31 augustus

Gemoedsrust

(GJE V 218, 1-2, 9-11)
Ik zeg: De ware innerlijke gemoedsrust is voor ieder mens het noodzakelijkste geestelijke element, waarzonder hij niets waarachtig innerlijks en geestelijk groots kan bevatten. Een dergelijke rust, waarin het lichaam en de ledematen activiteit onthouden wordt, is eigenlijk geen rust, maar eerder een grote innerlijke activiteit van de ziel, die eruit bestaat dat zij meer en meer één wordt met haar geest die ze is gaan waarnemen. Wanneer je een dergelijke innerlijke rust, of beter gezegd zielsactiviteit, dagelijks eenmaal houdt en dat voortzet, zul je pas gaan voelen wat voor een groot en waar nut je daardoor voor je leven hebt gewonnen.
Ik zeg: Ieder woord dat uit Mijn mond komt is licht, waarheid en leven; als je Mijn woorden in je hart opneemt en ernaar handelt, dan valt je met Mijn woord ook het ware eeuwige leven ten deel.
Maar wanneer iemand Mijn woord hoort en er niet naar handelt, zal Mijn woord hem niet levend maken, maar hem slechts dienen tot gericht en dood. Ook al is dit op deze manier niet Mijn wil, maar enkel Gods eeuwige ordening, dan kan Ik hem toch niet helpen, omdat hij zichzelf moet helpen.
Want als iemand die hongert, voedsel wordt aangereikt en hij eet dit niet, maar kijkt er enkel naar, dan heeft degene die het eten aanreikt er geen schuld aan als de hongerende verhongert en sterft, maar natuurlijk de hongerende zelf, omdat hij geen voedsel tot zich wilde nemen. En precies zo is het met degene aan wie Ik Mijn woord als het waarste brood uit de hemel voorzet, en die dit enkel aanhoort en er niet naar wil handelen. Daarom moet niemand Mijn woord enkel aanhoren, maar hij moet er ook naar handelen, dan zal hij hierdoor in zijn ziel waarachtig verzadigd worden met het brood uit de hemel en voortaan geen dood meer zien, voelen of smaken, omdat hij zo zelf geheel tot het leven uit God is geworden.

30 augustus

Kracht van het woord

(GJE V 216, 2-5, 8)
Ik zeg: Wanneer Ik een van Mijn woorden met Mijn wil vervul of een van Mijn gedachten, die eigenlijk ook enkel woorden van de geest zijn, dan moet op dit woord ook zonder dat Ik maar de geringste handeling verricht al direct de complete daad volgen!
En waartoe Ik met Mijn woord in staat ben, dat moet ook iedere echte leerling van Mij zelf kunnen, omdat zijn innerlijk tenslotte door dezelfde geest geleid wordt als Mijn innerlijk!
En zie, dat is nu iets in Mijn nieuwe leer wat in een dergelijke volheid en volmaaktheid vanaf het begin der wereld nog nooit onder de mensen is waargenomen! Kijk maar hier, Ik heb geen gereedschap bij Me en geen geheime zalfjes en poeders, in Mijn kleed en Mijn mantel is geen zak te vinden en ook bij Mijn leerlingen is van dit alles geen sprake, - ja, we hebben en gebruiken zelfs geen stokken en lopen altijd blootsvoets!
Ons hele hebben en houden bestaat derhalve uit woord en wil, en toch hebben we alles en lijden geen nood, - tenzij wij zelf vrijwillig nood willen lijden om het harde hart van mensen zachter te maken. Welnu, waarom kan Ik dan alles met Mijn woord en Mijn wil, en waarom jij dan niet?
Ik zeg: Een leer is beter dan een teken; want tekenen zijn dwingend, maar een leer leidt en wekt de te verwerven kracht in de mens op en datgene wat de mens zichzelf door zijn eigen activiteit heeft verworven, is pas echt zijn waarste en totale eigendom.

29 augustus

De missie van de Heer

(GJE V 215, 1-7)
Ik zeg: Mijn zaak en Mijn leer bestaat eenvoudig hieruit, dat de mens duidelijk gemaakt wordt waar hij eigenlijk vandaan komt, wat hij is en waar hij moet komen en overeenkomstig de volle en evidente waarheid ook zal komen. Reeds de Griekse wijzen hebben gezegd: De moeilijkste, belangrijkste en hoogste kennis ligt in de zo volkomen mogelijke zelfkennis! En zie, dat is nu precies waar het Mij om gaat; want zonder deze kennis is het onmogelijk om het allerhoogste goddelijk wezen als de grond van alle ontstaan, zijn en bestaan te kennen!
Maar wie dit niet inziet en zijn leven, zijn denken en streven niet voor dit enig ware levensdoel inzet, namelijk om zichzelf en een allerhoogste God-wezen als de eeuwige oer-grond van alle zijn en worden volkomen te leren kennen, is zo goed als verloren.
Want zoals elk ding, dat van binnen en ook in al zijn delen geen door en door stevige samenhang en geen grote stabiliteit heeft, spoedig uiteenvalt en als zodanig geheel teniet gaat, zo zal dat ook met de mens het geval zijn die in zichzelf, met zichzelf en in en met God niet volledig één is geworden.
En dat kan de mens alleen maar worden, doordat hij ten eerste zichzelf en daardoor dan ook noodzakelijkerwijs God volledig leert kennen als zijn oer-grond, en overeenkomstig dit inzicht op alle gebieden van zijn leven werkzaam wordt.
Is een mens dus in zichzelf rijp en zuiver geworden, dan is hij ook heer geworden van alle van God uitstromende krachten en hierdoor ook een meester van alle schepselen, geestelijk en materieel, is dan als zodanig door geen enkele kracht meer te vernietigen en bevindt zich dan dus in het eeuwig leven.
Kijk, dit is nu in feite de totale inhoud van Mijn gehele, nieuwe leer, die in de grond der zaak eigenlijk een alleroudste leer is sinds het begin van de mensen op deze aarde! Ze is alleen verloren gegaan door de traagheid van de mensen en wordt door Mij als het verloren gegane oer-oude Eden (je den = het is dag) aan de mensen die van goede wil zijn, nu weer als nieuw gegeven.

28 augustus

Van geloof tot inzicht

(GJE V 213, 3, 5, 8-9)
Ik zeg: Het ware lichtgeloof bestaat er vooral uit dat men zich aan een waarachtig en zeer ervaren mens zonder enige twijfel in zijn gemoed toevertrouwt en wat door hem gezegd wordt dan ook als volle waarheid aanneemt, ook al ziet men de diepte ervan niet op het eerste moment duidelijk in.
Wanneer een buitengewoon waarachtig mens je iets heeft meegedeeld uit het gebied van zijn ervaringen, dan kun je het gehoorde aanvankelijk alleen maar geloven, maar na dat geloof kun je ook meteen op de aangewezen manier werkzaam worden en dan zul je door het werkzaam zijn, door eigen ervaring zelf doordringen tot dat licht, dat nooit zichtbaar voor je had kunnen worden door enige mondelinge uitleg, al was deze nog zo goed gestructureerd.
En zo zie je dat men bij het aanhoren van een nieuwe leer het geloof in ieder geval in het begin niet mag missen. Men kan de leer en wat eraan ten grondslag ligt wel goed onderzoeken, - maar het is nodig dat men deze tevoren op grond van het gezag van de waarachtigheid van de leraar als waarheden van grote waarde heeft aangenomen, ook wanneer men niet van meet af aan alles tot op de bodem begrijpt; want dat komt pas wanneer men voldaan heeft aan hetgeen de leer als voorwaarde hiervoor heeft gesteld.
Als de leer bij iemand anders wel gewerkt heeft en alleen bij jou niet, dan zou het natuurlijk duidelijk alleen aan jou liggen, en dan zou je hetgeen je verzuimd hebt ijverig moeten inhalen om ook precies hetzelfde te bereiken als je buurman.

