt niet alleen op de voortbrenger, zoals kinderen op hun ouders, maar is eveneens toegerust met dezelfde eigenschappen, die ertoe dienen dat verwekker en verwekte de goddelijke liefde in zichzelf vermeerderen, wat gemakkelijk mogelijk is. Daardoor kunnen zij tenslotte uit de materie helemaal in het zuiver geestelijke overgaan en geheel aan God gelijk worden en toch hun individuele zelfstandigheid behouden, en dat voor eeuwig.
Zo keren de eens naar buiten gebrachte gedachten en ideeën van God weer volledig naar en in God terug, maar niet meer puur zoals zij naar buiten gebracht zijn, maar als volledig levende, van zichzelf duidelijk bewuste en zelf handelende wezens, die dan helemaal, als van God onafhankelijk, op zichzelf kunnen bestaan, werken en handelen, - en daarom heb Ik dan ook tegen Mijn leerlingen gezegd: Word net zo volmaakt als jullie Vader in de hemel volmaakt is!

- 20 november -

Schepping zonder einde

(GJE VI. 226, 4-5)
Ik zei: Als je dit nu bedenkt, zal het je toch misschien een beetje duidelijker worden of een eindeloos groot aantal van ware Godskinderen eens voor de gezamenlijke, eeuwige, eindeloze hemel te groot zal worden! Denk je dan, dat voor de eeuwig grote God een aantal dat door jouw mensenverstand beperkt wordt, voor eeuwig zou voldoen? Tel slechts de schepselen van deze aarde, denk aan de overal oneindige vruchtbaarheid en voortplantingsmogelijkheid van planten en dieren, en dan kun je daaruit al concluderen dat bij God alles tot in het oneindige doorgaat en niemand kan zeggen dat dit geen nut heeft!
Want als God dat niet in planten en dieren gelegd zou hebben, dan zouden jullie binnen korte tijd geen brood meer hebben en geen vlees en geen melk, geen wijn en geen fruit; maar omdat een tarwekorrel als hij in de aarde gelegd wordt honderdvoudige vrucht geeft, hebben jullie steeds brood genoeg en eveneens al het andere. Als God dus steeds in alles oneindige dingen schept volgens Zijn allerhoogste wijsheid en eindeloze macht, kan dan iemand zeggen dat het eeuwige en eindeloze scheppen uit God iets nutteloos is? Jullie eigen alledaagse levensbehoeften leren jullie al het zuivere tegendeel, omdat jullie zonder voedsel niet zouden kunnen bestaan! Begrijp je nu, waarom God voortdurend zo eindeloos veel schept?

- 19 november -

Contact met gene zijde

(GJE VI. 225, 17-20)
Ik zei: Als een mens tegen alle aanvechtingen van zijn zintuigen in, vrijwillig gehoor heeft gegeven aan de goede van buiten komende raadgevingen en vermaningen, en zijn leven daarnaar heeft ingericht, wordt de stille invloed van de goede geesten ook steeds krachtiger, die echter geen mens anders voelt en mag voelen dan dat dit door hemzelf gewild is. Als de invloed van het goede uit de hemelen door de eigen wil van de mens eenmaal zo krachtig is geworden dat de ziel daar helemaal in is overgegaan, wordt de ware goddelijke geest van de liefde in haar wakker, doordringt de ziel geheel, en dan pas is de ziel de eerste fase van haar vervolmaking ingegaan, is dan al onveranderlijk vrij en kan, ook al is zij nog in het lichaam, verschijningen en openbaringen van geesten en zelfs van de hoogste engelen ontvangen.
En dan gebeurt het vaak dat zulke mensen verschijningen krijgen, met zielen aan gene zijde spreken en zich door hen persoonlijk laten voorlichten en daarvan ook andere, nog helemaal natuurlijke mensen getrouw en waarachtig over kunnen berichten. Wie hen gelooft, doet daar zeker goed aan, - alleen moet hij niet meteen eisen datzelfde ook te ervaren; want dat kan niet eerder dan dat hij de hiervoor beschreven geestelijke zielenrijpheid bereikt heeft.
Ieder mens moet zich echter eerst gelovig naar de ontvangen goede lessen richten en dan op zijn gemoed letten, maar ook op de vaak sluimerende, kwade hartstochten in zijn lichaam, die zich in traagheid, arbeidsschuwheid, wellust, eigenliefde, starheid, hoogmoed, nijd, gierigheid en heerszucht maar al te duidelijk kenbaar maken. Aan deze laatste moet hij door de kracht van de liefde tot God en door de liefde tot de naaste, door geduld, deemoed en zachtmoedigheid het hoofd bieden, dan zal hij helemaal niet lang hoeven te wachten tot de goede geesten zich voelbaar en duidelijker aan hem zullen openbaren.
Overigens is er bijna geen enkel mens bij wie het niet een keer toegelaten is bepaalde wenken en zelfs gezichten uit het hiernamaals te krijgen. Maar wanneer de mens dat alles daarna in de wind slaat en het alleen maar voor een zinsbegoocheling houdt, kan men hem niet helpen.

