31 oktober

Geloof zonder werken is dood

(GJE VI. 163, 4, 7)
Ik zei: Vóór alles moet de prediker zelf helemaal volgens de orde zijn, alvorens hij iemand anders onderricht geeft; want anders is het onderricht zonder inhoud en laat het ook bij de leerling niets achter. Als iemand zelf ijverig doet wat hij leert, zullen ook zijn leerlingen zich inspannen om net zo volmaakt te worden als hun meester. Als de leerlingen echter meteen al hier en daar gebreken en onvolkomenheden aan hun meester ontdekken, zullen zij ook al gauw minder ijverig worden en tenslotte zeggen: De meester is zelf een stumper, wat zal er van ons terecht komen?! En Ik zeg jullie: De leerlingen zullen zo'n meester al gauw de rug toekeren; want een stumper zijn is altijd iets alledaags en behoort nooit tot de sfeer van de kunst, en nog minder tot de sfeer van de wijsheid. Daarom moeten jullie eerst zelf in alles volmaakt zijn, dat wil zeggen, in de leer en het toepassen daarvan, omdat jullie anders niet in staat zouden zijn ware verkondigers van Mijn evangelie te zijn.
Ik zeg jullie: Niet zij zullen het rijk van God binnengaan die tegen Mij zullen zeggen: Heer, Heer!, maar alleen zij die de erkende wil van Mijn Vader in de hemel zullen doen! Het is niet genoeg dat iemand gelooft dat Ik Christus, de Gezalfde van God ben, maar hij moet ook doen wat Ik geleerd heb, anders heeft zijn geloof geen zin; want zonder de werken is het grootste geloof dood en geeft aan geen enkele ziel het eeuwige leven. Besef dat alles goed en handel daarnaar, dan zullen jullie leven!

30 oktober

Doel van ziekte en lijden

(GJE VI. 162, 11)
Ik zei: Wat zou een mens eraan hebben als hij met dit aardse leven de hele wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel? Wat kan zo'n mens dan geven om zijn ziel te verlossen? Daarom moet een mens dit lichamelijke leven alleen maar gebruiken om daardoor het eeuwige leven van de ziel te winnen. Als een mens zijn lichamelijke leven niet in de eerste plaats daarvoor gebruikt, is het zijn eigen schuld dat hij het leven van zijn ziel verspeelt, of het minstens zodanig verzwakt dat de ziel later aan gene zijde vaak een zeer lange tijd nodig heeft om zover tot zichzelf in te keren, dat zij in een wat lichter en beter geestesleven kan overgaan. Want zolang een ziel nog met enige liefde aan haar lichamelijke leven en de voordelen daarvan hangt, kan zij in haar geest niet volledig wedergeboren worden; een ziel die echter niet volledig in haar geest wedergeboren is, kan ook al die tijd niet in het ware rijk van God binnengaan, omdat daarin geen atoom van iets materieels kan bestaan.

29 oktober

Oorzaak van ziekte en lijden

(GJE VI. 162, 4-7)
Ik zei: De mensen cultiveerden hun aardse woonwereld maar al te gauw, bouwden steden, en maakten het ene prachtige bouwwerk na het andere, werden steeds meer op hun wereld verliefd, en vergaten door al die wereldse zaken God, en werden zelfs godloochenaars. Zodra er dan een ziener, die door God opgewekt was, naar zulke mensen toekwam, werd hij alleen maar uitgelachen en niemand lette op de betekenis van wat hij zei.
Wel, dat soort mensen moest dan natuurlijk maar door allerlei bittere ervaringen wijs worden, en daaruit moeizaam voor zichzelf een leefregel opstellen. Deze leefregels, zoals je die nu bijvoorbeeld bij veel heidenen vindt, waren echter al voor het grootste deel zonden tegen de ware, goddelijke orde, en daardoor moesten noodzakelijkerwijs allerlei lichamelijke en geestelijke kwalen schering en inslag worden onder de mensen.
Als God dan zo'n mensenziel voor het eeuwige leven wil behouden, moet Hij haar door allerlei lichamelijk lijden daarbij helpen, en wel door zo'n te sterk aan de wereld gehechte ziel door veel lijden en pijn meer en meer van de wereld los te maken, om te voorkomen dat deze helemaal naar de materie van de wereld, en dus naar haar dood en gericht, zou worden getrokken en opgeslokt. En kijk, dat is nu de reden waarom op aarde de mensen zo vaak en zoveel moeten lijden!
Maar ook wij zullen veel moeten lijden terwille van de door eigen schuld misvormde mensen. Maar ons lijden zal niet over ons komen omdat wij geen kennis van de zuiver goddelijke levensorde zouden hebben of omdat onze daden daarmee in strijd zouden zijn, maar wij zullen door ons lijden de blinde mensen ziende maken, omdat zij aan ons zullen kunnen zien hoe weinig waarde wij aan het leven van deze wereld hechten en hoe groot de waarde van het leven van de ziel moet zijn om daarvoor alle aardse voordelen af te wijzen. En kijk, daaruit zal dan pas de eigenlijke verlossing van de mensen van de dood naar het leven bestaan!

28 oktober

Het goede voorbeeld

(GJE VI. 161, 1-5)
De Heer: Voor ieder die uit Mijn mond de wegen van het licht en het leven kent, geldt echter dat hij zuiver voor God moet staan en geen oordeel moet vellen over zijn naaste! Wie dat doet, doet alles en geeft door zijn voorbeeld zijn broeder het beste en doeltreffendste onderricht.
Als je broeder je goed en edel ziet handelen, zal hij weldra naar je toekomen en je vragen: Waarom doe je dat eigenlijk? En je zult hem dan naar waarheid vertellen waarom, en zeggen: Ga en doe dat ook, dan zul je leven! En kijk, hij zal gaan en weldra beginnen te doen wat hij jou heeft zien doen! Als je hem echter zijn fouten gaat voorhouden en hem pas daarna vertelt hoe hij zich in het vervolg moet gedragen, zal hij kwaad worden en je vragen: Wie geeft jou het recht over mij te oordelen? Kijk naar jezelf, ik kan wel voor mezelf zorgen!
Daarom zeg Ik tegen iedereen: Laat goede werken voorafgaan aan de leer, dan kunnen de mensen het snelste zien dat jullie waarachtig Mijn leerlingen zijn! Wees zelfs voor je vijanden goed, dan zul je gloeiende kolen op hun hoofden stapelen!
Neem allen aan Mij een voorbeeld! Want Zelf ben Ik van ganser harte deemoedig en zachtmoedig, en oordeel niemand en verdoem niemand; maar ieder die vermoeid is en onder allerlei kwalen gebukt gaat, kome tot Mij, dan zal Ik hem verkwikken! (Matth. 11, 28 e.v.) Zoals Ik Zelf tegenover alle mensen ben, moeten ook jullie zijn!

