- 31 maart -

Wet en liefde

(GJE III. 48, 1-5)
Wat een mens niet geheel uit liefde doet, heeft voor zijn leven weinig waarde, want de liefde is de eigenlijke bouwsteen van het leven, zij is het oorspronkelijke leven zelf.
Daarom is wat de liefde grijpt, door het leven gegrepen en wordt een deel van het leven. Wat de liefde echter niet grijpt, en wat de mens alleen doet omdat hij vreest voor eventuele kwade gevolgen, of vanwege het beetje hoogmoed dat hij heeft om bij de andere mensen voor wijs aangezien te worden, dat wordt geen deel van het leven maar van de dood, omdat het geen bouwsteen van het leven in zich had maar een bouwsteen van de dood.
Ik zeg je: Ieder nog zo wijs voorschrift heeft niet het leven, maar de dood tot gevolg als de mens het niet uit liefde opvolgt. En de meest wijze raad lijkt op een zaadje, dat in plaats van op de goede aarde op een rots viel, waar het verdort en vervolgens onmogelijk een vrucht kan opleveren.
Ik zeg jullie dit, omdat ik het zó zie: Alles in de mens is dood behalve de liefde! Laat jullie liefde daarom volledig over jullie gehele wezen heersen en voel de liefde in iedere vezel van je wezen, dan bezit je in jezelf de overwinning over de dood en wat dood was in jullie is door je toegevoegde liefde overgegaan in het onvernietigbare leven. Want de liefde die zichzelf voelt en zich door dit gevoel ook herkent, is het leven zelf, en wat in haar overgaat, gaat ook in herleven over!

- 30 maart -

Leugens

(GJE III. 47, 3-5)
Een betrouwbaar mens behoort slechts de waarheid te spreken. Als hij deze niet kent, moet hij zwijgen, zoeken en onderzoeken. En als hij de waarheid gevonden heeft, moet hij spreken! Want wie spreekt zonder de waarheid te kennen, liegt, ook al spreekt hij toevallig de waarheid!
Er behoort nooit een leugen over de tong van een waar mens te komen. Want door de leugen getuigt de ziel van zichzelf, dat zij nog in de dood wandelt en niet in het leven.
Wie dus geniet van een leugen, kent nog lang niet de waarde van het leven, want leven en waarheid zijn één! Pas de waarheid maakt de ziel vrij en opent voor haar wezen, bestaan en werken de oneindigheid van God.

- 29 maart -

Menselijke wil

(GJE III. 43,1-6)
Een redelijk goede wil is al gelijk aan het hele werk. De mens mag het echter niet te lang alleen maar bij de goede wil laten, maar moet die zo gauw mogelijk aan het werk zetten, omdat de wil anders in de loop van de tijd afkoelt, zijn spankracht verliest en uiteindelijk te zwak en machteloos wordt om een goed werk te volbrengen.
Kijk, zolang het water in de pot kookt, kan men verschillende vruchten gaarkoken en veranderen in licht verteerbare spijzen. Maar als het water in de pot lauw en tenslotte zelfs koud is geworden, lukt het niet meer met het gaar koken van de vruchten!
De wil van een mens lijkt daarom op het kokende water in de pot. De liefde tot God en tot al het goede van het leven uit God is het ware vuur dat het levenswater in de pot aan de kook brengt. De gaar te koken vruchten zijn die werken en daden waar wij mee instemden, maar die wij nog niet hebben uitgevoerd. Vandaar dat wij ze juist in het water moeten doen zolang dat nog hard kookt, omdat ze anders rauw en onverteerbaar blijven en zo voor het leven geen nut hebben.
Dus wat men wil, moet men ook doen. Anders blijft de wil steeds een leugen tegenover het leven en uit de leugen komt in eeuwigheid geen waarheid voort!
Waarheid is leven en de leugen de dood. Zoek daarom in alles de waarheid; zij is het leven en mijd de leugen in en buiten jezelf, want zij is de ware dood.
Want wat heb je, als je je inbeeldt dat je iets hebt? Niets dan het onbeduidende van je verbeelding! En wat is dat? Kijk, het is niets en dit niets is de ware dood!

- 28 maart -

Ziel en geest

(GJE III. 42, 5-8)
De ziel is slechts een vat voor het goddelijke leven, maar nog lang niet het leven zelf. Als de ziel zelf het leven zou zijn, welke oerdomme profeet zou haar dan ooit met het gezwets over het bereiken van het eeuwige leven, of tegengesteld daaraan over een mogelijke eeuwige dood, hebben kunnen vertellen? Maar omdat de ziel pas langs de weg van de ware goddelijke deugd het eeuwig leven kan bereiken, kan zij toch onmogelijk zélf het leven, maar veeleer een vat voor de opname daarvan zijn.
Slechts een vonkje in het centrum van de ziel is datgene wat men de geest van God en het eigenlijke leven noemt. Dit vonkje moet gevoed worden met geestelijke voeding, namelijk het zuivere woord van God. Door deze voeding wordt het vonkje in de ziel groter en sterker, neemt tenslotte zelf de menselijke vorm van de ziel aan, doordringt daarna de ziel volledig en transformeert tenslotte de gehele ziel in zijn eigen essentie. Ja, dan wordt de ziel zelf helemaal leven, dat zich als zodanig in zijn diepste innerlijk herkent.
Pas als het leven zich in die vorm volledig herkent en zich van zichzelf helemaal bewust wordt, herkent het de fundamentele wijsheid. Maar zolang dat helaas niet het geval is, kan van wijsheid geen sprake zijn!
De ware wijsheid is het geestelijke licht in het oog van de ziel. Wanneer echter een ziel haar geest nog niet kent, waar moet ze dan het geestelijke en levende licht vandaan krijgen in haar nog blinde ogen?

- 27 maart -

Lichaam en ziel

(GJE III. 42, 2)
Daar, een paar passen vóór ons, zie je een boomstronk, die stevig in de grond geworteld schijnt te zijn. Ga erop zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet van die plaats wegkomt, ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en helemaal vermolmd is, zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog niet van je lievelingsplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen vergaan. Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken, wil het weer over kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee gaat, je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem vastpakt, zul je niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land bereiken, waarin je veel nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je ervaringen zult verrijken.
Kijk, zolang je bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en gemakkelijke leventje, zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder komen. Als je echter de overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en alleen maar bezorgd bent om datgene wat te maken heeft met het leven van de ziel en haar geest, dan stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang maken. Begrijp je deze vergelijking?