- 18 november -

Noodzaak van absolute vrijheid

(GJE VI. 225, 7-8)
De mensen van deze aarde zijn voorbestemd om vrije en volledig zelfstandige kinderen van God te worden, en dus moeten zij ook zo geleid worden dat daarbij hun noodzakelijke vrije wil niet de geringste dwang ondergaat van de kant van een sterkere geest, maar alleen door openbaring en lering en door uiterlijke wetten zodanig geleid wordt dat zij uit zichzelf het ware en goede dat haar geleerd wordt met haar vrije wil aanpakt en uit eigen beweging gaat doen.
Kijk, het rekening houden met de vrije wil van de mens van deze aarde gaat bij God zelfs zover dat Hij niet eens altijd toeziet op wat een of ook meerdere mensen denken, willen en doen. Alleen wanneer zij te ver van God zijn afgeweken, kijkt God naar hen om en verwekt weer zieners, leraren en profeten, om de mensen weer de wil van God en zijn plannen met hen opnieuw mee te delen. Houden de mensen daar rekening mee, dan gaat het al weer helemaal goed; houden zij zich er echter niet aan, en bespotten en vervolgen zij de door God voor hen opgewekte zieners, leraren en profeten, dan wordt God gedwongen een uiterlijk strafgericht over de mensen en vaak over een heel volk te laten komen. Maar zelfs zo'n gericht gaat nooit direct van de almachtige wil van God uit, maar komt altijd door de blinde en boosaardige verkeerdheid van de mensen.

- 17 november -

Leven na dit leven

(GJE VI. 225, 2-5)
Ik zei: Noch een mens en nog minder een reeds overleden geest kan je het leven van de ziel laten zien en bewijzen. Dat moet je in jezelf vinden; en dat is alleen maar mogelijk door de ware liefde tot God en door de liefde tot de naaste.
Jij dacht dat de terugkeer van een reeds overleden ziel het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel en het geloof in God het meest zou versterken, en Ik zeg je dat jouw mening fundamenteel fout is! Ten eerste heeft een overleden ziel aan gene zijde voor zichzelf en degenen die daar haar naasten zijn meer dan genoeg te doen, en in zekere zin niet zo veel vrije tijd om meermalen weer, in een uit de lucht van de aarde zich aangeschaft lichaam, bij de aardse mensen te verschijnen en hun te leren hoe het aan de andere kant is en hoe het er uitziet, en ten tweede kan iedere volmaakte geest zonder meer, zonder beperking van de vrije wil, zeer goed op de mensen inwerken, en zo'n onzichtbare inwerking is voor de mens veel heilzamer dan de zichtbaarheid en hoorbaarheid van een overleden geest. Want als een goede en al zeer verlichte geest goede en edele gedachten en gevoelens in je hart legt, dan zijn zij al zo goed alsof je ze zelf bedacht had; zij verenigen zich met je leven en zetten je tot daden aan.
Als echter een geest, zoals bijvoorbeeld die van Mozes, voor je verscheen en tegen je zei: Dit en dat moet je doen als je tot het leven wilt ingaan; doe je dat niet dan val je onder het gericht van de almachtige God en dan is een volledig gelukkige opstand uit de dood van het gericht heel moeilijk!, dan zul je na die vermaning beven, en je leven lang niets anders durven te doen dan wat de geest van Mozes je bevolen heeft.
In hoeverre is dat dan een verdienste van jezelf? Kijk, helemaal geen; want het eigen betere weten van je vrije wil heeft je niet beter laten handelen, maar de macht van de naar je toegekomen geest, en dat heeft voor je ziel vrijwel geen waarde!