27 oktober

Materie noodzakelijk vergankelijk

(GJE VI. 154, 3-4, 7)
Ik zei: Zolang een belangrijke gedachte van God door Zijn wil wordt vastgehouden, zolang verschijnt deze ook als iets wat bestaat, en is daardoor in zekere zin afgescheiden van de talloos vele andere gedachten, opdat hij zich consolideert en voor altijd een zelfstandig ik wordt. Waarom zou de gedachte van God als zij deze taak heeft volbracht en zich naar alle kanten vrij en zelfstandig heeft gemaakt, dan nog langer door de macht van de goddelijke wil vastgehouden en volledig van alle andere belangrijke gedachten van God gescheiden worden gehouden?
Waarom zou een mens, zodra hij de innerlijke, geestelijke levensrijpheid volledig bereikt heeft - waarvoor hij een stoffelijk lichaam nodig had -, dan nog verder en langer en ook steeds moeizamer dat lichaam moeten rondslepen? Zal iemand, die een huis helemaal heeft afgebouwd zodat het volledig bewoonbaar is, de bouwstellingen om het voltooide huis laten staan?! Of laat je vlees, dat in een pan flink gaar gekookt en eetbaar is gemaakt, zo in de pan staan? Zeker niet, je zult het met het kookvocht uit de pan halen en de lege pan wegzetten! Kijk, daarom heeft alles zijn tijd op deze wereld!
Ik zei: Kijk, alle materie is een tijdelijk vat om een bepaalde mate van het geestelijk levenselement in op te nemen! Ieder jaar ontwikkelt zich daarvan een bepaald deel, maakt zich vrij en gaat in een hogere levenssfeer over. Na een groter of vaak ook geringer aantal aardse jaren is echter de laatste vonk van het levenselement uit de reeds harde en onbruikbaar geworden boom verdwenen en in een hogere levenspotentie overgegaan, en de boom bezit dan geen leven meer.

26 oktober

Doel van verscheidenheid

(GJE VI. 152, 9, 11)
De Heer: Kijk, als God niet het geweldige plan had gehad om op deze aarde de door Hem geschapen mensen tot Zijn kinderen op te leiden, zou Hij ook voor hen de aarde slechts met het strikt noodzakelijke en maar een paar soorten vruchten en enkele tamme huisdieren hebben kunnen bevolken, zoals Hij dat ook op talloos vele andere hemellichamen gedaan heeft, omdat daar de menselijke schepselen niet dezelfde hoge bestemming hebben! Met het doel om op deze aarde de mens een uitermate goede gelegenheid te geven zich in het beschouwen en denken te oefenen en daardoor zijn volledig vrije wil te leren kennen, heeft God deze aarde als levensschool zoveel afwisseling gegeven, dat de mens vanaf zijn wieg tot aan zijn graf genoeg te denken heeft en daarbij allerlei beschouwingen en vergelijkingen kan maken om het een, dat hem aantrekkelijk en goed lijkt, te kiezen en het andere, dat hem tegenstaat, te verwerpen.
Maar zoals God alleen maar terwille van de mensen op deze aarde zo'n buitengewone verscheidenheid van alles wat maar mogelijk is in alle rijken van de natuur heeft doen ontstaan, zo heeft Hij ook de mensen zelf in zo'n buitengewone, onafzienbare verscheidenheid zowel naar gestalte als karakter, laten ontstaan, dat je op de duizendmaal duizend mensen er moeilijk ooit twee zult kunnen vinden die als twee druppels water op elkaar lijken. Dat deed God echter ook om de mensen zich in alles en veel van elkaar te laten onderscheiden, zodat zij juist daardoor elkaar wederzijds met meer liefde tegemoet zouden komen. En om te maken dat zij elkaar steeds meer liefde zullen schenken, zijn zij ook met heel verschillende bekwaamheden toegerust.

25 oktober

Opvolgers van de apostelen

(GJE VI. 150, 22-27)
De Heer: Kijk naar de Farizeeën! Dat zijn louter gedwongen schijngelovigen; in hun hart geloven zij helemaal niets en doen alles wat zij maar willen.
Pas daarom goed op, wanneer jullie in Mijn naam weer opvolgers voor jullie zullen kiezen, dat je er ten eerste absoluut niemand toe dwingt, en ten tweede niemand aanneemt wanneer je al van verre kunt zien dat hij vanwege tijdelijk belang jullie ambt zou willen aanvaarden.
Jullie zullen daar wel op letten, maar er zullen er toch ontelbare van dat soort jullie werk gaan doen, ten dele door dwang van buitenaf en ten dele door het vooruitzicht in dat ambt een goede en zorgeloze verzorging te vinden. Maar die zullen door Mij allen bij het leger van de antichrist gerekend worden, en hun werken zullen bij God in een kwalijke geur staan en er uitzien als een stinkend kadaver.
Waarlijk, Ik zeg jullie: Al jullie opvolgers die niet door Mij, maar alleen door mensen in bepaalde wereldse scholen tot jullie ambtsopvolging voorbereid worden, zal Ik niet achten; want alleen de antichrist zal zo zijn leerlingen geschikt maken.
Degenen echter bij wie jullie de handen opleggen en wie jullie dopen in Mijn naam, zullen vervuld worden van Mijn geest; zij zijn het ook die Ik Zelf altijd als jullie opvolgers uitkies en met de waarachtige gave van Mijn geest bevestig.
Maar in latere tijden zullen er daar maar heel weinig meer van zijn, omdat de antichrist zijn aanhang te zeer zal uitbreiden; wanneer hij echter zal menen dat hij de allerhoogste in de wereld is, zal hij ook voor altijd ten val gebracht worden! Hebben jullie dat nu goed en duidelijk in je opgenomen?