- 26 maart -

Aanbidden in geest en waarheid

(GJE III. 36, 4-5, 8-9)
Wat betekent: God in geest en waarheid aanbidden?
Altijd in de ene ware God geloven, Hem met alle kracht boven alles liefhebben en zijn lichte geboden houden.
Wie dát doet, bidt in de eerste plaats zonder ophouden en in de tweede plaats bidt hij zó in geest en waarheid tot God. Want zonder daden is ieder lippengebed een pure leugen, waarmee God als de eeuwige waarheid niet vereerd wordt, maar alleen oneer wordt aangedaan!
Ik zeg: Blijf in Mij door naar Mijn woord te luisteren, door het te behouden en daarnaar te leven, dan zal Mijn kracht en Mijn liefde daardoor in jullie zijn en jullie beschermen tegen iedere verdere harde beproeving.
Mijn leerlingen hebben reeds het allernoodzakelijkste opgeschreven wat de mensen vóór alles nodig hebben. Lees dat, begrijp het en handel daarnaar en meer hebben jullie niet nodig vóór de tijd van Mijn verhoging aanbreekt.

- 25 maart -

Ware aanbidding van God

(GJE 111. 36, 1-3)
Eigenlijk zouden jullie steeds uit grote eerbied voor Mij in het stof moeten liggen. Dat zou voor jullie en voor Mij echter beslist niet prettig zijn en jullie zomin als Ik zouden daar uiteindelijk iets aan hebben.
Kijk, het is meer dan voldoende als jullie in Mij geloven, Mij liefhebben als een van jullie beste broeders en vrienden en Mijn woorden navolgen. Meer dan dat heeft geen nut, omdat Ik absoluut niet in de wereld ben gekomen om Mij door de mensen als een afgod te laten vereren, zoals bijvoorbeeld Mercurius of Apollo, maar omdat Ik ben gekomen om al de zieken naar ziel en lichaam gezond te maken en de mensen van deze wereld de juiste weg naar het eeuwige leven te wijzen! Dat is het enige wat Ik van jullie verlang, al het meerdere is ijdel, dom, heidens en leidt tot niets.
Wel is het zo dat de mens God, zijn Schepper, ononderbroken moet aanbidden, omdat God Zelf heilig en daarom waardig is om door ieder aanbeden te worden. Maar God is een geest en kan daarom slechts in geest en waarheid aanbeden worden.

- 24 maart -

De zin van het geven

(GJE III. 33, 10-13)
Men mag ook een aardse gave als die uit een waarachtig goed hart komt terwille van het goede en het ware, nooit onderschatten. Want de gever en de reden van het geven maken dat het ook een geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel waard wordt als een zuiver geestelijke gave.
Want waar het materiële het geestelijke ondersteunt zoals het geestelijke het materiële, wordt tenslotte alles geestelijk en dan kan het ene in het andere een overvloedig rijke zegen van God verwachten.
Als echter iets wat geestelijk moet zijn zoals in de tempel te Jeruzalem, slechts terwille van het materiële wordt gegeven en het materiële alleen maar terwille van een verwachte materiële zegen voor iets geestelijks wordt gegeven, wordt tenslotte alles materieel en het heeft niet de minste geestelijke waarde meer en God kan daar nooit zegenrijke gevolgen aan verbinden.
Maak jij je er dus maar helemaal niet druk over of jouw materiële gave voor het geestelijke dat wij jou hebben gegeven, niet voldoende zou zijn. Ze krijgt juist door de gever en door de ware reden van het geven ook geestelijke waarde en de zegen van boven zal daar geestelijk en ook materieel rijkelijk op volgen.

- 23 maart -

Eeuwig leven

(GJE 111. 32, 1-3)
Deze levensvoorwaarden laten zich ongetwijfeld minder prettig aanhoren dan de mooie verhalen over een lente-leven-fantasie, waarin het leven rondfladdert als vogels in de lucht of als vlinders en gouden eendagsvliegen, die van bloem naar bloem dwarrelen en uit hun kelken de zoete dauw opzuigen. Daarom kan men zo'n wellustig leven alleen maar een vergankelijk dagleven noemen, dat zich ten eerste nauwelijks van zichzelf bewust is en daarom ten tweede eigenlijk ook helemaal geen leven is. Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n vlinderbestaan voor de mens hebben? Denk eens aan de duur van dit leven! Zeventig, tachtig, negentig jaar is reeds een hoge ouderdom, dan wordt het lichaam al zwak en hulpbehoevend; slechts één wat kwade windvlaag en het is ten einde!
Vraag echter: Wat komt er dan? Wie kan je daarover het juiste antwoord geven, als je tevoren gedurende je aardse leven niet alles gedaan hebt om je hele bestaan een volledig antwoord te laten zijn, vóór die kwade windvlaag komt? Als je dit heilige antwoord echter in jezelf gevonden hebt, zul je zeker ook aan niemand meer angstig vragen: Wat zal er volgen als er aan dit korte leven een einde is gekomen?
Het is daarom zaak, je levenswater niet steeds maar in de voor het lichaam behaaglijke koelte te laten staan, maar naar het vuur te brengen om het te koken, opdat het in machtige dampwolken opstijgt en zich vormt tot een nieuw leven. Anders is alles toch voor niets. Laat mijn woord nog zo onaangenaam voor je zijn, toch blijft de waarheid eeuwig waarheid, - en alleen door háár kan men de ware en volle levensvrijheid bereiken, zonder welke geen echt eeuwig leven denkbaar is.

- 22 maart -

Levenswijsheid

(GJE III. 29, 3-7)
Neem jezelf nu eens en vraag je eens af of jullie werkelijk buitengewone kennis en wijsheid jullie gelukkig maakt. Ja, de menselijke geest kan doordringen in oneindige diepten der wijsheid en dan de wonderbaarlijkste zaken aan het licht brengen. Maar volgens mij is toch slechts die mens gelukkig die heel eenvoudig is, en God zijn Schepper in alle liefde is toegewijd en Zijn geboden houdt. Als God hem dan net als Salomo wijsheid wil geven, dan moet hij deze heel dankbaar aanvaarden en met een opgewekt gemoed wijs gebruiken. Maar als de geschonken wijsheid de mens juist alleen maar ongelukkig maakt, dan prefereer ik liever iedere domheid waardoor het hart van de mens blij wordt.
Ik leef nu eenmaal en weet nu dat ik eeuwig zal leven en de wegen om een gelukkig eeuwig leven te bereiken zijn mij bekend; wat zou ik daarbij dan nog meer verlangen? Delen jullie mijn opvatting dan zullen jullie ook net als ik nog op déze aarde werkelijk gelukkig zijn, maar met jullie gepeins over de allerdiepste wijsheden zullen jullie nauwelijks de waarden en het geluk van het mens-zijn voelen!
Volg daarom mijn raad op, ook al komt die niet uit het gebied van de diepste wijsheid; hij komt echter uit een vriendelijk hart dat zeker niet zonder liefde is en dat heeft zelfs bij God veel waarde. Waarom zouden jullie er dan geen waarde aan hechten?
Het is niet de wijsheid die ons het leven geeft, maar de liefde. Laten we daarom bij de liefde blijven, dan zal het ons niet aan leven ontbreken en aan diens gelukzalige gevoel.
Kijk, dat is nu mijn wijsheid en ik zou haast willen beweren dat deze voor het leven van de mensen veel nuttiger is dan al jullie wijsheid, ook al is die nog zo diep!