- 16 november -

De letter doodt

(GJE VI. 222, 15-18)
Ik zei: Als Ik Degene ben als wie Ik in deze wereld ben gekomen, dan doe Ik dat nu met precies hetzelfde recht als waarmee de Vader die in Mij is, eens Mozes in de woestijn voor jullie joden de wetten gaf. Ik hef echter, zoals jij denkt, beslist geen wet van Mozes op, maar Ik Zelf vervul de wet in alle opzichten. Ik laat jullie alleen maar jullie onbegrip zien ten aanzien van de beoordeling van de wetten van de profeet. Jullie houden je aan de letter, die doodt, en kennen de geest niet die levend maakt. Ik openbaar jullie nu echter de alles levendmakende geest; hoe kun je dan zeggen dat Ik de wet van Mozes ophef?
Jullie letterzifters voeden met jullie letters wel de muggen en verslinden daarvoor kamelen; want als jullie je dan zo onwrikbaar letterlijk aan de wetten van Mozes willen houden, hoe kunnen jullie daarvoor dan voor veel geld en andere offers aan rijke joden dispensatie geven?!
Zelf eten jullie zelfs op de sabbat gezuurd brood, jullie eten wild gevogelte en geven ook nog aan jullie apostelen verlof om alles te eten wat de mensen in een bepaald land eten. Het gaat jullie echter alleen maar om het aardse voordeel, en dat maakt nu juist dat je de wet breekt; Ik geef de mensen echter nu uit pure liefde en mededogen deze raad en verlang voor die dispensatie geen offers en hef daarom de wet van Mozes niet op! Want als de mens, wanneer hij honger heeft, zijn lichaam verzadigt met wat voor eetbaar voedsel dan ook, zondigt hij tegen geen enkele wet van Mozes. Maar als een jood puur uit smulpaperij en om zijn gehemelte onnodig te strelen, tot ergernis van zijn medemensen het vlees van onreine of gestikte dieren eet, terwijl hij voldoende vlees heeft van reine dieren, dan zondigt hij omdat hij zijn zwakke medemensen daarmee ergert.
Hiermee zeg Ik niets anders dan: Een mens kan indien nodig ook het vlees van al de door Mij aangegeven dieren eten en hoeft daar geen gewetenszaak van te maken.

- 15 november -

Goddelijke leiding van de mensen

(GJE VI. 221, 6-9)
Ik zei: Als de hele mensheid nu lijden moet door de schuld van de zelfzuchtige priesters en andere heerszuchtige mensen, kan God daar dan wat aan doen?!
God gaf de mens een vrije wil om uit zichzelf en voor zichzelf te kunnen handelen; God gaf de mens echter ook de rede en het verstand, opdat hij de raadgevingen en wetten van God vatten en begrijpen kan, en heeft hem ook de kracht verleend daarnaar te handelen. Als een mens zich daarbij echter toch uit eigen vrije wil door de wereld laat beheersen en geen acht wil slaan op de raad van God, is het dan niet zijn eigen schuld als hij, omdat hij door eigen schuld van de hele orde van God niets weet, van de ene ellende in de andere moet vallen?!
Maar omdat het nu echter al te erg onder de mensen is geworden en hun het licht te veel ontbreekt, kwam Ik Zelf nu nogmaals als de oude Melchizedek zelfs in het vlees tot jullie, zoals Ik dat reeds lang van tevoren door alle profeten heb laten aankondigen.
Ik ben nu hier om de mensen weer opnieuw op de weg van het ware licht en leven te helpen, en leer en doe tekenen opdat jullie zullen geloven dat Ik het ben! - en jullie geloven het niet, en gunnen het ook de andere mensen niet dat zij geloven en daardoor zalig en volkomen gelukkig zouden worden! Wiens schuld is het dan dat jullie met je blinde aanhang in de ellende blijven? Ik waarachtig niet! En jullie zullen het op je eigen conto moeten schrijven als het jullie later nog duizendmaal slechter zal gaan dan nu!

- 14 november -

De ziel van de mens

(GJE VI. 218, 1-2)
De Romein: Kijk, de ziel als geestelijke substantie is helemaal mens, zowel wat betreft gedaante alsook wat betreft alle ledematen en bestanddelen van het lichaam! En als dat niet zo zou zijn, kon zij ook niet van haar lichaam zo volmaakt mogelijk gebruik maken. De handen van de ziel bevinden zich in de handen van het lichaam, haar voeten in de voeten van het lichaam, en zo verder alle delen van de ziel in de overeenkomstige delen van het lichaam. Wordt het lichaam ergens ziek, dan is de ziel ook in de zieke lichaamsdelen aanwezig en spant zich erg in om deze weer gezond te maken. Lukt haar dat niet, dan wordt zij daarin passief en het gevolg daarvan is dat zo'n lichaamsdeel helemaal verlamd, vrijwel gevoelloos en dus inactief schijnt te zijn. Dat is een goede en juiste leer van alle oude en ook nieuwe psychologen. Maar nu vraag je je af hoe die geleerden achter dat geheim kwamen. Die vraag is heel gemakkelijk te beantwoorden.
Allereerst komt iemand die nuchter denkt daarop door zijn verstand; want als de ziel helemaal het eigenlijke levensprincipe in alle delen van de mens is, dan moet zij ook in alle delen van het lichaam aanwezig zijn, omdat anders bepaalde delen van het lichaam zeker geen leven zouden bevatten en op gelijke wijze dood zouden zijn als het hele lichaam dood is zodra de ziel het verlaten heeft. Dus omdat het hele lichaam actief is, moet ook, als oorzaak van de levensactie, de ziel door het hele lichaam verspreid zijn. En dus is de ziel alleen al volgens het logische denken van een zuiver en gezond mens ongetwijfeld helemaal mens in geestelijke stof en heeft haar basis - nota bene - in het hele lichaam.