24 oktober

Noodzaak van openbaring (3)

(GJE VI. 150, 14-18)
De Heer: Van nu af aan zullen bijna 2000 jaar lang talloos vele zieners en profeten worden opgewekt, omdat ook een nog groter aantal valse profeten en zelfs zeer hoogmoedige en alle liefde missende, valse Christussen zullen opstaan. Maar ook de gerichten zullen steeds doorgaan, en er zal zelden een heerser zijn die niet met zijn volk vanwege de duisternis een streng gericht zal moeten ondergaan.
Tegen het einde van de genoemde tijd zal Ik steeds grotere profeten opwekken, en met hen zullen ook de gerichten zich vermeerderen en uitgebreider worden. Er zullen ook zware aardbevingen komen en verwoestende stormen, grote prijsstijgingen, oorlogen, hongersnood, epidemieën en nog veel ander kwaad, en, zoals Ik voorheen al gezegd heb, er zal geen geloof - behalve bij heel weinigen - onder de mensen zijn, die in het ijs van hun menselijke hoogmoed helemaal zullen verkillen, en het ene volk zal tegen het andere optrekken.
De mensen zullen ook gewaarschuwd worden door zieners en bijzondere tekenen aan de hemel, waaraan zich echter alleen Mijn geringe aantal volgelingen zal storen, terwijl de wereldse mensen dat allemaal slechts voor zeldzame, natuurlijke fenomenen zullen houden en dat aan iedereen die nog in Mij gelooft, zullen willen wijsmaken.
Maar daarna zal de grootste openbaring plaatsvinden door Mijn tweede komst op deze aarde; deze openbaring zal echter ook voorafgegaan worden door een groot en scherp gericht en gevolgd worden door een algemene schifting van de wereldse mensen door het vuur en zijn projectielen, waarna Ik dan Zelf een heel andere kweekschool voor ware mensen op deze aarde zal komen vestigen, die dan zal duren tot aan het einde der tijden van deze aarde.
Ik zeg jullie dit nu van tevoren, om te voorkomen dat jullie gaan denken dat na Mij alles net zo volmaakt zal worden als in Mijn hemelen. Ja, weinigen zullen wel aan Mijn engelen gelijk zijn, - maar velen nog veel erger dan de mensen nu in onze tijd.

23 oktober

Noodzaak van openbaring (2)

(GJE VI. 149, 11-12, 14-15)
Maar gaan wij nu terug tot op Adam, dan zullen we heel veel kort op elkaar volgende tijdruimtes ontdekken waarin God Zich voor duizendmaal duizend mensen zeker wel op de meest gedenkwaardige wijze geopenbaard heeft, en hun Zijn wil en Zijn wijze doel met de mensen heeft meegedeeld; maar omdat de mens, als hem zijn vrije wil niet gelaten wordt, helemaal geen mens zou zijn, deed hij ook met het goddelijk woord precies wat hij met het menselijke woord deed.
Een klein deel van de mensen hield er een tijdlang nog rekening mee; maar het grootste deel vergat het al gauw totaal, en hield uiteindelijk alles voor waardeloze bedenksels en gezwam van mensen, genoot met volle teugen van de wereldse vreugden en hield de wijzen voor dwazen en dwepers, die ter wille van een erg onzeker en onaanwijsbaar hemelrijk aan gene zijde, het ware hemelrijk van deze aarde met voeten treden.
Of is het vandaag soms anders? Gaat het domme, blinde volk niet naar de tempel om de Schrift te aanbidden? Maar van wat daarin staat, weet het weinig of niets, en het heeft ook geen behoefte om dat te weten, want het stelt er zich al volkomen tevreden mee dat de gewijde priester van God dat begrijpt, en dat de gewone mens niets anders nodig heeft dan wat de priester hem vertelt en te doen wat de priester wil; want de priester weet vast wel waarom.
Maar als de mensheid met het geopenbaarde woord en de wil van God altijd zo omspringt, is het toch geen wonder dat de mensen al binnen honderd jaar na wat voor geweldige openbaring van de waarheid dan ook, nauwelijks méér weten en geloven dan slapende kinderen weten van datgene wat zij in wakende toestand gedaan hebben?! God houdt, ondanks dat, echter nooit op Zich op de meest verschillende wijzen te openbaren, dat de mens bij enig nadenken direct kan vaststellen dat het daarbij niet op een natuurlijke manier is toegegaan.

22 oktober

Noodzaak van openbaring (1)

(GJE VI. 149, 1-6)
Ik zei: Vriend, zoals het nu is, zal het over ongeveer tweeduizend jaar weer zijn, en de aanloop daartoe zal al veel eerder beginnen! In onze tijd is het jodendom veel erger dan het heidendom - want de heidenen gebruiken hun verstand tenminste nog, terwijl dat bij de joden met voeten wordt getreden -; maar in die tijd zal Mijn leer, dus het christendom, erger zijn dan nu het jodendom en heidendom samen. Er zal dan grote geestelijke nood onder de mensen zijn.
Het licht van het ware levende geloof zal doven en de liefde zal volledig verkillen. De hoogmoed van de welgestelde mensen zal alle grenzen te buiten gaan, en de heersers en priesters zullen zich nog veel belangrijker wanen dan de ongekende jehova nu is voor de joden en Zeus voor de heidenen.
Maar ook dan zal Ik van tijd tot tijd mannen en maagden opwekken en hun het juiste licht geven, en dit licht zal steeds sterker en krachtiger worden, en uiteindelijk alle werken van de grote hoer van Babel verzwelgen. Verwonder je dus niet dat het nu zo is; want het was al vaak zo en erger, en het zal eens nog erger worden.
De wereld zal altijd wereld blijven, en toch zal Ik de Mijnen steeds leiden, en over de wereld Mijn gericht laten komen wanneer zij zo slecht geworden is dat er naast alle wereldse zaken geen vonkje van het ware levenslicht uit God meer kan bestaan.
Nu was weer zo'n punt bereikt dat, zonder Johannes en zonder Mij, in het hele joodse land iedere vonk van de ware Godskennis verstikt zou zijn, en daarom moest Ik Zelf als mens naar deze wereld komen om alle goedwillende mensen het verloren levenslicht terug te geven, en hun opnieuw de wegen naar de ware kennis van God te tonen. Er zal weliswaar nog vaak strijd zijn tussen Mijn kinderen en de wereldse kinderen omdat het aantal der Mijnen op aarde steeds kleiner zal zijn dan het aantal wereldse kinderen; maar uiteindelijk zullen toch de Mijnen over de hele wereld zegevieren, en deze zal hen geen schade meer kunnen berokkenen. Want ook al vinden jullie alle materie nu nog zo hard en onverwoestbaar, zij zal uiteindelijk toch moeten wijken voor de macht van de geest.
Maar alleen God is Heer over alles, en Hij weet het beste wat, hoe en waarom Hij het een en ander toelaat en verordent, en daarnaast het ware licht over de mensen uitgiet en het in alle ernst bij Zijn kinderen in stand houdt.