- 21 maart -

Vrijheid van de menselijke ziel

(GJE 111. 17, 9-11)
Wat heeft bijvoorbeeld een bijl eraan dat zij goed snijdt en een zaag dat zij goed scheidt? Dat heeft alleen maar waarde voor de mens, die een vrij en kundig bewustzijn heeft en kan onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is. Wat heeft een blinde aan licht en een lamme aan een baan om hard te lopen? Alleen diegene heeft ergens nut van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft en vervolgens alles weet over de behoefte, het gebruik, de toepassing en het daaruit voortvloeiende, nuttige gebruik.
Zo staat het ook met het geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de heilige wilsvrijheid van de mensen niemand heimelijk met geweld worden ingegeven, maar het licht moet vrij ergens worden neergezet waar iedereen het kan zien. Wie het wil gebruiken kan het ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil kan het zonder zijn vrije wil te schaden laten staan, zoals dat ook het geval is met het licht van de zon dat de dag aankondigt. Wie het wil gebruiken, gebruikt het voor een of ander werk, wie tijdens al het heldere daglicht van de zon echter niet wil werken, mag dat ook en niets ter wereld zal daar schade van ondervinden. Want het licht dwingt geen met een vrije wil begiftigde ziel om iets te doen.
Ik heb macht genoeg om jullie inzichten te veranderen en van jullie vrije wil een aan alle kanten gebonden lastdier te maken en dat lastdier zal heel deemoedig rondlopen volgens de besturing van Mijn almachtsleidsel; maar inwendig zal het dood zijn. Als Ik jullie echter onderricht geef, dan hebben jullie daarbij de vrijheid en je kunt het licht aannemen of negeren.

- 20 maart -

Levensweg van de mens

(GJE III. 15, 3-4, 6)
Hoewel de weg heel duidelijk is omschreven zal hij naar mijn mening toch zelden helemaal bewandeld worden, want daartoe hebben te veel op het materiële gerichte, wereldse gewoonten op deze enige ware en goede weg een versperring aangebracht die dat verhindert. En velen die deze weg betreden, zullen daar tegenop lopen en halverwege omkeren, vooral als zij niet al te gauw een wonderbaarlijke uitwerking bij zichzelf gewaarworden voor de moeite die ze doen. Dat gebeurt namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt, zeker als men voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.
Ik hoop door Uw bijzondere genade het heilige, grote doel wel te bereiken, maar ik ben er maar één en de grote Romeinse staat telt er nu vele miljoenen. Hoe en wanneer zullen die echter allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op deze weg geraken?
Ik zeg: Ook daar is voor gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds open staan en dat wat wij nu hier bespreken zal over meer dan duizend jaar ook woordelijk gehoord en opgeschreven worden, alsof het plaatsvond voor de ogen van degenen die bijna tweeduizend jaar na ons de aarde zullen betreden. En eenieder die in de toekomst ergens over zal twijfelen zal uit de hemel heel duidelijk ingelicht kunnen worden. Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht moeten worden en degene die zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het vreugdevolle rijk der waarheid binnengaan.

- 19 maart -

Oorzaak van alle ellende

(GJE III. 12, 6-10)
Niemand denkt eraan dat al het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle dure tijden, honger en pest alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van alles naar Gods orde voor hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun lichaam doen.
Men preekt wel voor dode zielen over de vrees voor God, maar door zijn eigen dode ziel gelooft de prediker dat zelf allang niet meer. Hij gelooft alleen maar aan dát wat hij voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien een door studie goed ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de ene blinde de andere en zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De eerste preekt voor zijn lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege zijn lichaam. Maar wat heeft een doodzieke ziel daaraan?
Ik ben een genezer. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en daarom geheel blinde mensen zich af. En Ik zeg jullie dat Ik van geen mens het lichaam genees, maar als een ziel nog niet te sterk met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij en Ik wek voor zover mogelijk de in de ziel begraven geest. Deze versterkt meteen de vrij geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in een oogwenk weer in de normale orde terugbrengen.
Dat noemt men dan een wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de gewoonste en natuurlijkste lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand heeft kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft kan hij ook niet geven!
Wie een levende ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije geest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te veel met het vlees is vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de zielendokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoe zou hij dan wat hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?

- 18 maart -

Mensen hebben nooit genoeg

(GJE III. 10, 3-4, 7-10)
Ik zeg jullie: De mens heeft voor het leven op deze aarde helemaal niet veel nodig, maar de trots van de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht en heerszucht vragen onbeschrijfelijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!
Daarop is de zorg van de mensen het meest gericht en zij hebben dan natuurlijk geen tijd meer om zich bezig te houden met datgene waarmee zij zich eigenlijk moesten bezighouden, omdat God hen slechts dáárvoor op deze wereld heeft geplaatst.
(....) Pracht heeft een grote maag die nooit te verzadigen is. De aarde kon op een beperkte oppervlakte niet meer voldoende voedsel produceren en de moeilijk te verzadigen prachtlievende mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden, noemden de in beslag genomen grond hun eigendom, zorgden meteen voor hun luister en wekten daardoor nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst, twist, onvrede en oorlog. De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd heerser over de zwakkeren en dwong hen voor hem te werken en hem in alles onderdanig te zijn. De weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder bedreiging met de dood tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen. En zie, dat was allemaal het gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de liefde voor pracht en praal en de daaruit voortkomende hoogmoed.
Als Ik nu door met Mijn geest uit de hemel te komen jullie weer terug wil brengen in de gelukkige oertoestand van de eerste mensen en jullie reeds lang verloren wegen naar Gods rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen, dat de door Mij gestelde voorwaarden om Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen vrijwel onuitvoerbaar zijn!
Ik zeg jullie: Het juk dat Ik op jullie schouders leg, is zacht en de last die Ik jullie wil laten dragen, is licht als een veertje vergeleken bij datgene wat je nu dag aan dag draagt.