- 13 november -

Ondergang van Jeruzalem en eindtijd

(GJE VI. 207, 11-14)
De Heer: Dit meer dan hoogmoedige slangengebroed zal zich mettertijd in zijn blindheid en machtswaan boven de Romeinen verheffen en hen uit dit land willen verdrijven. En dat zal hun einde zijn. De veldheer, en later tevens keizer, is al geboren die deze stad en haar volk de genadeslag zal geven.
En tegen het einde van de tijd van deze aardse bevolking - en dus niet van deze aarde - zal het precies zo vergaan: De mensen zullen in die tijd weliswaar geen bergen tot hun diepste fundamenten afgraven, zoals de goud en edelstenen zoekende Hanochieten dat gedaan hebben, ook zullen zij geen Romeinen meer tegen zich in het harnas kunnen jagen; maar zij zullen door allerlei machines, door de kracht van het vuur aangedreven, beginnen om via ongelooflijk diepe schachten en gaten in het binnenste van de aarde te dringen, waardoor zeer brandbare gassen in grote massa's naar de oppervlakte van de aarde zullen komen. En als de atmosfeer te veel met zulke gassen verzadigd zal zijn, zullen deze vrijwel rondom de hele aarde ontvlammen en alles tot as verbranden. Slechts weinig mensen zullen daarbij in leven blijven. Maar die over zullen blijven, zullen dan ook echte mensen zijn. Die zullen dan werkelijk een geheel vernieuwde aarde bewonen, en jullie en velen die na jullie komen en in Mijn naam gewekt worden, zullen hun leraars en leiders zijn.
Pas dan zal Mijn rijk geheel over de aarde verbreid zijn, en de mensen van de zon zullen met Mijn kinderen van deze vernieuwde aarde een volledig gelijkberechtigde gemeenschap vormen en opgroeien in de liefde van Mijn ware kinderen.
Maar houd dat wat Ik jullie nu gezegd heb, voor je; want in deze tijd zou het niemand enige zegen brengen als hij dat allemaal ook precies zou weten. Op het juiste moment zal Ik het Zelf de mensen, zodra zij diepere dingen verdragen kunnen, uitvoerig meedelen.

- 12 november -

Fouten goedmaken

(GJE VI. 206, 7-10)
Ik zei: Luister, wat Ik vandaag in de tempel zei, geldt ook voor jullie hier op deze berg! Wie zondigt, is een knecht van de zonde, en de waarheid is niet in hem; en waar geen waarheid in de mens is, is ook geen vrijheid.
Dat jullie vanwege jullie ambt de tempel en zijn diensten niet bezoeken, zal heus niet jullie grootste zonde zijn; maar heel vaak hebben jullie de armen die jullie tolhuis moesten passeren, te zwaar belast, en vaak hebben jullie degenen die voor jullie werkten het loon voor hun diensten onthouden. Kijk, dat is waarachtig zonde en wie die begaat, komt niet in de hemel, maar in het gericht en de dood!
Want wie geen liefde voor zijn naaste heeft, heeft nog minder liefde voor God, die hij toch boven alles moet liefhebben. Want hoe kan degene die zijn naaste niet liefheeft die hij ziet, God liefhebben die hij niet ziet? De liefde voor God en daaruit de liefde voor de naaste is echter het leven van de ziel; wie die liefde niet heeft, heeft in zichzelf ook geen leven, maar alleen het oordeel en de dood.
Ik zeg jullie nu echter, dat wat Mij betreft jullie zonden vergeven zijn, omdat jullie die erkend, berouwd en verafschuwd hebben; maar voor volledige vergeving van jullie zonden is het ook absoluut noodzakelijk dat jullie zoveel mogelijk degenen die door jullie op enigerlei wijze te kort zijn gedaan, de schade vergoeden, en dat jullie in het vervolg niet meer zondigen. Wie niet tot op de laatste cent alles betaald heeft wat hij zijn broeders en zusters schuldig was, zal niet eerder in het rijk van God binnengaan dan dat hij goedgemaakt heeft wat hij aan zijn broeder gezondigd heeft. Doe dat, dan zullen jullie het eeuwig leven ontvangen en dan zijn jullie zonden volledig vergeven!