27 augustus

Graankorrel

(GJE V 211, 8-11)
De Heer: Hier hebben jullie een tarwekorrel. Leg hem in de aarde. Hij zal gaan rotten en als datgene wat hij nu is onmiskenbaar vergaan; maar uit de ontbinding zullen jullie een halm zien groeien en daar bovenuit zal zich een aar ontwikkelen, voorzien van honderd korrels. Maar wie van jullie ziet nu die kracht in deze korrel, die er echter toch in moet zitten, omdat er anders uit deze ene korrel niet een aar met honderd korrels van hetzelfde soort voort kan komen?
En nu hebben we 100 korrels die we ook in de aarde gaan leggen! Hieruit krijgen we dan al 100 aren, elk met 100 korrels, dus alles bij elkaar 10.000 korrels. En zie, die 10.000 korrels, die 100 halmen en aren, moeten ook al in de ene korrel geestelijk aanwezig zijn geweest, zoals deze korrel zelf al inbegrepen moet zijn geweest in die ene korrel die als eerste uit Gods hand in een vruchtbare vore van deze aarde viel, omdat men zich anders niet kan voorstellen dat voortplanting mogelijk kan zijn. Jullie hebben hier opnieuw een bewijs, hoe zelfs iets oneindigs en eeuwigs in één zo'n korrel aanwezig is.
Jullie denken nu bij jezelf. Ja, dat is wel met een korrel het geval die weer als zaad in de aarde gezaaid wordt; maar wat gebeurt er met de korrels die tot meel gemalen worden en dan als brood door mensen of ook door dieren gegeten worden? Ik zeg jullie: Waarlijk, die korrels zijn er nog beter aan toe; want daardoor gaan zij al in een meer volkomen leven over, waarin ze zich dan als een geïntegreerd deel van een hoger leven evenzeer in talloze ideeën en levendige begripsvormen kunnen vermenigvuldigen; alleen het zeer materiële kaf wordt als uitwerpsel uitgescheiden, waardoor het dan echter ook tot een meer edele vruchtbare humus van de aarde wordt, waaruit zich de kiemgeest in de verschillende zaadkorrels vormt en de onsterfelijkheid aantrekt. Wat er echter met het stro en het kaf van de planten gebeurt, gebeurt op een nog veel edeler manier met het vleselijk lichaam van de mens.
En zo kunnen jullie niets aan de mens vinden wat vergankelijk en begrensd is, maar alleen wat veranderlijk is op weg naar een bepaald geestelijk doel, en zodoende is het best mogelijk dat een mens oneindige en eeuwige zaken als tijd, ruimte, kracht, licht en leven heel goed begrijpt, omdat dit allemaal in hem aanwezig is.

26 augustus

Onvergankelijke mens

(GJE V 211, 3-6)
De Heer: Heb je al ooit de grens ontdekt tot waar een gewekte ziel haar gedachten kan verheffen? En als de ziel al een oneindig gebied heeft wat haar gedachten betreft, wat moeten we dan wel niet zeggen van de eeuwige goddelijke geest in haar, die in zichzelf de kracht, het licht en het leven zelf is?
Ik zeg je: Deze geest is het, die alles in de mens schept en ordent; de ziel is echter als het ware slechts zijn substantiële lichaam, zoals het stoffelijk lichaam slechts een behuizing is van de ziel, en dat zolang tot deze hierin een bepaalde degelijkheid heeft bereikt. Is dit gebeurd, dan gaat de ziel meer en meer over in de geest en zodoende ook in het eigenlijke leven, dat in en op zichzelf een ware kracht is en het waarste licht, en voortdurend uit zichzelf de ruimte, de vormen, de tijd en de duurzaamheid van de vormen hierin doet ontstaan, deze met leven vervult en zelfstandig maakt. En zoals deze voortkomen uit de oneindigheid en eeuwigheid van het volledig ware leven, bevatten zij daarvan ook voor en in zichzelf het oneindige en eeuwige voor alle tijden der tijden en eeuwigheden de eeuwigheden.
Niemand kan dus zeggen, beweren en van mening zijn dat hij als mens een begrensd wezen is. In al zijn kleinste daden is nog oneindigheid en eeuwigheid voorhanden, en omdat dit zo is, kan hij ook het oneindige en eeuwige bevatten.
Wie van mening is dat hij slechts gedurende een zeer beperkte tijd leeft, vergist zich enorm. Niets aan de mens is vergankelijk, ofschoon het materiële lichaam noodzakelijkerwijs wel veranderlijk is, zoals ook alle materie van de aarde dat is en wel moet zijn, omdat het eens haar bestemming is om, door de macht van het zuivere leven, zelf over te gaan in het zuivere leven en in het voortaan onveranderlijke leven.

25 augustus

Het begrip Messias

(GJE V. 205, 4-6)
Ik zeg: Een ware wijze is voor een natuurlijk mens, die zonder wijsheid is, altijd een ware Messias, d.w.z. hij is een bemiddelaar (mesziaz) tussen het puur menselijke verstand en de goddelijk-geestelijke wijsheid, en het verstand vindt zodoende pas door de 'mesziaz' de ingang naar de goddelijke wijsheid en wordt één met die wijsheid.
Hoe wijzer nu de bemiddelaar is, des te betere resultaten zal hij ook zeker behalen bij degene die hij leidt. En bewandelt zijn leerling dan vastberaden de wegen van het innerlijk geestelijke licht, dan zal hij ook in het licht blijven en zich het leven van het licht eigen maken, waarop geen dood kan volgen, omdat het leven van het geestelijk licht de eeuwige, onveranderlijke en onvergankelijke waarheid is, die datgene wat zij is ook eeuwig moet blijven; want twee en nog eens twee zal in alle eeuwigheid als som vier hebben.
En zoals het met deze slechts als voorbeeld dienende waarheid is, zo is het met alle goddelijk-geestelijke waarheden uit de hemel. Zij zijn en blijven eeuwig, en alleen zij zijn het eigenlijke ware leven, omdat zij zonder leven ook geen waarheid zouden zijn. Zo kan een ziel wanneer ze eenmaal geheel in zulke waarheden is binnengegaan, nooit meer dood gaan en heeft, omdat ze zelf licht en waarheid is, ook het leven in zich en het leven is dan geheel haar eigen bezit, en dat is dan natuurlijk het resultaat van een waarachtige bemiddelaar.