- 17 maart -

Eisen aan de leerling

(GJE III. 8, 3-8)
Wie Mijn leerling wil zijn of worden, moet een zware last op zijn schouders nemen en Mij zo navolgen. Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen, zij moeten daarentegen terwille van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregen aardse voordelen en bezittingen niet alleen gedurende enige tijd, maar voor altijd ontberen. Zelfs vrouw en kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij geheel en al ware leerlingen van Gods rijk willen worden.
Geld of andere wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo min als twee opperkleden of reserve-schoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstok om zich te verdedigen tegen een eventuele vijand.
Zij mogen op aarde alleen maar het verborgen geheim van Gods rijk hebben. Als jullie je daarnaar kunnen voegen, mogen jullie Mijn leerlingen zijn.
Ook moet ieder van Mijn leerlingen, net als Ik, tegenover iedereen vol liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn. Hij moet zijn ergste vijand net zo zegenen als zijn beste vriend en moet, als de gelegenheid zich voordoet, degene die hem heeft benadeeld, goed doen en bidden voor degene die hem vervolgt.
Toorn en wraak moeten verre zijn van het hart van ieder die Mijn leerling wil zijn; over de bittere gebeurtenissen op deze aarde mag hij niet klagen of daarover zelfs geërgerd beginnen te morren.
Hij moet alle leven van vermaak vermijden als de pest, maar daarentegen alles inzetten om door Mijn levende woord in zijn hart letterlijk een nieuwe geest te vormen om vervolgens eeuwig geheel in deze geest verder te leven in de overvloed van alle geestelijke kracht.

- 16 maart -

Hulp van boven

(GJE 111. 3, 15-19)
Grote profeten echter door wie God de mensen van de aarde zeer vele en belangrijke dingen meedeelt, worden hoogstens iedere duizend tot tweeduizend jaar naar de mensen van deze aarde gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo ruim en uitgebreid mogelijk de verdere nieuwe wegen van God tot nog grotere volmaaktheid te wijzen en anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen die zij voor zichzelf hebben gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg. Want zie, in Gods grote schepping staat niets stil, net als de tijd op aarde die ook nooit stilstaat! (....)
Na het verschijnen van zulke grote profeten gaan de mensen door eigen activiteiten ook weer in de goede richting, zoal niet in algemene zin dan toch wel op het persoonlijke vlak. (....) Zo wordt de menselijke natuur toch in een paar eeuwen vindingrijker en presteert tenslotte dingen, waarvan de vorige generaties nooit gedroomd hadden.
Maar als op deze wijze na ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een hoogtepunt is bereikt, wordt de menselijke aard van binnen uit toch traag en blijft stilstaan, hetgeen God op deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor zullen er steeds alle denkbare ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de meer actieve mensen daaruit zullen concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd verschijnende openbaringen, de mensheid uit zichzelf duizenden jaren op dezelfde plaats blijft staan en geen stap vooruit komt.

- 15 maart -

De val van Lucifer

(GJE II. 231, 5-10)
De voornaamste lichtgeest (= Lucifer), die woonplaats bood aan ontelbare andere lichtgeesten, die allen rijk voorzien waren van talloos veel verstandelijke vermogens, zei namelijk bij zichzelf: Wat heb ik verder nog nodig? Ik bezit alle eigenschappen die God Zelf ook heeft, en God heeft al zijn kracht in mij gelegd. Nu ben ik sterk en heb macht over alles. Alles wat Hij had heeft Hij weggegeven, en ik heb alles genomen. God heeft nu niets meer en ik heb alles. Laten we dus maar eens zien of het voordeel wat volgt op het overtreden van het gegeven gebod, werkelijk maar van korte duur zal zijn. Met onze huidige onbeperkte kracht en macht zullen wij de duur van het kortdurende voordeel best wel eeuwen kunnen verlengen. Wie zal dat kunnen verhinderen? Buiten ons is er in de eindeloze ruimte die wij nu innemen, geen hogere macht en geen beter verstand dan het onze; wie zou ons het voordeel dan kunnen betwisten?
Kijk, dat dacht en zei de lichtgeest tegen zichzelf en dus ook tegen de onder hem staande afgezonderde geesten. Het gevolg was dat hij zichzelf gevangen nam in zijn traagheid, waarin hij steeds meer vaste vorm aannam, en het gevolg daarvan was dan weer de vorming van de materie, alles volgens de goddelijke orde, want het onafwendbare gevolg van het niet houden van het goddelijk gebod was net zo zeker vooruit bepaald als de vrije toestand van de geesten, die het gebod van God geheel aan en in zich vervuld hebben.
En zo namen de hoofdgeest en met hem al zijn verwante geesten zichzelf door deze val zeer hardnekkig en bitter gevangen. Hoelang het hem echter bevallen zal om in die gevangenschap te blijven, dat weet buiten God niemand in de gehele oneindigheid, ook de engelen niet.
Maar het is zeker, dat nu uit de verloren zoon van het licht de afgezonderde geesten door de macht van God weer gewekt worden, en in het vlees als kinderen van de wereld worden geplaatst. Zij krijgen de gelegenheid, net als de kinderen van boven, om zich te verheffen tot de hoogste voleinding van de kinderen van God.
Alle materie is daarom afgezonderde geest, die als ziel in de geest van iedere mens tot het eeuwige leven wedergeboren kan worden. Als echter uit de materie van een wereld alle afgezonderde geesten bevrijd zullen zijn, dan is zo'n wereld helemaal aan haar einde toegekomen. Bij een wereld zoals de aarde duurt dat echter aardig lang, maar eens komt toch het einde.

- 14 maart -

Gods stem in het hart

(GJE II. 230, 8-11)
Pas met Mijn aanwezigheid wordt de mens de grootste vrijheid van handelen gegeven om zijn leven te voltooien en daarbij krijgt hij een nieuwe wet van de liefde, waaruit met goddelijke volkomenheid alle andere wetten en alle wijsheid uit God inbegrepen zijn.
Als een mens van nu af aan volgens deze nieuwe wet zal leven, zal hij zijn leven ook vast en zeker geheel volgens de goddelijke orde vormen, en daarna ook in de volheid van het ware vrije eeuwige leven in kunnen gaan. Als hij deze nieuwe levenswet echter niet zal aannemen en zijn handelen daarnaar niet als uit zichzelf zal inrichten, zal hij ook zeker het doel van de ware levensvervulling niet bereiken.
Maar niemand zal dan kunnen zeggen: `Ik heb niet geweten wat ik moest doen!' En zou een mens, hier nog zo ver vandaan, zeggen: `De roep van God is niet doorgedrongen tot mijn oren', dan zal tegen hem gezegd worden: `Vanaf dit uur is er geen mens op de gehele aarde, die niet in zijn hart heeft waargenomen, waar hij zich aan moest houden'.
Ieder zal een waarschuwende stem in zijn hart krijgen, die hem aan zal geven wat goed en alleen juist is. Wie deze stem zal horen en daarnaar zal handelen, zal het grote licht bereiken en dat zal alle wegen van de goddelijke orde voor hem verlichten.