- 11 november -

Opvoeden in de kennis van God (2)

(GJE VI. 204, 7-11)
Daarom moet een mens aanvankelijk alleen maar door allerlei verschijnselen in de stoffelijke wereld, en vervolgens zelfs door dromen en door kleine innerlijke duwtjes zover gebracht worden dat hij over alle verschijnselen en waarnemingen begint na te denken, - en dat geldt niet meteen voor ieder mens, maar alleen voor degene die heel in het geheim door God daarvoor bestemd is. De anderen horen het later pas van zo'n gewekt mens, gaan dan ook overal op letten en denken erover na.
Pas als bijzonder gewekte mensen veel daarover nadenken, wordt het toegelaten dat zij vanzelf op het spoor komen dat er een God moet zijn die alles tot aanzijn roept en alles ordent en leidt. Op deze wijze ontwikkelt zich langs heel natuurlijke weg de erkenning van een almachtig, algoed en alwijs goddelijk wezen.
Pas als de mensheid eenmaal in brede kringen tot deze erkenning gekomen is, worden er grotere openbaringen en preciezere vaststellingen toegelaten, waaruit de mensen al duidelijker en met groter vertrouwen het goddelijke wezen leren kennen, maar waarbij ze toch nog een grote, vrije speelruimte hebben om alles wat aan hen geopenbaard is als waarheid aan te nemen en daarnaar te handelen, of ook niet aan te nemen en niet daarnaar te handelen.
Wie de openbaring voor waar aanneemt en daarnaar handelt, komt dan ook al gauw tot een steeds duidelijker besef en tot het ware, zelfstandige, vrije leven. Wie het echter niet aanneemt, maar alleen op zijn verstand en zijn ervaringen vertrouwt en daarnaar handelt, begaat geen zonde, maar hij blijft toch achter, en zal er veel langer over doen voor hij tot een zuiver kennen van God en tot vervolmaking van zijn innerlijke, ware leven zal komen.
Wie echter de volle waarheid van een openbaring aanneemt en deze met zijn verstand duidelijk inziet, maar er eigenzinnig tegenin gaat, zondigt, en bederft daardoor ook vaak zijn leven in het hiernamaals voor een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd; want hij bezit totaal geen innerlijk licht, omdat hij noch aan zijn absolute verstand, noch aan de goed begrepen openbaring gewillig gehoor heeft gegeven.

- 10 november -

Opvoeden in de kennis van God (1)

(GJE VI. 204,1-4)
Ik zei: Vriend, wat jij wenst, zal ook gebeuren! Maar zo gemakkelijk als jij het je voorstelt, zal het echt niet gaan. Want het oude priesterdom is al te diep geworteld en dat hef je van vandaag op morgen niet op! Daar heb je eeuwen voor nodig. En zelfs dan zal het vaak nog de vraag zijn; en binnen een paar duizend jaar zal deze aarde nog lang niet bevrijd zijn van alle priesterdom en nog minder van alle heidendom.
De wereldse mensen scheppen behagen in de wereld, en daarom moet een godsdienst er ook heel werelds uitzien, wil deze bij de mensen weerklank vinden.
De waarheid zal steeds slechts bedekt aan de mensen van deze aarde gegeven worden; want onverhuld zouden de mensen haar net zo min verdragen als jij het licht van de middagzon met open ogen verdragen kunt. De mensen moeten leren denken, vervolgens gaan zoeken en zelf vinden. En als een mens het innerlijke licht van het leven niet zelf heeft gevonden, helpen duizend leraren hem niet en maakt het hem tenslotte niets uit of hij het licht voor duisternis of de duisternis voor licht houdt.
Daarom moet een mens wel een duw krijgen om de waarheid te gaan zoeken, maar niet de volle waarheid ineens krijgen, want als deze hem opeens helemaal duidelijk zou worden, zou geen mens die verdragen zonder zijn aardse leven te verliezen. En dus zullen wij bij de mensen van deze aarde ook nog lange tijd met de hele, volle waarheid niet zo erg snel voor de dag kunnen komen.