24 augustus

Taak van de Messias

(GJE V 204, 8-11)
Ik zeg: Traagheid of de steeds toenemende lust tot ledigheid is en blijft steeds het begin van alle ondeugden, en deze eigenschap van de menselijke ziel is nu precies die kwade geest, die de Schrift `satan' noemt. En daarin bestaat dan ook het erfelijk kwaad waaraan alle mensen lijden, en waarvan niemand hen kan bevrijden dan alleen een ware Messias, die uit de hemelen komt waar het volle leven en de hoogste werkzaamheid heerst.
Want dat er onder de mensen van deze aarde een erfelijk kwaad bestaat, hebben reeds alle wijzen van de bekende aarde ingezien en begrepen; maar waaruit het bestaat en waardoor het te bestrijden is, hebben ze niet ontdekt. En precies dit zal de taak van de Messias zijn, om door leer en daad de mensen van dit kwaad, waarvan de vrucht de dood van de ziel is, voor eeuwig te verlossen!
Maar het zal voor de mens slechts dan ware en werkzame verlossing zijn, als hij de daarvoor aangewezen middelen heel precies en getrouw toepast, - anders zal hij na de komst van de Messias geheel dezelfde slechte mens zijn die hij vóór die tijd was; want de uit de hemelen gekomen Messias zal niemand bevrijden van zijn erfelijk kwaad dan alleen degene die volgens Zijn leer precies zo in alles zal leven als de leer het voorschrijft. Niemand moet van Hem een bepaalde magisch-wonderbaarlijke werking met betrekking tot de verlossing van het bekende gemaakte erfelijk kwaad verwachten!
Wel zal de Messias om te getuigen dat Hij het is, grote wonderen verrichten; maar deze zullen op zichzelf voor niemands ziel nuttig en dienstbaar zijn, maar ze zullen alleen het geloof wekken en de ziel aansporen tot de daad volgens de leer die wordt gegeven.

23 augustus

Gezonde nachtrust

(GJE V 196, 6-9)
De Heer: Ik zeg jullie zelfs vanuit lichamelijk medisch oogpunt, dat de mensen hun lichamelijk leven met ruim eenderde zouden verlengen, als ze in plaats van hun vlakke slaapplaats goede rustbanken en ruststoelen zouden maken op de manier zoals je hier ziet! Want met die vlakke bedden ondergaat de bloedstand en bloedsomloop een te sterke verandering tussen dag en nacht, waardoor alleen al vroegtijdig allerlei hindernissen en veranderingen in de verteringsen voedingsorganen optreden. Maar als men 's nachts op deze manier rust, zal alles vele jaren heel goed in orde blijven.
Abraham, Izaak en Jakob sliepen slechts op bepaalde rust- en leunstoelen, ze kenden geen vlak bed en bereikten daarom, terwijl ze ook voor de rest sober leefden, ieder een zeer hoge leeftijd met behoud van hun volledige zielekracht; maar toen de mensen hier later niet meer op letten, werd hun leeftijd met meer dan de helft der jaren verkort. Het meest nadelig is het voor zwangere vrouwen om plat te liggen; want ten eerste worden daardoor de kinderen in het moederlichaam reeds vervormd en verzwakt, en ten tweede worden hun moeilijke en vaak zeer verkeerde bevallingen meestal door platte bedden veroorzaakt. Dat zij jullie uit het oogpunt van lichamelijke gezondheid gezegd! Wie zich hiernaar zal richten, zal de lichamelijk goede gevolgen ervan bespeuren.
Verder moeten jullie 's zomers als het mogelijk is ook meer buiten dan in de vertrekken en bedompte hutten jullie nachtrust genieten; de goede gevolgen hiervan zouden jullie spoedig waarnemen! Alleen 's winters kan men matig verwarmde, maar altijd schone en droge vertrekken gebruiken. Wie dus volgens de oorspronkelijke orde en verder wat spijs en drank betreft sober leeft, zal weinig met artsen en apothekers te maken hebben.

22 augustus

Voortbestaan van de ziel

(GJE V 184, 6-8)
Johannes: Zodra de ziel voldoende ontwikkeld is in het lichaam, d.w.z. zowel wat vorm betreft alsook naar het vrije inzicht, liefhebben, willen en handelen, hoe dat er ook uitziet, dan zijn er twee gevallen mogelijk: óf de ziel is ook helemaal rijp voor haar goddelijke geest, dat wil zeggen, dat ze reeds helemaal geestelijk is; óf de ziel is op zichzelf wel reeds als een geestelijk wezen ontwikkeld en zogezegd consistent, maar het innerlijke, geestelijke element is nog zeer twijfelachtig, en vertoont ten gevolge van haar grote en noodzakelijk geheel vrije zelfbeschikking veel meer neiging om weer geheel in de materie over te gaan, dan om vrij uit te vliegen naar haar geestelijke element; in beide gevallen wordt ze van haar lichaam ontdaan.
In het eerste en natuurlijk gelukkigste geval heeft de goddelijke mensengeest met de ziel reeds zijn doel bereikt en heeft dan eeuwig geen stoffelijk middel meer nodig, omdat hij hiermee eenmaal zijn doel reeds voor eeuwig heeft bereikt. Als in het andere geval de alziende en alvoelende geest merkt, dat zijn door hem te voorschijn geroepen en uit de materie gevormde ziel zich in de loop der tijd weer naar het element begint te neigen waaruit zij oorspronkelijk werd genomen, - dan wordt zij door haar oer-goddelijke geest uit het lichaam getrokken, ook al gaat dit met de grootste pijnen gepaard en wordt zij aan gene zijde, dus in het rijk der zielen, door haar geest ontwikkeld, maar altijd zo ongemerkt mogelijk; want iedere onvrije en gerichte vorming van een ziel zou nog slechter zijn dan helemaal geen.
Maar toch moet ik hierbij wel opmerken, en dat moeten jullie je zeer ter harte nemen, dat de ontwikkeling van een ziel als deze pas aan gene zijde plaatsvindt, ten eerste veel langer duurt en dan ook nooit helemaal zo'n allerhoogste graad kan bereiken, als wanneer de vorming en ontwikkeling van de ziel reeds hier, nog in het lichaam, is geschied; want daardoor wordt ook het meer edele deel van het lichaam mede geheiligd, en bijna al het vlees bereikt met de ziel en met haar hiermee een-geworden geest een soort verheerlijking en onmiddellijke opstanding, en vormt dan voor eeuwig een met ziel en geest volledig een-geworden wezen. Maar dat bereiken op aarde slechts uiterst weinigen, - kort na de lichamelijke dood echter zeer velen.

21 augustus

Vóórbestaan van de ziel

(GJE V 184, 3-5)
Johannes zegt: Zeker is er ook wel sprake van een pre-existentie, maar die is niet zo vrij, individueel als het bestaan na dit leven; want opdat het geestelijk bestaan niet voortdurend zeer sterk gebonden blijft aan en in de oergeest van de eeuwige en oneindige Godheid, heeft de Godheid Zelf de materie geplaatst tussen Zichzelf en de geest die mens moet worden, opdat de oorspronkelijk goddelijke mensengeest, als hij een goddelijke zelfstandigheid wil bereiken, uit de meer etherische delen van de ziel een op hemzelf gelijkend wezen maakt, het met een substantiële, maar toch ook geestelijk-intelligente ziel tot leven brengt, en deze ziel dan ongemerkt verder ontwikkelt in de grootst mogelijke vrijheid van haar wil. En wanneer deze ziel dan in alle goede kennis en de werkzaamheid die het gevolg daarvan is, zozeer is gegroeid, dat zij op haar oer-goddelijke geest is gaan lijken, - hoofdzakelijk door de ware kennis van de enig ware, eeuwige God, in de liefde tot Hem en daardoor ook tot de naaste - en daarbij vol deemoed, geduld en bescheidenheid is, dan vindt er een voor alle eeuwigheden onscheidbare eenwording plaats van de ziel met haar eeuwige geest.
En daardoor geschiedt dan het volgende: De uit de materie afkomstige ziel wordt dan zelf geheel geest; de geest wordt dan tot ziel in de ziel en is daardoor een eeuwig vrij, zelfstandig en geheel op God gelijkend vrij zelfstandig, werkzaam wezen, dat alle eigenschappen heeft gekregen die de oer-eeuwige Godheid eigen zijn.
Dat het lichaam daarna geen rol meer speelt en ook niet meer kan spelen, is gemakkelijk zonder verdere uitleg te begrijpen!