- 13 maart -

De aard van satan

(GJE 11. 229, 1-7, 9, 13)
Ieder bestaan moet een anti-bestaan hebben om zelf te kunnen werken. Deze toestand moet daarom in alles wat bestaat in voldoende mate aanwezig zijn. En daarom moet ook het volmaakte bestaan van God Zelf in ieder opzicht ook plaats bieden aan de verfijndste tegenstellingen, omdat het zonder die tegenstellingen eigenlijk geen bestaan zou zijn. Deze tegenstellingen zijn verwikkeld in een ononderbroken strijd.
Toen God eenmaal uit Zichzelf op Hem gelijkende vrije wezens wilde scheppen, moest Hij ze ook voorzien van de strijdende tegenstellingen, die Hij in Zichzelf eeuwig in de beste en zuiverst afgewogen verhouding bezat en bezitten moest, omdat Hij anders nooit iets had kunnen doen.
Dus werden de wezens nu volledig naar Zijn evenbeeld gevormd. Ieder wezen kreeg geheel in zichzelf de beschikking over rust en beweging, luiheid en ijver, duister en licht, liefde en toorn, opvliegendheid en zachtmoedigheid en nog duizenden andere mogelijkheden; alleen de mate waarin was verschillend.
In God waren al de tegenstellingen al eeuwig volmaakt in balans, maar bij de geschapen wezens moesten zij pas door de vrije strijd uit zichzelf, dus door de bekende zelfwerkzaamheid, in de juiste orde komen. Bij veel wezens hebben de tegenstellingen een juiste verhouding volgens de orde van God bereikt, en hun bestaan is daardoor volkomen, omdat zij zich door hun gelijksoortige en tegengestelde vermogens voortdurende zeer goed laten ondersteunen. `Satan' nu komt overeen met de onverzettelijke rust en traagheid, want hij wilde alle andere krachten in zijn wezen verenigen en is daarom dood en in zichzelf onmachtig geworden om iets te doen. Maar de in hem overwonnen andere krachten rusten toch niet volkomen, zij zijn steeds bezig en personifiëren zich zo als zelfstandige wezens. Door dat bezig zijn geven ze het hoofdwezen een soort schijnleven, en dat leven is dan duidelijk een leven van bedrog vergeleken bij een echt vrij leven. Zulke krachten, die overwonnen zijn en toch hun verlies niet willen accepteren, zijn dan datgene wat men in vergelijking met de satan `duivels' of `boze geesten' noemt.

- 12 maart -

Litteken van Adam

(GJE II. 226, 1-3, 6, 10)
Iedere wereldse zorg is een materiële band waardoor een ziel zich vanuit het litteken van Adam (= erfzonde) verbindt met de materie. Hoe meer de ziel zich verbindt met de materie van haar vlees, des te meer zal de vorming van de eigen geest van God in haar verkommeren. En hoe meer de ziel zich door haar zorgen verbindt met het lichaam, des te meer verliest zij het besef en de kennis van het eeuwige onvergankelijke leven in haar. Hoe meer zij deze band echter loslaat, des te vrijer wordt zij weer in alles. En hoe meer zij zich dan verbindt met de goddelijke geest in haar, des te levendiger en helderder zal haar bewustzijn en de kennis van het eeuwige leven in de ziel worden.
Wie dus nog een grote vrees heeft voor de lichamelijke dood, heeft een ziel die sterk verbonden is met het vlees en uiterst zwak verbonden is met de geest. Een grote liefde voor het leven op deze wereld is een zeker teken, dat de ziel zich nog weinig bekommerd heeft om het eeuwige leven van haar geest in haar, en dat is de schuld van het oude litteken dat Adam zichzelf en daardoor alle in zijn vlees verwekte zielen heeft toegebracht.
Maar toch kan iedere ziel, als zij dat werkelijk wil, ook volledig genezen van dat kwade litteken. (....) Als het leven van de ziel eenmaal met haar geest verbonden is, zal haar lichaam ook langzaam maar zeker een meer geestelijke richting inslaan en daardoor ongevoeliger worden voor de indrukken van de uiterlijke materiële wereld.
Maar zoals gezegd, om dat te bereiken moet de mens eerst de oude Adamitische zonde kwijtraken en dat gaat op geen andere manier dan op die, welke Ik jullie zo even getoond heb: de wereldse zorgen moeten door de ziel uit zichzelf overboord gezet worden, een ander middel is er niet! Als die afgedankt worden, komt bij de mens alles weer in de oude goddelijke orde terug, en de mens is dan weer helemaal mens volgens de orde van God. Wel, dat is het wat men met recht `erfzonde' noemt.

- 11 maart -

Er groeit iets nieuws

(GJE II. 212, 10-14)
In de loop van de tijd, als het blinde geloof in de priesters steeds zwakker en zwakker wordt, staan onder het volk nieuwe onderzoekers op, die het oude onderzoeken en nooit helemaal verwerpen. Zij verbinden het goede daaruit met hun nieuwe onderzoeksresultaten en maken zo een geheel nieuwe leer, die zich niet meer tevreden stelt met het blinde geloof, maar slechts met de volle overtuiging op bewijzen gegrond, die noodzakelijkerwijs aan iedereen ter beoordeling getoond kunnen worden.
En zie, zo vindt eindelijk, hoewel dus zeer moeizaam, de nieuwste mensengeneratie de waarheid, en daarin door veel ervaring ook de wetten waarnaar het leven geleid moet worden, opdat de met veel moeite gevonden waarheid bij de mensen voor altijd rein zal blijven. Als dan als aanvulling op zo'n vondst, die alleen het gevolg was van de steeds toenemende activiteit van de mensheid zelf, vervolgens ook nog een buitengewone boodschap uit de hemel naar de mensen komt als een machtig wonderbaar licht, dan is zo'n volk net als een mens gered en in de geest als nieuw- en wedergeboren. Kijk, dat allemaal komt nooit door de lichamelijke zorgeloze verzorgdheid, maar alleen door de nood en de zorgen van de mensen!
Ik zeg jullie: Door de nood wordt zelfs het dier vindingrijk, laat staan dus de mens.
Als de mens door de nood uitdrukkelijk genoodzaakt wordt om te denken, begint de aarde onder zijn voeten weldra groen te worden; is hij echter verzorgd dan gaat hij net als de dieren op zijn luie vel liggen en denkt en doet niets.