21 oktober

God werkt in de mens

(GJE VI. 144, 4-5)
Ik zei: Mochten jullie zeggen: we hebben dit of dat goed gedaan!, dan liegen jullie je ten eerste zelf wat voor, en vervolgens God en ook jullie naasten, omdat geen mens uit zichzelf iets goeds kan doen, en wel omdat ten eerste zijn natuurlijke leven - maar ten tweede ook de leer volgens welke hij moet leven en handelen - hem slechts door God gegeven is. Als een mens dat niet inziet of begrijpt, stelt hij nog niets voor, en is er bij hem van zelfstandigheid nog lang geen sprake, omdat hij nog geen onderscheid maakt tussen zijn eigen daden en dat wat God in en door hem doet, en beide zaken als één en hetzelfde voelt en ziet. De mens komt pas binnen de sfeer van levenszelfstandigheid, als hij ontdekt dat zijn eigen levenswerk niets voorstelt en alleen het goddelijke werken in hem het enige goede is.
Ziet een mens dat in, dan zal hij zich ook zeker steeds meer beijveren om wat hij doet te verenigen met het duidelijk besefte goddelijke, en zich zo langzaam maar zeker volledig met de levenskracht van God in zichzelf te verenigen. Door die vereniging komt de mens pas tot ware levenszelfstandigheid, omdat hij dan weet en duidelijk beseft dat de goddelijke daden die vroeger als van buitenaf gebeurden, nu door zijn deemoed en ware liefde tot God, zijn eigen daden geworden zijn. En daarin ligt de eigenlijke reden waarom Ik eerder tegen jullie gezegd heb: En ook al hebben jullie alles gedaan, zeg en erken dan toch: Heer, alleen U hebt het allemaal gedaan; wij waren in ons egoïsme slechts luie en onnutte knechten! (Luk.17, 10)

20 oktober

Ambt en eer

(GJE VI. 143,1-5)
Ik zei: Het wereldse gaat Mij niets aan, want dat is een zaak van het menselijke, wereldse verstand. De mensen kunnen werelds worden, waarbij zij heel fatsoenlijk kunnen zijn, dat telt bij Mij helemaal niet mee, maar bij Mij telt alleen, dat wat zij zullen doen volgens Mijn leer en zodoende volgens de wil van God.
Het uiteindelijke aanzien van een mens heeft bij Mij niet de minste waarde, maar wel het aanzien van zijn door Gods woord verlichte hart, dat vol leven is door de liefde tot God en de naaste. Maar als iemand een hoog werelds ambt bekleedt, is hij daardoor ook in staat gesteld om des te meer goed te doen; en doet hij dat, dan zal ook zijn functioneren voor Mij waarde hebben, - maar niet het hoge ambt op zichzelf.
Keizer en bedelaar zijn voor Mij volkomen gelijk en hebben als zodanig geen waarde voor Mij, - het heeft voor Mij alleen waarde hoe zij dat in Mijn naam zijn; want voor Mij geldt werelds aanzien op zich helemaal niet. Laat je dat duidelijk en nadrukkelijk gezegd zijn!
Ellendig zij degene die zijn naaste minacht omdat hijzelf een hoog werelds ambt bekleedt! Het ambt moet gerespecteerd worden, en de ambtenaar slechts in zoverre hij zijn ambt vertegenwoordigt; maar de beambte moet zich daarop vooral niet laten voorstaan, omdat hij slechts een dienaar van het ambt en niet het ambt zelf is!
Ik zei dit jullie hier alleen maar om te zorgen dat niemand zich vanwege een werelds ambt erg belangrijk gaat vinden; want wie dat doet, bevindt zich niet meer in Mijn liefde, en zijn ambt dient hem dan niet tot leven, maar tot zijn ondergang.

19 oktober

Werkzaam uit liefde

(GJE VI. 142, 12-16)
Toen zei Ik: (....) een ware verdienste voor Mij heeft alleen hij die in Mijn naam liefde wekt volgens Mijn leer. Want voor Mij kunnen jullie onmogelijk iets goeds doen omdat Ik van niemand een dienst nodig heb; en ook al doet iemand iets goeds voor Mij, dan kan Ik het hem altijd duizendvoudig vergelden, en bovendien kan niemand Mij iets geven wat hij niet eerst van Mij heeft gekregen.
Maar iemand die uit liefde voor Mij in Mijn naam iets goeds doet voor zijn naaste, zie Ik als een waar verdienstelijke werker op Mijn akker, en hij zal daarvoor zijn loon oogsten. Want wat jullie in Mijn naam voor de armen zullen doen, zal Ik altijd beschouwen alsof jullie het voor Mij gedaan hebben. Als jullie in Mijn naam iets goeds zullen doen voor de mensen van deze aarde, dan zullen jullie in de geest veel dichter bij Mij zijn dan nu. Mijn lichaam is niet Mijn Ik, maar alleen Mijn geest is Mijn waarachtige Ik; met Mijn geest ben Ik alomtegenwoordig en voortdurend werkzaam in de hele oneindigheid.
Wat alleen Mijn lichaam wil, gebeurt niet, maar eeuwig alleen dat wat Mijn geest wil. Waar jullie ook mogen zijn, daar ben Ik te midden van jullie, en als je in Mijn naam dingen doet, werk Ik met en in je; en als je in Mijn naam spreekt, ben Ik het die je de gedachten in je hart geeft en de woorden in je mond leg.
Dus, jullie kunnen je, als je werkzaam blijft in Mijn leer, onmogelijk ooit van Mij verwijderen; je zou je alleen dan van Mij kunnen verwijderen als je Mijn woord zou loslaten en, net als zo velen, een pure dienaar zou worden van de wereld.