20 augustus

Weg tot waar geloof

(GJE V. 178, 3-6)
Johannes: Als je aan een God gelooft in je hart, zul je Hem ook liefhebben, omdat in het hart alles van liefde wordt doordrongen. En heb je God lief, dan is Gods hoogste kracht in je hart en zo in je leven zelf binnengedrongen.
Gods kracht is niet een op enigerlei wijze beperkte kracht, maar zij doordringt de hele eeuwige oneindigheid. En als zo in verbinding met die goddelijke kracht je levenskern in beweging wordt gebracht, dan wordt tegelijkertijd ook de goddelijke kracht in je bewogen, en als deze dan in jou iets wil, dan gebeurt zonder meer wat zij wil.
Ik ben weliswaar uiterlijk net zo'n mens als jij, maar in mijn hart ben ik niet meer alleen maar voor mijzelf levend, maar Gods kracht woont door mijn grote liefde voor Hem in mijn hart en is één geworden met mijn liefde. Daarom kon ik ook vanuit de kracht van God alles zien en waarnemen wat er zich met jou en je gezelschap tijdens je reizen heeft afgespeeld. Hierin ligt alles besloten!
Je moet God op de eerste plaats leren kennen, en daarvoor heb je een geordend verstand. Maar het moet niet alleen bij het verstand blijven. Wat je begrijpt, moet je zo snel mogelijk in je hart of in je leven opnemen, het daarmee tot leven brengen, en dan zul je reeds op de goede weg zijn!

19 augustus

Levend geloof

(GJE V 177, 5-8)
God, de Heer van de hemel en van deze aarde heeft ieder mens die naar de waarheid streeft een gevoel in zijn hart gelegd, dat de waarheid nog veel eerder herkent en beseft dan een nog zo ontwikkeld verstand.
In dit gevoel huist ook de liefde tot de waarheid, die zij als zodanig waarneemt, weldra met haar levenswarmte doordringt en op die manier levend maakt. Wordt het geloof als een van de liefde doordrongen waarheid eenmaal levend, dan zal dit geloof zich ook zelf beginnen te roeren, gaan bewegen en tenslotte zelf beginnen te handelen. In een dergelijk vertrouwensvol handelen ligt dan ook pas het volledig welslagen van hetgeen men in zijn hart, en niet ergens in de hersenen van het hoofd, als ongetwijfeld waar gelooft.
In de hersenen heeft de ziel alleen maar haar ogen, oren, reuk en haar smaak; hier gaat echter geen leven van uit, omdat deze zelf slechts gevolgen zijn van het leven.
Als een geloof dus uitwerking wil hebben, moet het één zijn met het leven zelf en niet, zoals ogen, oren, neus en gehemelte, slechts een gevolg zijn van het leven als zodanig, zonder een dieper verband dan alleen het noodzakelijke uiterlijke gebruik. Als je geloof in de waarheid eenmaal één is geworden met je leven, heeft het reeds vanzelf iedere twijfel buitengesloten en het hoeft dan alleen maar te willen, en er zal gebeuren wat zo'n levensgeloof wil.

18 augustus

Hulp in nood

(GJE V 169, 2-4)
Ik zeg: Ik zal de hulp, kracht en ondersteuning zijn van ieder ernstig streven. In tijd van nood zal Ik niemand verlaten die anders altijd trouwhartig is en Mij liefhebbend op Mijn paden gewandeld heeft. Maar als men door allerlei wereldse verleidingen van Mijn paden is afgeweken, heeft men het natuurlijk aan zichzelf te wijten als Mijn liefde in tijd van nood uitblijft, en dat net zo lang als de gevallene zich niet vol ernst, berouw en geloof tot Mij zal richten!
Ik zal weliswaar eeuwig een en dezelfde trouwe Herder blijven en achter Mijn schapen aangaan die op de een of andere manier verdwaald zijn; maar het schaap moet wel gaan blaten en zich laten vinden, overeenkomstig de hem eigen en onaantastbare vrije wil.
Wie gebukt gaat onder een voor zijn kracht te grote levenslast, moet in zijn hart tot Mij komen, dan zal Ik hem de kracht geven en hem verkwikken! Want sommigen geef Ik een grotere last te dragen, opdat zij hun zwakte voelen en in hun hart naar Mij toekomen om Mij voldoende kracht te vragen, zodat ze hun grote levenslast gemakkelijker kunnen dragen; zo iemand zal Ik kracht geven tijdens iedere nood in zijn leven en hem een juist licht geven voor het bewandelen van de juiste paden van het leven van deze wereld. En wie deze te zware last wel voelt, maar niet naar Mij toekomt in zijn hart, moet het aan zichzelf toeschrijven, wanneer hij bezwijkt onder de te zware last van het aardse leven.

17 augustus

Gevolgen van gierigheid

(GJE V 168, 1-2)
De Heer: Alle slechte daden die ooit door mensen op deze aarde zijn begaan, zijn voortgekomen uit de hebzucht van afzonderlijke mensen. Gierigheid is de vader van bijna alle zonden die men maar kan bedenken. Want eerst spaart men zich op inhalige wijze op alle mogelijke manieren, al zijn die nog zo slecht en verwerpelijk, waartoe men ook bedrog, diefstal en roof moet rekenen, een groot vermogen bij elkaar. Als men eenmaal rijk is, wordt men hoogmoedig en eerzuchtig; dan gaat men zich verschansen en beveiligen, huurt dienaren en knechten die iedereen moeten verdrijven die onuitgenodigd de woning van een groot en belangrijk geworden gierigaard nadert. Vervolgens koopt de rijke een hele landstreek bij elkaar, wordt hier een echte heerser, perst zijn onderdanen vaak alle bezit af en gedraagt zich als een echte tiran.
En als de gierigaard eenmaal buitengewoon rijk is, stort hij zich in een leven van alle mogelijke wellust, verleidt jonge meisjes, begaat hoererij en echtbreuk en nog talloze andere schandelijkheden. En omdat hij de hoogst geplaatste in zijn land is, verleidt hij al gauw een heel volk door zijn slechte voorbeeld, want het volk zegt: Onze heerser moet het toch beter weten dan wij; dat hij het, dan kunnen wij het ook doen! En zo begint in zo'n land tenslotte iedereen te stelen, te roven, te moorden en met hoeren om te gaan, en van enig godsbesef is dan geen spoor meer te ontdekken!