- 10 maart -

Te gemakkelijk is funest

(GJE II. 212, 4-9)
Het zou niet goed zijn om de mens zo te plaatsen dat hij lichamelijk helemaal verzorgd is. Want dan zou hij tenslotte zo traag worden dat hij zich werkelijk om niets meer bekommert. Dit streven naar de trage zorgeloze rust is ook weer een eigenschap van het op zichzelf dode lichaam. De ziel, die voor het grootste gedeelte haar duurzame vorm pas tijdens passende bezigheid uit het lichaam moet vormen, zou bij de zorgeloze rust van het lichaam ook gaan rusten, omdat ook in haar de hang naar nietsdoen in beginsel de overhand heeft.
De ziel zal haar inactiviteit pas door de pijnlijke behoeften van het lichaam verliezen; want zij voelt dat een algehele onverzorgdheid van het lichaam haar met het lichaam de dood zou brengen. Tijdens de nood van het lichaam zet zij daarom alle hefbomen in beweging en verzorgt zo goed als maar mogelijk eerst het lichaam. Maar omdat ze nu erg voor de dood vreest, begint zij al snel naast de bezigheid voor het lichaam zich ook bezig te houden met het onderzoek van het eigenlijke leven en vindt door haar ontwaakte liefde weldra dat zij als ziel toch wel door zal leven, ook al gaat het lichaam dood.
Daaruit ontwikkelt zich dan tenslotte een soort geloof aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel. Dit geloof wordt vervolgens meer en meer levend en een noodzaak voor de mens.
Maar mensen die doordenken, zoals je die overal vindt, zijn al gauw niet meer tevreden met het geloof alleen; zij onderzoeken het diepgaander, beproeven de kracht ervan en proberen, als deze kracht niet meer voldoet, het geloof met sterkere en in zekere zin concretere middelen waar te maken. Het volk houdt zulke onderzoekers dan gewoonlijk voor zieners die door een hoge geest geleid worden en die op de weg van het gesprek met geesten diepere kennis van het leven van de zielen na de dood ontvangen.
Zulke onderzoekers worden door het volk meestal tot priester verheven; en deze, die wel inzien dat zij in een onmisbare behoefte van het volk voorzien, misbruiken tenslotte vaak zo'n vrijwel onbeperkt vertrouwen van hun volk, zoeken hun eigen aards belang daarbij en zijn dan slechte blinde leiders van blinden. Maar iets goeds heeft het wel, namelijk, dat het volk daarbij steeds een, ook al is het nog zo'n zwakke, band met de hemel onderhoudt.

- 9 maart -

Lichaam en ziel (3)

(GJE II. 210, 14-17)
Toch moet de mens, op z'n laatst wanneer hij dertig is, zo ver in zichzelf met de vorming van zijn ik klaar zijn, dat het komende vrije zalige leven na de dood van zijn lichaam voor hem zo bewust en vaststaand is als het vliegen voor een adelaar in de hoge vrije lucht.
Hoe ver zijn mensen daar nog van verwijderd, die pas beginnen met daarnaar te vragen! En hoever dan wel diegenen die er niets over willen horen en dat geloof zelfs te dwaas vinden om erover te kunnen lachen! Zulke mensen bevinden zich zo hun hele aardse leven in de complete hel, en al in de algehele dood.
Maar ook kan een ziel zich al helemaal gereinigd hebben, waarna haar dan toch nog vaak geruime tijd gegeven wordt om haar ijdele op zichzelf onzuivere lichaam en diens geesten ook te reinigen. Het edelste deel van het lichaam neemt dan uit de ziel uiteindelijk ook de onsterfelijkheid in zich op, en wordt op de jongste dag na de dood van het grofste deel van zijn wezen, ter meerdere versterking van de ziel, mee opgewekt.
Bij zulke reeds reine zielen gebeurt het dan ook dat zij toch zo nu en dan, als hun lichaam (= hel) vaak nog verlokkend werkt, korte tijd in zo'n persoonlijke hel binnengaan, met andere woorden, toegeven aan de begeerte van hun lichaam en diens geesten. Die zielen kunnen dan echter niet meer volledig onrein gemaakt worden, maar zijn slechts zolang onrein als zij zich in poel van hun lichaamsgeesten ophouden. Zij kunnen het daarin nooit lang uithouden en keren daarom heel snel in hun reine toestand terug, waarin zij dan weer net zo rein zijn alsof zij nooit onrein geweest waren. Daarbij hebben zij in hun hel voor een tijd rust en orde hersteld en kunnen zij zich vervolgens weer ongestoord in het licht van hun geest bewegen en versterken.

- 8 maart -

Lichaam en ziel (2)

(GJE II. 210, 8-13)
Het lichaam is, omdat het uit delen bestaat die nog helemaal in het diepe gericht staan en daarom dood kunnen gaan, bij en voor iedere mens de hel in zijn kleinste vorm. De materie van alle werelden samen is echter de hel in de meest uitgebreide vorm, waarin de mens door zijn lichaam gesteld is.
Wie nu veel voor zijn lichaam zorgt, zorgt duidelijk ook voor zijn persoonlijke hel. Hij voedt, onderhoudt en mest zijn gericht en zijn dood, voor zijn persoonlijke ondergang.
Het lichaam moet weliswaar een zekere voeding krijgen om steeds in staat te zijn de ziel voor het grote levensdoel de juiste diensten te verlenen, maar wie te angstvallig voor zijn lichaam zorgt en bijna dag en nacht mort en werkt en bezig is, zorgt in wezen voor zijn hel en zijn dood.
Als het lichaam de ziel prikkelt om alles te doen voor zijn zinnelijke bevrediging, is dat steeds afkomstig van de vele onzuivere materiegeesten, die in de aard der zaak het wezen van het lichaam vormen. Als de ziel te veel luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en in haar persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in haar. Hecht de ziel eraan en schept zij er behagen in om daar te blijven dan is zij net zo onrein als de onreine en onder het gericht vallende geesten van haar lichaam. Zij bevindt zich dus in de hel en in de dood. Ook al leeft zij net als haar lichaam op de aarde verder, zij is toch zo goed als dood en voelt de dood ook in zich en is daar erg bang voor. Want de ziel kan in die zonde en hel van haar doen wat zij wil, het leven kan zij toch niet vinden, hoewel zij dat boven alles liefheeft.
Kijk, dat is de reden waarom nu vele duizendmaal duizenden mensen over een leven van de ziel na de dood van hun lichaam net zoveel weten als een langs de weg liggende steen. Maar als men hen er iets over vertelt, lachen zij hoogstens of worden zelfs boos, jagen de wijze de deur uit en raden hem aan om zulke dwaasheden die alleen maar leugens zijn, aan de wilde zwijnen te vertellen!