18 oktober

Werking van de liefde

(GJE VI. 138, 16-17)
Ik zei: Omdat God Zelf pure liefde is, wil Hij ook dat alle mensen Hem in de eerste plaats boven alles zullen liefhebben, en vervolgens ook - omdat alle mensen Zijn werk zijn - elkaar wederzijds lief zullen hebben zoals ieder zichzelf liefheeft. Als God echter alle mensen meer liefheeft dan de beste vader zijn kinderen, waarom zullen dan de mensen van hun kant Hem niet eveneens boven alles liefhebben, zodra zij Hem eenmaal goed herkend hebben?
Waarlijk Ik zeg jullie: Zonder de ware liefde zullen jullie God niet vinden, Hem nooit goed herkennen en Hem zodoende ook nooit kunnen naderen! Alleen de liefde toont jullie de zekere weg naar Hem, - jullie verstand echter eeuwig nooit! En wie de weg naar God niet vindt, vindt ook de weg naar zijn hoogste eigen leven niet en dwaalt daarom in het duister en op de wegen van het gericht en de eeuwige dood. Onthoud dat van Mij; de rest zullen jullie later wel van Mijn leerlingen horen.

17 oktober

Vrije ontwikkeling tot kindschap van God

(GJE VI. 133, 5-7)
Ik zei: Als een mensenziel deze levensfase bereikt heeft, is zij volmaakt en kan dan als volkomen zelfstandig wezen en leven niet meer door het algemene, goddelijke al-zijn en al-leven vernietigd of verzwolgen worden.
Het zekerste teken van de reeds bereikte levenszelfstandigheid van een mensenziel is, dat zij God erkent en Hem zelfs met al haar kracht liefheeft. Want zolang een ziel God niet erkent als een wezen dat buiten haar bestaat, is zij nog blind en stom, en nog niet bevrijd van de kracht van de goddelijke almacht; zij moet dan nog geweldig vechten om zich van die boeien te bevrijden. Maar zodra een ziel begint de ware God buiten zichzelf te herkennen en, door het gevoel van haar liefde tot Hem, Hem echt wezenlijk begint waar te nemen, dan is zij vrij van de banden van de goddelijke almacht en behoort zij ook steeds meer zichzelf toe en is zodoende schepster van haar eigen bestaan en leven, en daardoor een zelfstandige vriendin van God voor alle eeuwigheden der eeuwigheden.
Zodoende verliest het eigenlijke wezen toch eigenlijk helemaal niets, wanneer daaraan het verder onbruikbare lichaam ontnomen wordt, zodat het daarna sneller zijn uiteindelijke bestemming kan bereiken.

16 oktober

Wezen en doel van de materie

(GJE VI. 133, 3-4)
Ik zei: Kijk, alle materie van deze aarde - van de hardste steen tot de ether hoog boven de wolken - is zielenstof, maar in een noodzakelijk gerichte en daarom vaste toestand. Haar bestemming is echter weer in het ongebonden, zuiver geestelijk bestaan terug te keren zodra zij, juist door middel van deze afzondering, de levenszelfstandigheid heeft bereikt. Om deze levenszelfstandigheid door een steeds grotere zelfwerkzaamheid te bereiken, moet de uit de gebonden materie vrijgemaakte ziel alle mogelijke levensfasen doorlopen en zich in iedere nieuwe levensfase ook weer opnieuw in een ander stoffelijk lichaam verpoppen, waaruit zij dan weer nieuwe levens- en bezigheidssubstanties tot zich trekt en zich eigen maakt.
Is een ziel - wat haar geest aan gene zijde uit God heel duidelijk ziet - eenmaal in een lichaam, hetzij van een plant of van een dier, na de noodzakelijke rijping in staat om naar een hogere levensfase over te gaan, dan zorgt de haar steeds meer ontwikkelde geest aan gene zijde ervoor dat het lichaam, dat voor de ziel verder niet meer van nut is, van haar afgenomen wordt zodat zij dan, omdat zij reeds begiftigd is met hogere verstandelijke vermogens, een ander lichaam kan vormen waarin zij zich weer binnen kortere of langere tijd kan opwerken naar grotere verstandelijke vermogens voor haar leven en haar activiteiten, en dat zo maar door tot aan de mens, waar zij dan reeds helemaal vrij, in een laatste lichaam, tot vol zelfbewustzijn zal komen, tot kennis van God, tot liefde voor Hem en daardoor tot volledige vereniging met haar geest aan gene zijde, welke vereniging wij het opnieuw geboren of de wedergeboorte in de geest noemen.

15 oktober

Bid zoals je bent

(GJE VI. 123, 13-17)
Waarlijk Ik zeg jullie: Wie Mij ooit wat vragen zal, terwijl hij daarvoor speciale, betere kleding heeft aangetrokken, zal ook nooit verhoord worden (....).
Zo bestaat er ook een oude, slechte gewoonte bij het bidden tot God, om alleen maar een bepaalde, vreemde taal daarvoor te gebruiken en deze voor de verering van God het waardigst te achten. Waar in het vervolg die onzin ooit voor zal komen, zal de vraag ook nooit verhoord worden.
De mens moet zich voor Mij alleen maar in zijn hart tooien, en zijn eigen taal spreken en de taal van zijn hart gebruiken, die Ik heel goed versta, dan zal Ik zijn vraag verhoren!
Ik wil dat al die oude dwaasheden helemaal verdwijnen en de mensen geheel nieuwe, waarachtige, zuivere mensen zullen worden. En waar zij zo zullen zijn, zal Ik ook steeds te midden van hen zijn; maar de blinde, wereldse dwazen zullen voortaan gestraft worden doordat hun vragen niet verhoord worden!
God heeft de mensen zonder kleding geschapen en Hij schiep hen naar Zijn evenbeeld, en God was ingenomen met het uiterlijk van de mens omdat het Zijn evenbeeld was. God toonde de mens ook hoe hij kleding moest maken om zijn huid tegen koude te beschermen; maar God leerde de eerste mensen niet om kleren te maken teneinde die hoogmoedig als versiering van hun ledematen te dragen. En nog minder leerde God de mensen opgesmukte kledij te maken om alleen daarin God waardig te kunnen aanbidden.