- 9 november -

Fundamentele keuze

(GJE VI. 196, 8-10)
Maar toen zei Ik: God Zelf is de eeuwige liefde en de waarheid! Niets ter wereld kan jullie vrij maken dan alleen de waarheid. Wie de zonde doet die altijd een leugen was, is ook een knecht van de zonde en een slaaf van andere nog grotere zondaars die geen geweten en geen liefde hebben dan wat hun eigen schandelijke ik hun ingeeft. Wie echter de waarheid in zich heeft, is een machtige vijand van de leugen en van de zonde, en is vrij; want niemand kan hem beschuldigen van een zonde. Kies daarom voor de waarheid en vrees niet degenen die wel je lichaam kunnen doden, maar je ziel verder niets kunnen doen; vrees veeleer God die je ziel samen met je lichaam kan doden en te gronde richten!
De schade aan je lichaam zal God je eens duizendvoudig vergelden; maar de schade aan je ziel zal God je nooit vergelden. Want God heeft de ziel verstand, begrip, geweten, een vrije wil en de wet gegeven om daarmee goed te kunnen beoordelen wat goed en slecht is, en zij kan met haar wil het ene of het andere kiezen. Volgens haar keuze zal zij ook door zichzelf gericht worden, hetzij ten dode of ten leven.
Maar de Vader in de hemel wil dat jullie allen het eeuwige leven ten deel zal vallen, en daarom heeft Hij Mij in deze wereld naar jullie toegezonden. Daarom zeg Ik jullie nog eens: Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben; wie echter niet gelooft dat Ik door de Vader naar jullie toegezonden werd, zal het leven verliezen dat hij nu gemakkelijk had kunnen aannemen. De Vader in de hemel heeft Mij echter lief en ook allen die in Mij geloven, en Ik Zelf zal hun in de waarheid van Mijn woorden het eeuwige leven geven!

- 8 november -

Engelen en mensen

(GJE VI. 190, 3-4)
De engel zei: Als het voor de aankomende mensen van deze aarde goed en voor hun zielenheil noodzakelijk zou zijn, zouden wij ook bij de mensen voortdurend zichtbaar zijn; maar omdat dat niet het geval is, mogen wij de mensen alleen onzichtbaar leiden, opdat hun vrije wil geen dwang ondervindt. Want niemand kan voor God bestaan als hij niet eerst een juiste tijd schijnbaar helemaal van ons geïsoleerd de volledige levensvrijheidsproef in zijn lichaam heeft doorgemaakt. Dat is de liefde, de wijsheid en de wil van de Heer en daarom moet alles dus zo gebeuren, bestaan en zijn; en gebeurt, bestaat en is iets niet op die manier, dan is dat ook zo goed als helemaal niets. Als jullie mensen echter van nu af aan zo zullen leven en werken als de Heer het wil hebben, dan zullen ook jullie na het afleggen van jullie lichaam zo worden en zijn, als wij nu zijn; want ook wij waren eens op een hemellichaam dat wat jullie nu zijn.
Maar zelfs de minste mens van deze aarde is reeds in de wieg veel meer dan wij, ondanks al onze grootheid, wijsheid en macht; want de ware mensen van deze aarde zijn kinderen van de zuivere eeuwige liefde van God, en de hoogste wijsheid en macht moet zich bij hen geheel vrij, uit liefde tot hun God, hun waarachtige Vader, ontplooien.

- 7 november -

Over het juiste gebed

(GJE VI. 180, 8)
Ik zeg je: Wanneer je een arme ziet die om noodzakelijke hulp tot God bidt, ga dan naar hem toe en help hem, als je wat hebt om hem te helpen; heb je echter niets, bid dan zelf ook voor hem tot God, en Ik zeg je: God zal jouw gebed en het gebed van de arme verhoren! Want wanneer er twee of drie waarachtig tot Mij bidden, zal hun gebed ook zeker altijd verhoord worden. Maar laat niemand zich terwille van domme en puur wereldse zaken biddend tot God richten, want God zou hem niet verhoren; als iemand echter bidt voor iets wat echt noodzakelijk is voor het leven van het lichaam en voor de versterking van het geloof en de ziel, dan zal het hem niet onthouden worden. Kijk, dat is de waarheid over het echte gebed, dat ook een ware en echte zegen van God in het hart van de mens is! Begrijp je dat?