- 7 maart -

Lichaam en ziel (1)

(GJE II. 210, 1-7)
Het lichaam is materie en is samengesteld uit de ergste zelfstandige delen van de oerziel, die door de macht en de wijsheid van de goddelijke, eeuwige Geest in die organische vorm gehouden worden. De vrijere ziel die zo'n lichamelijke vorm bewoont, wordt daardoor geheel van al het nodige voorzien.
De in een lichaam wonende ziel is natuurlijk in het begin niet veel reiner dan het lichaam, omdat ook zij afstamt van de onreine oerziel van de gevallen satan. Het lichaam is voor de nog onzuivere ziel eigenlijk niets anders dan een heel wijs en heel goed en doelmatig ingerichte zuiveringsmachine. Maar in de ziel woont al de zuivere vonk van de Geest van God, waaruit de ware zelfkennis en de goddelijke orde zich kenbaar maken door de stem van het geweten.
Tevens is het lichaam naar buiten toe van allerlei zintuigen voorzien en kan horen, zien, voelen, ruiken en proeven. Daarmee krijgt de ziel alle informatie over de buitenwereld, goede en juist, slechte en onjuiste.
Door het oordeel van de in haar wonende geest voelt zij weldra wat goed en wat slecht is. Daarnaast doet zij door de uitwendige zintuigen ervaring op door goede en slechte, prettige en pijnlijke en andere indrukken. Bovendien toont God de ziel, innerlijk door buitengewone openbaringen en uiterlijk door het woord, de weg naar Zijn orde.
Zo toegerust kan de ziel dan ongetwijfeld, geheel volgens de gemakkelijk te ontdekken goddelijke orde, in staat zijn om vrij te kiezen. Een andere mogelijkheid is er niet, omdat de ziel dan onmogelijk tot een eeuwigdurend, op zichzelf gesloten, maar vrij bestaan zou kunnen komen.
Want iedere ziel die wil voortbestaan, moet zich door de haar gegeven middelen zélf voor dat voortbestaan vormen en ontplooien, omdat zij anders uiteindelijk het lot van het lichaam zal delen.

- 6 maart -

Materialisme

(GJE 11. 203, 5-6)
Kijk, als de Heer de mensen goed van allerlei aardse goederen voorziet, worden ze al gauw overmoedig en beginnen ze te veel voor hun lichaam te zorgen. Zoals de edelste zaadkorrel door de haar omgevende bodem snel verteert, zo verteert hun ziel waarin de goddelijke geest woont, omdat zij van het lichaam de juiste hoeveelheid kracht niet ontvangt om de goddelijke geest in haar te laten ontkiemen tot het eeuwige leven. En dat is nu juist door God voorgeschreven en God heeft dan ook oorspronkelijk voor dit einddoel de ziel aan het lichaam gegeven. Maar waar de ziel door haar lichaam is verteerd, komen natuurlijk in plaats van de edele vruchten ook alleen maar dorens, distels en allerlei slecht onkruid te voorschijn, waarvan men heus geen druiven en vijgen kan oogsten!
Zo'n mens is echter dan geestelijk ook zo goed als dood! Hij weet niets meer van iets geestelijks af. Hij loochent al het geestelijke en vermaterialiseert alles. Buiten de grove materie bestaat er voor zo'n mens niets meer. Zijn buik en zijn zeer zinnelijke huid zijn de twee goden waarvoor hij dag en nacht bereid is ieder offer te brengen. Voor zulke mensen bestaat God niet meer, en wanneer tenslotte zulke mensen, zoals het nu jammer genoeg zeker al veel voorkomt, zelfs nog priesters en dienaars van God worden, zal men toch hopelijk niet lang behoeven te vragen: `Waarom zijn deze zuivere knechten van het vlees, voor wie in de aard der zaak de woorden ziel, geest, God en zijn hemel niets anders dan verouderde, dichterlijk fantastische begrippen uit de taal zijn, priesters en dienaren van God geworden?'
Kijk alleen maar eens naar hun uitpuilende buiken, dan zie je ook het duidelijkste antwoord levend voor je!

- 5 maart -

Terug naar het tuintje

(GJE II. 202, 4-7)
De mensen van deze aarde zijn geestelijk gezien net als de bodem van mijn tuintje. En het woord van God, dat eerst door de aartsvaders, te beginnen bij Adam, en later door de patriarchen en door de door God Zelf geroepen profeten, vanuit de hemel onder de mensen kwam, is als de edele en goede zaadkorrel die ik in de grond van mijn tuintje stopte. Zoals echter geen zaadkorrels meteen als hij in de grond gelegd wordt al een nieuwe verveelvoudigde rijpe vrucht wordt, zo is het ook met het woord van God.
Als het woord door het horen in het hart van de mens komt, moet het door daden, die zijn als de leven gevende voedingskracht van de aardbodem, - en die, zoals in Gods woord staat, gericht moeten zijn op onze broeders en zusters - levend worden. En daardoor moet het ook op de juiste manier gaan ontkiemen en een zegenrijke en daardoor rijpe vrucht worden, voor de echte en volgroeide vrucht van het geestelijke leven in God. Mensen zoals profeten en priesters die voorbestemd zijn om het woord het eerst op te nemen om het, zodra het in hen tot rijpheid gekomen is, weer geheel zuiver voor alle tijden verder uit te zaaien op de grote mensenakker van deze aarde, maar die het alleen maar als een middel gebruiken om er zelf vet van te worden, lijken op de aarde die de edelste zaadkorrel laat verrotten om zich daarmee vet te mesten. In die omstandigheden is het niet te verwonderen, dat op de akker van zulke zichtbaar valse profeten en priesters, voor de akker van de gewone mensen uiteindelijk alleen maar onkruid, dorens en distels ontkiemen en tot kwade wasdom komen.
Maar ook al gebeurt dit, dan is dat in het algemeen toch niet tegen de goddelijke orde en tegen de goddelijke wijsheid. Want kijk, als de edele vrucht rijp wordt, wordt al het stro en worden alle vruchten verzameld en in de schuren gebracht; maar het onkruid blijft achter op het veld en bemest zonder het te willen de aarde, zodat die daardoor voor een volgende uitzaai krachten krijgt, en verlangt om weldra een nieuw edel zaad in zich op te nemen en tot leven te brengen.
En zo is het in werkelijkheid ook met ons, mensen. Zouden wij reeds van het begin af aan verzadigd zijn door de zuivere waarheid, zoals deze komt uit de mond van God, dan zouden wij heel weinig belangstelling hebben voor een toekomstige nieuwe waarheid.