14 oktober

Zinvol bidden

(GJE VI. 123, 7-9, 11)
Ik zei: Wie Mijn wil doet, bidt waarachtig en bidt altijd zonder ophouden; en iedere dag waarop een mens zijn medemens in Mijn naam een weldaad bewijst, is een goede, en alleen zo'n dag is voor Mij een aangename dag des Heren.
Als iemand echter zijn naaste een weldaad bewijst, laat hij dat dan in stilte doen, en het niet rondbazuinen en zich ervoor op de borst slaan! Want wie dat doet, heeft zijn geestelijk loon van Mij al genomen omdat hij voor zijn edele daad wereldse roem kreeg; die versterkt de ziel echter nooit, maar bederft haar omdat hij haar alleen maar ijdel en zelfingenomen maakt.
Zo is het ook als iemand aan Mij een of andere gunst vraagt. Wie door zijn vraag iets van Mij wil ontvangen, moet dat heel stil, in zijn van liefde tot Mij vervulde hart, vragen, en waarom hij gebeden heeft, wordt hem gegeven als het past bij het levensgeluk van zijn ziel.
Wie bij Mij een goede vraag verhoord wil hebben, moet op bedevaart gaan naar zijn hart en Mij zo helemaal in stilte zijn vraag met volkomen natuurlijke, eenvoudige woorden voorleggen, dan zal Ik hem verhoren. Maar Ik zeg jullie tevens, dat niemand daarbij tot Mij moet komen met bepaalde, vroom uitziende gebaren en een vroom gezicht! Want als iemand iets aan Mij vraagt met zo'n zeker, huichelachtig, vroom gezicht, zal die vraag niet verhoord worden; want wie niet zo natuurlijk als hij is tot Mij komt, en niet in de ware geest van de volle waarheid vraagt, zal niet verhoord worden, maar alleen degene die Mij waarachtig liefheeft, Mijn wil doet en zonder enige opschik en dwang tot Mij komt zoals hij is, zal door Mij altijd verhoord worden.

13 oktober

God leren kennen

(GJE VI. 111, 10-13)
De Heer: Iedere berg, iedere vlakte met zijn vele vruchten, iedere rivier, alle verschillende en op allerlei wijze versierde grassen, planten struiken en bomen getooid in al hun schoonheid, en alle dieren geven hem immers toch stof genoeg om over hun ontstaan en bestaan na te gaan denken.
Als een mens daar echter over nadenkt, zal een innerlijke stem hem zeggen dat dit alles niet zomaar vanzelf en uit zichzelf kon ontstaan, maar dat er een zeer wijze, liefdevolle en almachtige Schepper geweest moet zijn die dit alles geschapen en geordend heeft, het nu nog steeds in stand houdt en op een steeds meer veredelde en volkomener wijze eeuwig verder in stand zal houden, omdat Hij het sinds voor het mensenverstand onvoorstelbare tijden tot op heden onderhouden heeft.
Wie zich zo een God en Schepper voorstelt, moet toch ook wel een steeds grotere achting voor Hem en liefde tot Hem in zich wakker roepen. Als die er eenmaal is, begint ook het innerlijke levend te worden van de ziel in haar geest, dat toeneemt naarmate de liefde tot God toeneemt, welke toename des te gemakkelijker plaats vindt omdat de liefdegeest de ziel steeds meer verlicht, waardoor zij over het wezen van God steeds meer duidelijkheid krijgt.
Heeft een mens op deze wijze de weg naar God en dus tot het ware, eeuwige leven gevonden, dan kan hij die uit naastenliefde ook aan zijn naasten wijzen en hen op de juiste wijze leiden, en hij zal daarvoor door God met nog meer licht en wijsheid begiftigd worden, en zijn leerlingen zullen hem liefhebben en met al het nodige ondersteunen.

12 oktober

Hoogmoed, dodelijk voor de ziel

(GJE VI. 111, 6-8)
De Heer: Zolang een ziel in haar wereldse hoogmoed volhardt en zich door haar naasten overmatig laat bewieroken, begraaft zij zich steeds verder in haar grove vlees en daardoor ook noodzakelijkerwijs steeds verder in de dood van het vlees. Welke woorden en welke daden en tekenen moeten dan een van de dood vervulde ziel het bewijs kunnen leveren dat zij na de lichamelijke dood verder leeft, en dat er slechts één waarachtige God is?!
Je vindt nu wel dat een zeer wijze, alwetende en almachtige God zo'n mens toch op de een of andere manier wel een licht zou kunnen geven, zodat hij gewaar zou kunnen worden hoe hij er voor stond. Dat doet God altijd; maar hoogmoed laat niet toe dat de mens zich dat alles realiseert.
Ik zeg jullie: Wie ook maar ooit begint te denken dat er een God is die alles wat bestaat geschapen heeft en alles onderhoudt en bestuurt, die zal ook snel inzien dat alles wat bestaat, goed en doelmatig is ingericht. Hij zal door het wijze bestel ook al gauw beseffen dat de Schepper van alles wat bestaat, zeer goed moet zijn. Als een mens daar vaak aan denkt, en zo Schepper en schepsel beoordeelt, zal hij de Schepper gaan liefhebben en de liefde tot God zal zich van dag tot dag steeds in het hart van die mens vermeerderen en hechter worden, en deze liefde is nu de geest van de mens van gene zijde, die met zijn licht de ziel doordringt en met zijn warmte de ziel levend maakt. En als dat eenmaal bij de mens het geval is, is het hem ook niet meer mogelijk ooit te denken dat hij de dood in zich heeft.

11 oktober

Loon naar werk

(GJE VI. 110, 3-5)
Bij ons schepselen komt het er alleen maar op aan, met welke van de in ons aanwezige eigenschappen wij ons voornamelijk geïdentificeerd hebben en waarnaar wij handelen; want met diezelfde, gelijke eigenschappen zal God Zich ook ten opzichte van ons gedragen. Zijn wij goed, wijs, liefdevol tegenover God en onze naasten, en barmhartig, deemoedig en geduldig, dan zal God ook altijd zo tegenover ons zijn. Hij zal in ons het bewustzijn van het eeuwige leven opwekken, en wij zullen een overvloed aan zegeningen ontvangen. Zijn wij echter het tegendeel, dan zal God tegenover ons ook zo zijn en ons voortdurend tuchtigen, en dat net zo lang tot wij ons volledig volgens Zijn leer verbeterd hebben. En kijk, daaruit bestaat dan ook de hoogste rechtvaardigheid van God, zonder welke eigenschap God onmogelijk een volkomen waarachtige God zou zijn!
Want God, de alziende, alwetende en alvoelende, moet vast en zeker toch ook in staat zijn om te beoordelen wat goed en wat slecht is, d.w.z. wat volgens Zijn eeuwige orde is, of daartegen, en Hij moet dan het schepsel, dat Hij begiftigd heeft met verstand en een vrije wil, en dat Hij tot een hoger levensdoel op deze aarde wil verheffen, door een juiste opvoeding ook hetzij de les lezen of straffen.
Onze enige ware God is daarom alles in alles. Hij is de hoogste, zuiverste liefde, maar ook de hoogste, onverbiddelijkste gerechtigheid Zelf.