- 6 november -

Antichrist

(GJE VI. 179, 1-4)
Lazarus zei: Heer, wat moeten we dan onder de antichrist verstaan?
Ik zei: De antichrist zal ontstaan doordat bepaalde, slimme, arbeidsschuwe mensen de leer ook zullen aannemen zodra zij zien dat deze steeds meer aanhangers krijgt, en dat het Mijn leerlingen steeds beter gaat. En als zij over de tekenen zullen horen die Ik gedaan heb, en ook over die welke jullie bij bepaalde gelegenheden zullen doen, dan zullen zij net als de heidense magiërs grote tekenen beginnen te doen door met heel natuurlijke middelen goocheltrucs uit te voeren, net als de Essenen deden. Dat zal de lichtgelovigen aantrekken, en op het laatst wordt dat zo erg dat daarna heel velen jullie, dat wil zeggen jullie volgelingen, voor valse leraren en profeten zullen aanzien en zullen vervolgen.
Zorg er daarom voor, dat jullie van degenen die het evangelie zullen aannemen alleen maar het noodzakelijkste voor je levensonderhoud accepteert! Want als luiaards zouden zien dat de prediking en een teken jullie veel geld opbrengen, zouden ze er zeker alles voor over hebben om jullie te verdringen. Daarom zal men echte van valse profeten het snelst kunnen onderscheiden door hun gedrag. Want echte profeten zullen altijd even arm als Ik rondtrekken, en van hun gemeenten alleen maar aannemen wat zij nodig hebben om te leven; valse profeten zullen zich echter gedragen zoals de Farizeeën nu - en in veel opzichten nog veel erger - en zich voor alles wat zij zogenaamd in Mijn naam voor de gemeenten doen, heel duur laten betalen, en alle mensen zullen gestraft worden als zij hen niet voor heilige dienaren van God aanzien, en geloven dat God alleen maar hun gebeden verhoort en in hun offers groot welgevallen heeft. Maar terwijl er nu voor alle joden slechts deze ene tempel is, zullen de antichristenen talloze prachtige tempels bouwen en daarin voor de mensen hun toverkunsten en hun offers verrichten, en slechte toespraken houden, die henzelf ten goede komen. Bidden zullen zij in vreemde talen, om het volk te laten geloven dat hun taal het zuiverst en dus ook God het meest welgevallig is.
Dit is voor iedereen voldoende om een valse profeet te herkennen en hem duidelijk van een ware te onderscheiden.

- 5 november -

Zielen van boven, zielen van beneden

(GJE VI. 178, 8-12)
Ik zei: Er is een uiterlijk teken dat zelden bedriegt, waardoor meteen goed aan een mens te zien is waar hij, wat betreft zijn ziel, vandaan komt.
Kijk, de ziel houdt ook in haar noodzakelijke, duistere lichaam een zeker gevoel voor waar zij vandaan komt, en richt zelfs haar lichamelijke oren en vooral haar ogen graag in die richting waar zij oorspronkelijk vandaan komt. Mensen die hun blikken graag naar boven richten en graag bergen beklimmen, en ook graag geluiden horen die ergens van bovenaf hun oor bereiken, zijn zeker ook van boven afkomstig. Maar mensen die hun blikken voornamelijk naar de grond richten, en daarin rond woelen en allerlei schatten zoeken, en maar zelden hun ogen en oren naar boven richten, zijn ook heel zeker van beneden afkomstig. Op deze wijze kunnen jullie, als je daarop let, heel goed zien wie je voor je hebt.
Mensen die van boven afkomstig zijn, zijn gewoonlijk ook erg vindingrijk en bewegen zich op het gebied van kunsten en wetenschappen; maar zij nemen niet alles zo maar zonder meer aan, want zij willen alles heel duidelijk bewezen zien. Een mens die van boven komt, zal je aankijken en ernstig vragen: Waarom moet dat? Zonder reden doe ik niets! Verklaar je nader, dan zal ik wel zien hoe belangrijk het is dat je zegt: ga en doe dat!
Want Ik zeg jullie, dat het heel belangrijk is dat je je ervan vergewist met wat voor soort mensen je als leraar te maken hebt; want hetzelfde woord kan de beste, maar ook de slechtste gevolgen hebben, als men het wel of niet overeenkomstig het karakter van de toehoorder gebruikt.
De zwakke, kleine kinderen van deze aarde geloven, zoals reeds gezegd, alles wat men hen wil laten geloven, snel en gemakkelijk, en hebben pas achteraf uitleg nodig, zodra zij zich een hoop geloofsregels hebben eigen gemaakt. Daarom moet er bij hen goed op gelet worden dat hun altijd de zuivere waarheid gepreekt wordt.