- 4 maart -

Hebzucht

(GJE II. 200, 6 / 201, 3-9)
Zeg Mij, waarom God de Heer, die de hoogste liefde en wijsheid is, het vooral in deze tijd toelaat, dat met name de zogenaamde dienaars van God en de bevoorrechte brengers van het woord van God, juist de meest gewetenloze, slechtste, arrogantste en heerszuchtigste mensen zijn, die zonder enig geweten, meestal heimelijk, de schandelijkste daden ongestraft uitvoeren.
Waarom hebben ze geen vrees voor God, wiens macht en heerlijkheid zij toch voor alle mensen tijdens de prachtigste ceremoniële praal met overluide stem verkondigen? Kijk, dat is een heel belangrijke vraag voor onze tegenwoordige tijd. (....) Ik weet het absoluut juiste antwoord, en dat geldt niet alleen maar voor nu, maar het zal voor alle tijden gelden zolang Gods woord ergens aanwezig is en er op deze lieve moeder aarde priesterkasten zijn, die zich daar het meest mee bezig houden.
Ik legde thuis verschillende edele en goede vruchtenzaden in de vette aarde van mijn tuintje. Enige daarvan kiemden al de volgende dag, en op de tweede dag stonden de loten al ongeveer vier vingers hoog boven de grond. (....) Ik vond echter ook, dat een aantal niet ontkiemde zaadkorrels jammer genoeg helemaal door de verrottingsschimmel verteerd waren. Het ontging mijn scherpe ogen echter niet, dat juist boven zulke geheel verrotte zaadkorrels heel kleine en tere plantjes te zien waren, die uit de aarde opkwamen. Op de plaats van de ene edele kiem schieten dertig onedele omhoog en onttrekken zo aan de grond wel honderd keer meer van de vette voedingsstoffen dan dat ene goede plantje gedaan zou hebben. Want alles wat goed en edel is, is ook met weinig tevreden, wat het ook is. Een wijnstok brengt op de slechtste bodem vruchten voort, maar distels en doorns zoeken meestal de beste grond op. De goede en edele huisdieren zijn zelden vraatzuchtig, terwijl een wolf, een hyena en soortgelijke beesten dag en nacht wel zouden willen vreten.
Zo is de echte edele en goede mens matig, terwijl de slechte, wereldse mens met niets tevreden is. Het zal hem helemaal niets kunnen schelen dat alle andere mensen van armoede verhongeren. De hebzucht maakt steeds hebberiger! (....)
En zoals het de domme vrekkige en zelfzuchtige grond vergaat, zo vergaat het ook de mensen op aarde, die zich hier al een hemel vol zalige genietingen hebben willen scheppen! Op het laatst moeten zij allemaal hun moeitevol verzamelde voorraad toch loslaten, en honderd anderen verbrassen die dan op een vaak liederlijke manier.

- 3 maart -

De volle waarheid

(GJE II. 199, 4-5)
Wat kan nu anders de volle waarheid zijn dan God zelf, die, altijd alle volmaaktheid in Zich bevattend, in de geest steeds één en dezelfde is en dus voor eeuwig in en door Zichzelf onveranderlijk is, omdat in Hem, als de eindeloze volmaaktheid Zelf, geen verdere veranderlijkheid denkbaar is. God is de enige en eeuwige oergrond van al het zijn. Alles wat er is, bestaat uit niets anders dan zijn vastgelegde ideeën; hun bestaan is daarom ook een bestaan in God en hun leven is Gods leven.
In God is derhalve alles de volle eeuwige waarheid, terwijl buiten God niets kan bestaan, alleen in ons mensen slechts voor zover wij door de zuivere liefde tot Hem, één zijn met Zijn heilige geest. De zuivere liefde tot God verbindt ons met God en maakt dat wij één met Hem worden. Als we dat zijn, wordt alles puur licht, waarheen wij ons ook wenden. Dit oerlicht in de hoogste geestelijke zuiverheid is dan de eeuwige onveranderlijke waarheid.

- 2 maart -

Wat is waarheid?

(GJE II. 198, 4-8)
Zeg Mij: Welke waarheid geldt er alleen maar voor jou? Is dat wat je ziet een waarheid? Kijk eens, alles wat zich aan jou voordoet is als een droombeeld. Dat wat vandaag nog de volle waarheid is, kan morgen al lang geen waarheid meer zijn! Kijk daar, in het laatste schemerlicht van de lang ondergegane zon zweeft een wolkje als een visje. Zeg eens, hoe lang zal dit wolkje naar waarheid de huidige vorm hebben? Het volgende ogenblik zal de huidige vorm van dit wolkje al een leugen noemen!
Als Ik je drie peren voorleg, dan zeg je dat het een waarheid is, dat er drie peren voor je liggen. Maar Ik zeg je dat ieder van de drie peren een aantal zaadjes bevat, waaruit in de toekomst een talloze hoeveelheid bomen kan ontstaan, die vervolgens ontelbare geheel eendere peren zullen geven. Liggen er dus werkelijk maar drie peren voor je, ieder op zichzelf een gesloten onveranderlijke grootheid, of zijn het alleen maar drie schijnbaar gesloten, onveranderlijke grootheden, waarachter net als de soldaten in de buik van het Trojaanse paard, zich nog ontelbare gelijke en ook nog geheel andere grootheden verborgen houden?
Waar begint de waarheid en waar houdt ze op? Is de mens een waarheid zoals hij is? Kijk naar een kind, en kijk eens naar een grijsaard! Kijk naar een door mensenhanden gebouwde stad! Is zij een volle waarheid? Kijk, vandaag staat zij er nog en morgen kan zij al verwoest worden.
Alleen voor hem die zelf door en door waarheid is, is alles ook waarheid; maar voor hem die dat zelf niet is, is al het andere noodzakelijkerwijs ook alleen maar dat, wat hijzelf voorlopig is.
Maar een waarheid die slechts tijdelijk waarheid is, is daarom alleen al geen volle waarheid, omdat in haar niets blijvends is. De volle waarheid moet echter onveranderlijk voor eeuwig volkomen datgene zijn, wat zij ieder ogenblik is.

- 1 maart -

Materie en geest

(GJE 11. 194, 15 / 195, 1-2)
Deze jongeman (engel Rafaël) brengt spijs en drank naar zijn mond, kauwt niet en slikt niets door, maar de spijzen verdwijnen voor zijn mond. Hoe kan dat? Welke betekenis moet ik daaraan hechten?
Dat betekent, dat er in de hemel geen materie kan binnen komen. Daarom lost deze engel iedere stoffelijke spijs vooraf op in iets geestelijks en neemt daarvan dan alleen het zuiver geestelijke op. De jongeman is een zuiver geestelijk mens uit de hemel en is als zodanig ook een beeld van de hemel op heel kleine schaal. De spijzen komen overeen met ons wereldse mensen, nu nog begraven in onze materie. Deze materie is weliswaar, net als deze spijzen, al goed voorbereid aan de vuurhaard van deze grote meester, die ons dat geleerd heeft en Zich lichamelijk nog onder ons bevindt, - maar toch kunnen wij met deze lichamen van ons niet het hemelrijk binnengaan.
Als wij echter door God geroepen worden deze wereld te verlaten, dan zal een engel van God vooraf ook met ons doen, wat deze nu met de spijzen doet. Dat wil zeggen, hij zal in een ogenblik al het geestelijke uit de materie vrij maken. De materie geeft hij over aan de volledige ontbinding, maar de ziel en haar levensgeest en ook alles wat zich in de materie bevindt en bij de ziel behoort, zal hij, terwijl hij het samenvoegt tot een volmaakte mensenvorm, volgens de eeuwige onveranderlijke wil van God, naar de geestelijke wereld overbrengen. Kijk, dat is het wat je leren kunt en moet uit de jou vreemd voorkomende manier van eten van de machtige hemelse jongeman.