10 oktober

Voorspelling voor onze tijd

(GJE VI. 101, 13-14)
(n.a.v. het visioen van Daniël (hfdst.7) over de vier dieren geeft Jezus de volgende voorspelling over het vierde dier)
Jezus: Wat zouden jullie ervan zeggen als Ik jullie meedeelde dat het over ongeveer 2000 jaar vanaf nu gerekend, met Mijn leer in het algemeen nog veel slechter gesteld zal zijn dan met het ergste heidendom van nu, en nog erger zal zijn dan het domste wat de Farizeeën nu voorschrijven in Jeruzalem, dat vanaf heden geen vijftig jaar meer zal bestaan?! Wat zullen jullie zeggen als Ik jullie openbaar dat de mensen in die tijd grote kunstmatige ogen zullen uitvinden en maken, waarmee zij in de diepste diepten van de sterrenhemel kunnen kijken, en heel andere berekeningen zullen maken dan de Egyptenaren gedaan hebben?! Ja, de mensen zullen ijzeren wegen aanleggen en met stoom en vuur in ijzeren wagens rijden zo snel als een afgeschoten pijl door de lucht vliegt! Zij zullen elkaar met metalen vuurwapens bevechten, en hun brieven door de bliksem over de hele wereld laten verspreiden, en hun schepen zullen zonder zeilen of roeiriemen door de kracht van het vuur over de grote wereldzee varen zo snel en gemakkelijk als de arend door de lucht vliegt; - en nog duizend en één andere dingen waarvan jullie je geen voorstelling kunnen maken.
En kijk, dat ligt allemaal verborgen in het vierde dier, en dat kan door jullie nu niet begrepen worden, omdat jullie ook wat Ik jullie nu gezegd heb niet kunnen begrijpen.

9 oktober

Levensleer van de Heer

(GJE VI. 95, 5-8)
De Heer: Vóór alles moeten jullie doen wat Mijn leer vereist, want daardoor kunnen jullie pas tot vervolmaking van jullie leven komen en daarin dan ook dát doen wat Ik nu doe, en als jullie helemaal volmaakt worden, ook nog grotere dingen.
Want de ware, grote, enige God heeft de mens niet geschapen om, net als de dieren, alleen maar bezig te zijn voor de bevrediging van zijn natuurlijke behoeften. En wie geestelijk actief wordt en zijn geestelijke krachten oefent door kennis, geloof en daden, zal geestelijk ook sterk en machtig worden.
Wie vooral de krachten van de geest oefent, bouwt in zichzelf het rijk van God, en dat is in de mens dan het ware, eeuwige leven, verwant aan God de Schepper, en Hem in al zijn hoedanigheden gelijk.
Als de mens echter die zaligste levenstoestand in zichzelf bereikt heeft en zijn wil volledig verenigd heeft met de erkende wil van God, dan kan hij ook alles doen wat God doet, en op die wijze is hij in zichzelf een levensvorst en een machtig gebieder over alle krachten der natuur. Dat jullie dat nu nog niet helemaal begrijpen, zie Ik; als Mijn leerlingen jullie echter verder zullen inwijden, zullen jullie ook dat wat Ik jullie nu gezegd heb, beter begrijpen dan nu.

8 oktober

De Heer is God en mens

(GJE VI. 90, 8-12)
Ik zei: Wie vlees draagt, heeft het uit een moederlichaam! Alleen het eerste mensenpaar ontving een lichaam uit de hand van Gods wil, - alle andere mensen echter uit een moederlichaam. En dus is dit lichaam van Mij ook uit een aardse moeder, ook al is het dan niet door een aardse vader op de gewone manier verwekt, maar alleen door de almachtige wil van de geest van God, wat bij volkomen en reine godgewijde mensen heel goed mogelijk is. Aan het begin der tijden, bij de nog geheel onbedorven, eenvoudige en God zeer toegewijde mensen, was het helemaal niet zo zeldzaam, en in deze tijden gebeurt het zo nu en dan ook nog.
Dat zulke mensen, die langs een zuiver geestelijke weg verwekt zijn, dan ook geestelijker zijn dan mensen die via de normale weg verwekt worden, is duidelijk; want kinderen van sterke en gezonde ouders worden ook sterk en gezond, - kinderen van zwakke en zieke ouders worden gewoonlijk ook zwak en ziekelijk. Ik als mens zoals Ik nu voor jullie sta, ben geen God, maar wel een zoon van God, wat eigenlijk ieder mens moet zijn; want de mensen van deze aarde zijn voorbestemd om kinderen van God te worden en te zijn, wanneer zij volgens de erkende wil van God leven.
Een van hen is echter door God reeds van eeuwigheid voorbestemd om de Eerste te zijn, het leven in Zich te hebben, en het iedereen te geven die in Hem gelooft en volgens Zijn leer leeft. En deze Eerste ben Ik!
Maar Ik heb dat leven uit God niet vanuit het moederlichaam in deze wereld gebracht! De kiem lag wel in Mij, maar die moest eerst ontwikkeld worden, wat Mij bijna volle dertig jaar tijd en moeite heeft gekost. Nu sta Ik echter volmaakt vóór jullie en kan jullie zeggen dat Mij alle kracht en macht gegeven is in de hemel en op aarde, en dat de geest in Mij volledig één is met de geest van God, waardoor Ik dan ook zulke tekenen kan doen die vóór Mij nog nooit een mens gedaan heeft. Maar in het vervolg is dat geen bijzonder privilege uitsluitend van Mij, maar ook van ieder mens die gelooft dat Ik door God in de wereld ben gezonden om de mensen, die nu allen in het duister gaan, het levenslicht te geven, en die vervolgens handelt volgens Mijn leer die de mensen zonneklaar de wil van Gods geest toont, welke werkelijk volledig in Mij woont.
Deze geest is wèl God, maar Ik als pure mensenzoon niet; want zoals reeds gezegd, Ik heb als zodanig, net als ieder mens, door veel moeite en oefening Mij eerst de waardigheid van een God moeten verwerven, en kon Mij daarna pas verenigen met de geest van God.