16 augustus

Geloof en ongeloof

(GJE V 165, 2-3)
Hoe zou er geloof te vinden moeten zijn bij mensen van de grofste materiële soort, wier innerlijk zielenoog reeds lang aan de ergste staar lijdt?! Het geloof is immers het oog van de ziel, waardoor zij de geestelijke beelden in zich opneemt en pas langzaam maar zeker in haar geest over hun waarde en zin begint te oordelen, op dezelfde manier waarop ook het lichamelijke oog de beelden van de buitenwereld eerst opneemt en zich in eerste instantie geen oordeel kan vormen over de waarde en de zin van het geziene, wat vaak pas lange tijd daarna gebeurt door de ontwaakte goddelijke geest in het hart van de ziel. Maar iemand die totaal blind is, wiens oog tot dichte duisternis is geworden, ontvangt geen beelden van de buitenwereld, levert derhalve aan zijn ziel niets ter beoordeling en kan geen oordeel over de waarde en de zin van kleuren geven, weet niets van schaduw en licht en nog minder van de vorm van de dingen.
Wie dus niet kan geloven, heeft een blinde ziel die hij door zijn vele zonden blind heeft gemaakt! En dat is nu reeds lang bij alle Farizeeën het geval. Daarom kunnen zij ook niets geloven wat ze niet met hun handen kunnen grijpen, zoals iemand die lichamelijk blind is alleen maar door een voorwerp te betasten een idee kan krijgen van de vorm ervan en dat nog slechts gebrekkig.

15 augustus

Egoïsme belemmert wedergeboorte

(GJE V. 160, 1-3, 4-5, 7)
De Heer: Als men uitsluitend streeft naar het rijk Gods, is daar de grootste werkzaamheid voor nodig. En wanneer een ware leerling zich dit dan geheel eigen heeft gemaakt, zal hij ook waarachtig beloond worden; en zo zal het door alle goede sferen van het menselijke leven altijd als waarheid blijven gelden, dat - waar en waarin ook maar iemand het goede en het ware doet omwille van het goede en ware zelf en daarin naar de ware voleinding zal streven - hij de juiste waardering en beloning vanzelf zal en moet krijgen.
Nemen we bijvoorbeeld iemand die ernaar streeft om volgens Mijn leer de wedergeboorte van de geest te verkrijgen, die waarlijk bij niemand uit zal blijven als hij daar waarachtig met volle inzet en juiste liefde naar gestreefd heeft. Hij weet dat de liefde tot God en de naaste hiertoe de enig mogelijke weg wis. Hij houdt zich streng aan alle geboden van God, heeft God in zijn hart zoveel mogelijk lief, doet iedereen zoveel hij kan alleen maar goed en ondersteunt de armen rijkelijk. Hij doet dat jarenlang, maar de beloofde wedergeboorte van de geest, waar hij met de dag meer op hoopt en naar verlangt, vindt toch niet plaats. Af en toe heeft hij wel lichte momenten, maar het zijn alleen flitsen, waarbij het licht niet blijvend is. (....)
En dan de belangrijkste vraag: Waarom kon deze man, die echt eerlijk zijn best deed, de wedergeboorte van de geest niet bereiken? - Juist omdat hij al het goede alleen maar deed om deze te bereiken!
Wie God en zijn naaste om andere redenen liefheeft dan omwille van God zelf en omwille van de naaste zelf, komt niet tot een volledige wedergeboorte, omdat deze de meest directe verbinding is tussen God en mens.
Ik zeg je: Alles wat ook maar enigszins met eigenbelang te maken heeft, moet uit de ziel weg en de mens moet volkomen vrij zijn, pas dan kan hij het hoogste bereiken!

14 augustus

Aarde, oefenschool voor de hemel

(GJE V. 157,2-4,8,10)
Ik zeg: Ja, het zou wel anders kunnen zijn, zoals het ook op talloze andere hemellichamen anders is; maar dan zou deze aarde niet uitverkoren zijn voor het grootbrengen van die mensen die de bestemming hebben en ertoe geroepen zijn om Mijn kinderen te worden!
Kan de ware machtige liefde zichzelf als zodanig ooit geheel herkennen onder mensen die zelf puur liefde zijn?! Wat voor toetssteen tot oefening in geduld, deemoed en zachtmoedigheid moet men geven aan mensen, die reeds vanaf hun geboorte vol van liefde zijn?!
Als Ik de natuur van iedere mens reeds zo gevormd had dat hij zich reeds vanaf de geboorte zonder toedoen van zichzelf in de hoogste voleinding zou bevinden, wat voor oefening zou er dan voor hem nog zijn voor het leven en om op eigen kracht vooruit te komen?!
In het eindeloos vele meegroeien in Mijn natuurlijk evenzo talloos vele onvolmaakte kinderen, in hun toenemend inzicht en ontwikkeling en in hun daaruit voortkomende werkzaamheid, ligt ook Mijn eigen hoogste zaligheid. Hun vreugde over een moeizaam verworven, groeiend vermogen is altijd ook Mijn steeds nieuwe vreugde, en Mijn oneindige volmaaktheid krijgt immers pas onschatbare waarde, doordat ze door de nog onmondige kinderen steeds meer en meer wordt nagestreefd, en er voor een deel ook in hen zichtbaar wordt dat ze in hen onmiskenbaar groeit!
Het moet blijven zoals het is! Ik ben niet gekomen om op de aarde vrede en dode rust te geven, maar het zwaard, het gevecht en een hogere mate van werkzaamheid. Want de liefde wordt pas een ware levende daadwerkelijke kracht wanneer zij tegenover de haat staat, en de rustige dood moet voor haar op de vlucht gaan. De mensheid wordt door de nood die haar achtervolgt werkzaam, mettertijd geduldig en zachtmoedig, en zij geeft zich daardoor over aan Mijn wil. Als er geen leugen bestond met de bittere gevolgen die daarbij horen, welke waarde zou de waarheid dan op zichzelf hebben?! Wie steekt er overdag een licht aan en wie heeft oog voor de waarde van een brandende olielamp bij het licht van de zon?!

13 augustus

Fatalisme

(GJE V 151, 2-4)
Als ik ertoe verdoemd ben een duivel te zijn, dan ben ik ook een duivel! Listig of dom, daar komt het dan werkelijk niet meer op aan. Als ik een knol in plaats van een citroen moet zijn, dan ben ik het; ik kan dergelijke ingesleten verhoudingen onmogelijk veranderen!
In de loop van de tijd raakt de mens geheel en al thuis in zijn duivelse zaken en denkt bij zichzelf: Als je al voor nar geboren bent en ook als zodanig bent opgevoed, blijf dan wat je bent! Als je maag maar in orde is dan is ook verder alles goed! Eet en drink en geniet van het leven zo lang en zo goed als er maar van te genieten valt! Komt dan de laatste dag, het laatste uur, dan worden alle banden losgemaakt en alle wetten hebben voor hem, die in zijn niets is teruggekeerd, voor eeuwig opgehouden te bestaan!
Waar de volkomen vergankelijkheid van alle bestaan thuis is, reiken leugen en waarheid elkaar allervriendelijkst de hand. Met dat vaststaande en ware vooruitzicht maakt het verder niets meer uit onder welke narrenkap men het leven op deze aarde geleid heeft. Zolang men echter leeft, moet men toch vanwege het eigen aardse welbevinden met zorg alles zo veel mogelijk van zich afhouden wat dat kleine beetje leven bitter en onaangenaam kan maken; al het andere is fantasie en drogbeeld. Wie het leven voor iets hogers aanziet, bedriegt zichzelf alleen maar.