- 4 november -

Onvoorwaardelijk geloof

(GJE VI. 177, 8-9)
Ik zei: Jullie weten toch wie Ik ben, en zouden ook zonder dat Ik alles speciaal uit moet leggen van Mij kunnen geloven wat Ik jullie leer. Maar dat doen jullie niet, en jullie hebben Mij al enkele malen laten blijken dat jullie Mij vaak vanwege een heel geheime leerstelling niet geloofd hebben; en jullie zeiden Mij in Mijn gezicht dat dit een harde leer was; en het is nog geen zeven dagen geleden dat jullie Mij allen hebben verlaten, ook vanwege lessen die jullie niet begrepen hebben.
Daaruit blijkt, dat jullie zielen sterker zijn dan de zielen van de eigenlijke kinderen van deze wereld. Zulke mensen als jullie nu, zullen er op deze aarde altijd zijn, en Ik zal hen opwekken en ook, net als jullie, uit Mij het innerlijke woord van de geest geven, en zij zullen de eigenlijke kinderen van deze aarde onderwijzen, waardoor hun wil helemaal vrij blijft. De leraren mogen zich daarom echter niet inbeelden, dat zij als leraar en wijze hoger bij Mij staan aangeschreven dan de kinderen van deze aarde; want Ik zeg steeds, en dat zal altijd gelden: Laat deze kleinen tot Mij komen en belet hen niet! Want wie niet wordt als deze kinderen zal in Mijn rijk niet binnengaan, want hun behoort het en het is ter wille van hen gemaakt. Wie echter een wijze is en derhalve een leraar en daarbij van ganser harte deemoedig en zachtmoedig, die zal eens ook daar zijn, waar Ik als een ware Vader van eeuwigheid tot eeuwigheid te midden van Mijn kinderen zal zijn!

- 3 november -

Werking van de openbaringen

(GJE VI. 176, 11-12)
De Heer: Ook al liggen de grote openbaringen behoorlijk ver uit elkaar, toch zorgt God er steeds voor dat er altijd meteen weer nieuw gewekte zieners onder de mensen komen zodra de lessen van de grote openbaring enigszins onzuiver beginnen te worden, en dat gebeurt op zo'n manier, dat daarbij de vrije wil van geen enkel mens enige dwang ondervindt. Want de grote openbaringen worden juist steeds lange tijd na elkaar gegeven om ervoor te zorgen dat de vrije wil van de mensen zo min mogelijk wordt aangetast.
Wanneer uiteindelijk de wereld de mensen weer te ver van hun geestelijke baan heeft doen afwijken, blijft er natuurlijk niets anders over dan over te gaan tot een grote openbaring, die echter altijd een gericht met zich meebrengt, omdat de openbaring zelf een treurig gericht voor de mensen is. Want zolang je het dode hout niet aansteekt, zal het niet branden; maar het vuur ontsteekt het. En kijk, wat het vuur voor het hout is, dat is een grote openbaring voor de mensen.

- 2 november -

Jezus verwijst naar zijn kruisdood

(GJE VI. 169, 6-9)
Ik zei: Als een mens volledig aan God gelijk wil worden, moet zijn wil zo oneindig vrij gelaten worden dat hij zich, als hij kwaad wil, ook aan zijn God en Schepper kan vergrijpen. Want - zoals Ik je al gezegd heb - als de mens niet de mogelijkheid heeft om een volmaakte aartsduivel te worden, dan heeft hij ook niet de mogelijkheid om volledig aan God gelijk te worden.
De mens heeft dus een volkomen vrije wil, die hij door de gegeven wetten in zichzelf herkent. Maar wat zouden de wetten en wat zou de vrije wil van de mens zijn, als hij in zichzelf niet de prikkel zou hebben de wetten te overtreden zoals en wanneer hij maar wil?! Zonder die prikkel zou de mens slechts een dier zijn, dat niet anders kan handelen dan volgens de dwang van de wet die erin gelegd is.
Aan de mens is echter, voor zover het zijn geestelijk deel betreft, geen dwingende wet is meegegeven, maar slechts een geestelijke wet die als volgt geformuleerd is: `Je behoort....'. En zo is de mens in zijn willen en verlangen helemaal vrij gelaten, en kan hij zich zelfs aan Mijn lichaam vergrijpen, dat nu de drager van de geest is en vergeestelijkt voortaan ook zal blijven bestaan.
Ik heb je dit nu gezegd, opdat je het niet vreemd zult vinden wanneer dat met Mijn lichaam zal gebeuren, - maar de kwade opzet van de mensen die dat zullen doen, zal helemaal tevergeefs zijn; want Ik zal daarna op de derde dag toch net zo volledig weer te midden van jullie zijn, als Ik nu bij jullie ben. Daarna zal het gericht over het kwade tempelgebroed pas beginnen.