12 augustus

Handelen volgens de leer

(GJE V 131, 1-2, 5, 7)
De Heer: Jullie moeten er bij je toekomstige leerlingen vooral op toezien dat ze de nieuwe leer niets slechts horen en geloven, maar dat ze ijverig aan de slag gaan volgens de ontvangen leer, die ze als overtuigend waar hebben een aangenomen; want deze leer zal in ieder mens pas tot volledige waarheid worden, als hij in zichzelf ook de vervulling van de beloften die erin gedaan worden, begint waar te nemen; en hij uiteindelijk niets anders kan doen dan tot zichzelf zeggen: Ja, de leer is waarachtig van God, want door deze in praktijk te brengen begint de ene na de andere belofte die daarin gegeven wordt, daadwerkelijk en in waarheid in vervulling te gaan!
Heeft iemand het eenmaal zover gebracht, dan heeft hij reeds gewonnen en daarmee ook Mijn leer, als voorbeeld voor vele anderen die het nog aan het proberen zijn, maar nog niet tot werkzaamheid gekomen zijn. Hierdoor aangemoedigd zullen ze zelf met meer inzet aan het werk gaan; pas dan zal het hun vruchten opleveren, ook al zijn het er in het begin nog zo weinig.
Laat je vooral niet misleiden door zaken die men van oudsher in ere houdt! Niet door de sabbat of de nieuwe maan, niet door de Schrift, de tempel, de graven van de profeten, ook niet door de plaatsen waar Ik Zelf met jullie heb gewerkt, niet door de pure magie van Mijn naam, niet door tempels, huizen van patriarchen of bepaalde uren van de dag; dergelijk uitwendig dwaas gedoe leidt jullie af van de hier vernomen waarheid!
Alles is nu de liefde tot God en de naaste, maar niet slechts in theorie, maar waarachtig metterdaad; en daar is noch een sabbat noch een nieuwe maan voor nodig, ook geen tempel of een bijzondere tijd, of een fraai omzoomd kleed, een lang onzinnig gebed, noch een zoenoffer of het slachten en verbranden van ossen, kalveren en bokken, maar alleen de liefde die Ik jullie nu al zo vaak heb onthuld.

11 augustus

Noodzaak tot zelfonderzoek

(GJE V 125, 1-2, 4, 11)
De Heer: Doe alle moeite en onderzoek jezelf of je iets nalaat, zodat je uiteindelijk niet hoeft te zeggen: Kijk nu eens, nu heb ik gedurende tien tot twintig jaar alles gedaan wat de nieuwe leer me voorschreef en toch ben ik nog geen stap verder gekomen, ik merk nog altijd niets van een bijzondere verlichting in mezelf, en van het zogenaamde eeuwige leven bespeur ik nog bitter weinig in mezelf. Wat mankeert er dan nog aan?
En daarom zeg Ik jullie: Ga zorgvuldig bij jezelf na, of er niet nog sterke, wereldse, baatzuchtige gedachten jullie harten besluipen, of jullie hart en daarom ook jullie ziel niet af en toe bevangen is door hoogmoed, door een zekere te overdreven zuinigheid - een jongste zus van gierigheid -, eerzucht, neiging tot oordelen, graag gelijk willen hebben, neiging tot lichamelijke wellust, en door meer van dergelijke zaken! Zolang dit nog bij de een of ander het geval is, zal hij de belofte, dat wil zeggen het volledig in vervulling gaan ervan, aan zichzelf nog niet meemaken.
Het zal vaak voorkomen, dat menigeen er niet ver van af is het Godsrijk in zijn ziel ten volle te bezitten, en toch zal hij het niet in bezit nemen, omdat hij zichzelf te weinig onderzoekt en niet in de gaten heeft met wat voor aardse eigenschappen zijn ziel mogelijk nog behept is. Als hij zichzelf echter nauwkeuriger zou testen, zou hij spoedig ontdekken dat hij bijvoorbeeld nog zeer gevoelig is en nog gemakkelijk door een kleinigheidje beledigd kan worden.
Daarom zeg Ik tegen jullie, dat je jezelf steeds in alles nauwkeurig moet onderzoeken en je moet verheffen tot het levensniveau waarop je in jezelf helder en bewust waarneemt dat je vrij bent van alle aardse slakken.

10 augustus

Geen woorden, maar daden

(GJE V 124, 3, 6-7, 10-11)
Ik zeg jullie: Jullie moeten Mijn leer kort en eenvoudig samenvatten, slechts voor zover ze deze over het algemeen nodig hebben. En wie deze leer in praktijk brengt, zal ook in de mate van zijn werkzaamheid de geest van God in zichzelf opwekken, en pas dan zal deze geest in het licht en het vuur van alle waarheid de ziel tot leven wekken, die dan in alle waarheid en wijsheid uit God binnengeleid zal worden; zij zal dan in en uit zichzelf dit en nog onuitsprekelijk veel meer, wat Ik jullie heb verteld, allerduidelijkst vernemen.
Merken jullie nu wat voor een totaal andere weg Ik jullie met Mijn leer wil wijzen; waarop men binnen de kortste tijd, als men het maar echt wil, toegang tot alle wijsheid der hemelen verkrijgen kan!
Ik ben deze weg en de waarheid en het leven. Wie Mij waarachtig liefhebbend in zijn ziel heeft opgenomen, maar niet alleen maar gelovig wat betreft het vernomen woord, maar ook geheel en al wat zijn handelen betreft, tot hem zal Ik altijd in de geest komen, en Ik zal Mij aan hem openbaren en hem verlichten zoals een helder opgaande zon de voordien duistere velden van de aarde.
Jullie moeten van nu af aan zelf werkzaam worden volgens Mijn leer, dan zal je ziel levendiger en lichter worden en pas dan zal Mijn geest in jullie ziel zijn intrek nemen en je in alle wijsheid binnenleiden.
Daaruit bestaat dus de nieuwe school van het ware leven en de enig ware kennis van God en het leven zelf, en Mijn leer heet een waar evangelie, omdat het de mensen leert gaan op de enig juiste en ware weg ter verkrijging van het ware eeuwige leven en van de enige ware liefde en wijsheid van God.

9 augustus

Werkzaamheid van de ziel

(GJE V. 123, 1-2, 7-9)
De Heer: Hoe werkzamer het er in de ziel aan toe gaat, des te lichter wordt het daar ook; want het basiselement van het zielenleven is het vuur. Hoe heviger dit element begint te werken, des te meer licht verspreidt het in en buiten zichzelf. Als de ziel dus steeds meer gloeit van leven, dan wordt het leven in haar ook steeds lichter en helderder en begint de ziel door dit intensievere levenslicht ook steeds meer de innerlijke levensgeheimen te doorzien en te begrijpen.
Dit diepere schouwen en begrijpen verschaft de ziel weer nieuwe moed om God nog inniger lief te hebben en te bewonderen, en deze liefde is dan al een eerste vonk van Gods geest in de ziel; deze vonk groeit en neemt geweldig toe en korte tijd daarna worden de ziel en Gods geest geheel één, en de ziel wordt dan door de geest van God in alle waarheid en wijsheid binnengeleid.
Daardoor zal zij zichzelf steeds helderder en zuiverder kennen en zo ook de goddelijke kracht, die steeds meer in haar binnenstroomt en ook een steeds intenser en hoger leven in haar doet gedijen.
Als de ziel deze kracht herkent, dan herkent ze ook God van wie deze kracht uitgaat. En als ze dit noodzakelijkerwijs moet beseffen, dan kan het niet anders dan dat ze God ook steeds meer en meer liefheeft. Met deze liefde verwijdert ze dan zelf al het vreemdsoortige uit haar steeds zuiverder en volmaakter wordende levensorde en wordt steeds meer één met de orde van Gods geest in haar; omdat dit echter begrijpelijkerwijs het geval is en ook zeer zeker moet gebeuren, is het natuurlijk vanzelfsprekend, dat zo'n ziel die dan geheel doordrongen is van Gods geest, wel op allerlei manieren moet groeien, ook wat kracht en sterkte betreft; en zo wordt zij zeker een waar kind van de allerhoogste God.
Wanneer zo'n ziel dan tenslotte het lichaam verlaat en in het grote hiernamaals in het volste bewustzijn aankomt, dan zal ze ook God zeker meteen herkennen, omdat ze hier al volledig één met Hem is geworden en Hem tot het volste en helderste bewustzijn in zichzelf heeft gebracht, en dit om de duidelijke reden dat het bewustzijn van Gods geest, dat immers eeuwig het allerhelderste is, nu in zekere zin tot het helderste, verenigde bewustzijn van de ziel zelf is geworden.

8 augustus

Christendom metterdaad

(GJE V. 122, 3-5)
De Heer: Stel, dat iemand van Mijn leer niet meer weet dan alleen dat men God boven alles lief moet hebben en zijn naaste als zichzelf, en hierover ernstig zou denken: Kijk, dat is een goede leer! Er moet een allerhoogst goddelijk wezen bestaan, dat in overeenstemming met alles wat door Hem is geschapen, zeer goed en buitengewoon wijs is en leeft en zich beweegt. Dit derhalve buitengewoon goede, wijze en almachtige Wezen moet men dus ook meer achten, waarderen, eren en liefhebben dan al het andere in de wereld. Mijn medemens is evengoed als ik een mens en door de Schepper met dezelfde rechten in de wereld geplaatst. Hij mag daarom niet te gering geacht worden, maar mijn verstand zegt me zelfs dat ik voor hem hetzelfde over moet hebben als voor mezelf. Want acht ik hem te gering, dan doe ik dat ook mezelf, omdat ik ook slechts een mens en verder niets meer ben. Ik erken dat als een eerste levensprincipe, en wil me daar dan ook om te beginnen voor mijzelf daadwerkelijk streng aan houden!
Deze mens doet dat nu en probeert ook zijn omgeving daartoe te bewegen, deels door zijn voorbeeld en deels door zijn heel eenvoudige en sobere leer; zo vormt hij zijn gezin tot een waar toonbeeld van ware en God toegewijde mensen. En wat zijn in korte tijd de vruchten van deze prijzenswaardige onderneming? De mensen leven in vrede. Niemand verheft zich boven de ander. De verstandige zet er zich voor in om met veel geduld en liefde de minder begaafde op gelijk niveau te brengen en maakt hem opmerkzaam op alle wonderen in de schepping die hij kent, en is gelukkig dat hij de zwakkere kan helpen.
En omdat dit allemaal praktisch gebeurt, wordt het ook in het leven van de ziel opgenomen; daardoor wordt de ziel dan ook duidelijk steeds actiever en krachtiger.

7 augustus

Kinderen en schepselen van God

(GJE V 112, 9-10)
De Heer: Want wie langs de voorheen geschetste weg het kindschap van God niet bereikt zal hebben, zal weliswaar als een voltooid, verstandig en toch wel gelukzalig schepsel op zijn geestelijke aarde blijven, leven, handelen en wandelen, en zal zelfs andere aangrenzende geestelijke werelden bezoeken - ja, hij zal door zijn gehele hulsglobe kunnen trekken! -, maar verder dan dát zal het eeuwig nooit komen, en de behoefte tot een daadwerkelijk verlangen naar iets hogers zal ook niet in hem opkomen.
Maar Mijn kinderen zullen steeds bij Mij zijn en met Mij als vanuit één hart denken, voelen, willen en handelen! Daarin zal het eindeloos grote verschil liggen tussen Mijn ware kinderen en de met rede en verstand begaafde gelukzalige schepselen. Zorg er daarom goed voor, dat jullie ooit deugdelijk en waardig bevonden zullen worden om Mijn kinderen te zijn!

6 augustus

Kindschap van God

(GJE V 111, 1-4)
De Heer: Daarom zeg Ik tegen jullie: Wie Mij reeds hier of toch in ieder geval aan gene zijde uit alle macht zal zoeken, vinden en herkennen en dan boven alles zal liefhebben en zijn naaste met alle geduld zoals zichzelf, die zal Mijn kind, dus Mijn zoon of Mijn dochter zijn! Maar degene die Mij niet zal zoeken, niet zal vinden en niet zal herkennen, en dus ook niet lief zal hebben, en die dan ook vol liefdeloosheid zal zijn tegenover zijn medemens, die zal het ook eeuwig nooit tot Mijn kindschap brengen! Want Mijn kinderen moeten even volmaakt zijn als Ik, hun ware Vader, Zelf volmaakt ben!
De later zeer wel mogelijk gezuiverde wereldkinderen zullen echter geestelijke bewoners van die werelden zijn, en in de met hen overeenstemmende gezelschappen verblijven waarin ze gezuiverd werden; maar in het huis van de eeuwige Vader in het centrum van de allerhoogste hemel zullen ze nooit in en uit gaan zoals Mijn ware kinderen, die met Mij steeds de gehele oneindigheid zullen richten, eeuwig en eeuwig.
Deze aarde zal na de voorspelde grote zuivering evenals nu mensen en mensen dragen; maar deze toekomstige mensen zullen zeer veel beter zijn dan de huidige, en ze zullen aldoor Mijn levend woord hebben.
En als ooit de aarde na voor jullie ondenkbaar vele jaren al haar gevangenen uitgeleverd zal hebben, zal zij zelf in de lichtzee van de zon in een gééstelijke aarde veranderen.

5 augustus

Behoud van Gods leer

(GJE V 110, 3-7)
De Heer: Je moet ook niet vergeten, dat Ik het nooit heb laten ontbreken aan mannen die van Mijn geest vervuld zijn, ook niet onder de onwetendste heidenen! Er gingen nooit vijftig jaar voorbij, - of er waren weer mannen die de mensen de juiste weg wezen! Thans kwam Ik Zelf als mens op deze aarde, die voor het grootste is bestemd; na Mij zullen er steeds tot aan het eind van de wereld mannen gestuurd worden naar de kinderen van de wereld en deze zullen ook steeds velen bekeren tot het ware licht.
Er zal van deze leer die Ik nu aan jullie heb gegeven, geen letter verloren gaan en toch zal dat voor de grote wereld in zijn algemeenheid niet zo belangrijk zijn; want deze zal, zolang er materie bestaat en noodzakelijk moet bestaan, zich met het puur geestelijke element in een voortdurende strijd bevinden. Maar daar hoeft niemand bang voor te zijn; want altijd zullen er vele geroepenen zijn, maar daaronder ook altijd weinig uitverkorenen!
Voor degenen die zich naar deze uitverkorenen zullen voegen, zal de aarde nog altijd een veilig plaatsje hebben; maar degenen die in hun hart te doof en te blind zijn, zullen van tijd tot tijd steeds weer als onkruid van de zuivere tarwe gescheiden worden.
De aarde zal daarom evenzo voortbestaan als zij na Noach's tijd heeft gedaan, en ze zal Mijn kinderen die meer verlicht zijn, dragen; alleen het al te erg toegenomen vuil zal van de aarde verwijderd worden en in een andere reinigingsplaats terecht komen, waar het in Mijn eeuwig grote rijk waarlijk niet aan ontbreekt en ook eeuwig nooit aan zal ontbreken. Maar zulke wezens worden nooit Mijn kinderen, want daarvoor is nodig dat men Mij goed kent en boven alles liefheeft.
Want nu spreek Ik niet tot jullie als de wonderarts Jezus van Nazareth, maar als Hij, die in Mij woont van eeuwigheid, - als de Vader vol liefde en er erbarming spreek Ik tot jullie, en als de enige God die zegt: Ik ben de Alfa en de Omega, het eeuwige begin en eindeloze, eeuwige einddoel van de gehele oneindigheid; buiten Mij bestaat er geen enkele andere God!

4 augustus

Door eigen schuld

(GJE V 109, 4-7)
De Heer: De mens kan uit zichzelf alles wat hij maar wil, en niemand kan hem dat beletten. En zo kan de mens met de aarde die zijn lichaam draagt en voedt, doen wat hij wil, en moet dan meestal door de gevolgen ervan leren of zijn wil goed of slecht was.
En om die reden heeft ieder mens een verstand en het daaruit voortkomende oordeel. Hij kan daarom door lering, door wetten van buitenaf en door allerlei ervaring wijs worden gemaakt en kan dan voor het goede, juiste en ware kiezen en zichzelf in zijn handelen daarnaar richten; maar dan is hij daarbij toch niet aan dwang onderworpen, want hij kiest immers zelf vrij wat hij als goed, juist en waar onderkent.
Dat mensen echter meestal om tijdelijke, aardse redenen vaak alles wat zij als goed, juist en waar erkend hebben toch met voeten treden en in hun handelen juist het omgekeerde blijken te doen, kunnen wij nu al dag in dag uit maar al te duidelijk aan honderden mensen zien, en daaruit blijkt dan weer dat de vrijheid van de menselijke wil door niets bedreigd of beperkt kan worden. En zo is het ook goed mogelijk dat de mensen in de loop der tijden grote dingen kunnen uitvinden, en op die manier ook zo kunnen gaan inwerken op de natuur van de aarde dat het uiteindelijk gewoon niet anders kan dan dat deze lek wordt. De gevolgen daarvan zullen natuurlijk niet aangenaam zijn en lijken op een zekere straf voor de verkeerd gebruikte wil, maar ze zijn op geen enkele manier door Mij gewild, maar door de wil van de mensen veroorzaakt.
Willen de mensen nog een keer een zondvloed, dan hoeven ze de bergen maar ijverig af te graven en te doorboren, dan zullen ze daardoor sluizen openen voor de onderaardse wateren! Willen ze de gehele aarde in vlammen zien, dan hoeven ze maar ijverig alle bossen te vernietigen, en de natuurgeesten (elektriciteit) zullen dermate toenemen, dat de aarde opeens in een bliksemvuurzee gehuld zal worden! Ben Ik het dan soms, die de aarde door het vuur wil teisteren?!
Leer daarom de mensen om wijs te zijn, omdat ze anders zelf het gericht over zich zullen afroepen! Ik weet echter dat het zal gebeuren, en toch kan en mag Ik niet belemmerend daartegen optreden door Mij almacht, maar slechts door de leer. Begrijpen jullie dat?

3 augustus

Tijdperk van de techniek

(GJE V 108,1-2)
De Heer: Tenslotte zal er een tijd komen dat de mensen erg knap en handig in alle dingen zullen worden, en allerlei machines zullen bouwen die alle menselijke arbeid zullen verrichten als levende, met verstand begaafde mensen en dieren; daardoor zullen echter vele mensenhanden werkeloos worden, en de maag van de arme, werkeloze mensen zal veel honger kennen. De ellende van de mensen zal dan een ongelooflijke hoogte bereiken. Dan zullen er weer mensen door Mij opgewekt worden; deze zullen meer dan tweehonderd jaar lang de waarheid van Mijn naam verkondigen. Degenen die hun woorden ter harte zullen nemen, zal het tot heil strekken, ofschoon hun aantal maar klein zal zijn!
En als het aantal zuivere en goede mensen zoals in de tijden van Noach sterk zal afnemen, dan zal de aarde nogmaals geteisterd worden door een algemeen gericht, waarbij noch de mensen, noch de dieren, noch de planten gespaard worden. Dan zullen de mensen niets meer hebben aan hun vuur- en doodspuwende wapens, niets aan hun vestingen en hun ijzeren wegen, waarop ze met de snelheid van een afgeschoten pijl zullen voortsnellen; want uit de lucht zal een vijand komen en allen vernietigen die steeds kwaad hebben gedaan. Dat zal werkelijk een tijd zijn van ware zuivering zoals destijds in de tempel.

2 augustus

Ware gemeenschapszin

(GJE V 101, 10)
Er kan voor een eerlijk mens op deze aarde niets heerlijkers bestaan dan te leven en te werken in een ware gemeenschap van mensen wier motto `liefde en waarheid' is, waar de menselijke waarde van de mensen onderling als het heiligste onderpand van ons bestaan erkend wordt en dus ook als datgene wat het van God uit is, en waar voor alle leden als uit één hart de Heer echt leeft, waar ze Hem liefhebben en Hem alleen alle eer geven en ook als uit één mond zeggen: De Heer alleen is alles in alles, en wij zijn louter broeders onder elkaar, waarvan niemand zich ook maar enigszins inbeeldt dat hij meer en beter is dan zijn naaste; en mocht er al sprake zijn van verschillen in dit gezelschap, dan moeten die alleen maar hieruit bestaan, dat de één de ander tot een steeds groter vriend probeert te zijn, om met vereende krachten alle mensen in de volste waarheid van dienst te zijn!

1 augustus

Zelfbeschikking van de ziel

(GJE V 98, 5-7)
Een dier kun je door woorden en bepaalde handgrepen africhten; dan zal het je bij een gelegenheid waarin dat noodzakelijk is van dienst zijn en zich helemaal naar jouw wil richten. En dit is een onmiskenbaar bewijs voor je dat dieren zelf ook een soort vrije wil hebben, zonder welke ze jou evenmin kunnen gehoorzamen en dienen als een steen of een boom.
Als dieren echter al zichtbaar een op zichzelf staande ziel bezitten met enige kennis en wilsvrijheid, waaraan volgens de hun eigen manier van leven zelfbeschikking is gegeven, hoeveel te meer en hoeveel uitgesprokener moet dat dan wel bij een mensenziel het geval zijn! Daar kan voorshands al helemaal geen sprake zijn van vreemde invloeden, die op een of andere manier van buiten komen, niet van goede en nog minder van slechte.
De ziel heeft immers zonder meer al alles wat ze maar enigszins nodig heeft voor de eerste levensopbloei. Als ze zich in zichzelf door haar hoogst eigen wilskracht en door de vrijwillige liefde tot God in een machtiger levenslicht heeft geplaatst, beseft ze ook spoedig wat haar nog allemaal ontbreekt, en ze zal er dan ook vrijwillig naar streven om met inspanning van al haar levenskrachten datgene te bereiken, waaraan het haar nu juist nog ontbreekt; de wegen en de middelen daartoe zullen haar dan wel goed duidelijk worden, en met haar hoogst eigen wil zal ze deze ook willen hebben en ernaar grijpen en zich verrijken met de schatten van het steeds hogere, meer geestelijke en meer volmaakte leven.