7 oktober

Het wezen van God

(GJE VI. 88, 1-5)
De Heer: Het is vóór alles noodzakelijk in een ware God te geloven, want zolang je niet gelooft dat er een enig ware God is, kun je ook geen liefde voor Hem in je hart laten ontwaken. Zonder die liefde is het echter onmogelijk God te naderen en tenslotte vrijwel volledig één met Hem te worden.
En zonder dat kan van een echt levensmeesterschap net zo min sprake zijn als dat iemand een meester op de harp zou willen zijn zonder daar ooit iets over gehoord en er zelfs nog nooit één gezien te hebben.
Als je echter nog steeds blijft vragen: Ja, waar is God dan en hoe ziet Hij er eigenlijk uit?, dan zeg Ik je, dat niemand het eigenlijke goddelijke Wezen kan zien en in leven blijven, - want Het is oneindig en daarom ook alomtegenwoordig, en het is daarom als iets puur geestelijks ook het binnenste van ieder ding en ieder wezen, d.w.z. door de werking van het licht van Zijn almachtige wil; in Zichzelf en op Zichzelf is God echter een mens zoals ook Ik en ook jij, en woont in een ontoegankelijk licht, dat in de wereld der geesten de genadezon genoemd wordt. Deze genadezon is God echter niet Zelf, maar het is de uitstraling van Zijn liefde en wijsheid.
Zoals je de werking van de zon van deze wereld ziet doordat zij overal aanwezig is met haar licht dat voortdurend naar alle mogelijke richtingen uitstraalt, zo werkt ook de overal werkende kracht van de genadezon als een uit haar stromend licht dat in alle wezens scheppend en leven-gevend aanwezig is.
Wie nu in staat is veel licht uit de genadezon van de hemelen in het hart van zijn ziel op te vangen, op te nemen en dan door de kracht van de liefde tot God te behouden, vormt in zichzelf een genadezon die in alles volkomen gelijk is aan de oer-genadezon en het volle bezit van zo'n genadezon is dan net zoveel als het bezit van het enig ware levensmeesterschap.

6 oktober

Ontwikkeling van de geestelijke mens

(GJE VI. 87, 9-13)
Ik zei: Wie zal er ooit naar meer kennis vragen over iets waarvan hij zelfs nog nooit de naam heeft gehoord?! Wij willen deze oerkracht in het algemeen `God' noemen. Maar als we eenmaal een God hebben, zullen we verder vragen en zeggen: Waar is dan die God, en hoe ziet Hij eruit? Hoe schept Hij de dingen, hoe brengt Hij, als zuivere geest, de grove materie uit Zichzelf te voorschijn?
En kijk, als een mens eenmaal zo begint te vragen, dan is hij al op een betere weg! Hij zal alle schepselen meer aandacht geven, en onderzoeken hoeveel goddelijke oerwijsheid zich in hen bevindt. En hoe langer hij zo zal onderzoeken, des te meer goddelijke wijsheid en orde zal hij ook gemakkelijk en snel daarin vinden.
Als hij die gevonden heeft, zal hij in zijn hart ook weldra een gevoel van liefde voor God waarnemen en uit die liefde steeds meer beseffen dat God in Zichzelf met de grootste liefde vervuld moet zijn om met zo'n grote lust en vreugde een ontelbaar aantal dingen en wezens, die niet alleen maar getuigen zijn van Zijn bestaan, maar veeleer van Zijn wijsheid, macht en liefde, zo wonderbaarlijk wijs te scheppen.
Als de mens in zulke beschouwingen en bewustwordingen groeit en toeneemt, neemt hij duidelijk in de liefde tot God toe en nadert Hem meer en meer; hoe groter en gedegener echter zulke toenaderingen van een mens tot God worden, des te meer van de geest van God verzamelt er zich in zijn hart, waarin daardoor zijn eigen geest gevoed en steeds verder gewekt wordt tot de ware kennis van het eigen innerlijke leven en zijn kracht, verenigd met de kracht van de goddelijke geest in hem.
Heeft een mens het eenmaal zo ver gebracht, dan bezit hij reeds het levensmeesterschap, en hem ontbreekt alleen nog de volledige eenwording met de goddelijke liefde- en wilsgeest. Brengt hij ook dat tot stand dan is hij een volmaakte levensmeester en tot alles in staat wat Ik nu doe.

5 oktober

Levenskunst

(GJE VI. 86, 1-3)
Ik zei: Ik zeg je daarop niets anders dan dat Ikzelf persoonlijk als mens in deze wereld tot de mensen ben gekomen om hen deze allergrootste en allerbelangrijkste kunst voor niets te leren, en Ik zal het jullie ook voor niets leren. Dat Ik dat doe voor mensen in vele landen en plaatsen, en de waarheid van Mijn leer met de juiste tekenen bevestig, daardoor zijn de mensen die met Mij meegekomen zijn door woord en daad Mijn getuigen, omdat zij Mijn leerlingen zijn. Zij zijn reeds zeer ver ingewijd in dit geheim en kunnen je de weg en de middelen daartoe verschaffen.
Wie dat aanvaardt, gelooft en daar heel zeker naar leeft en handelt, komt onfeilbaar achter het geheim van het leven en wordt na de vereiste, werkelijke wedergeboorte van zijn eigen levensgeest, in zichzelf een meester van zijn leven en daardoor ook een meester van het leven van zijn medemensen, omdat hij hen daartoe de wegen zal kunnen tonen en door zijn levensmeesterschap ook de grote levensvoordelen van dat meesterschap kan tonen.
Maar Ik zeg je toch ook dat niemand plotseling meester wordt, en dat een mens helemaal niets heeft aan de zuivere gedegen kennis van de middelen en wegen tot verkrijging van deze grote levenskunst, als hij deze niet volledig praktisch in zijn leven heeft opgenomen. De theorie op zichzelf heeft helemaal geen nut, maar alleen de praktijk.

4 oktober

Liefde is leven

(GJE VI. 75, 9-10)
Ik zei: Om God waarachtig te kunnen liefhebben moet men trachten om God steeds beter te kennen. Wie dat niet het belangrijkste vindt, moet het uiteindelijk aan zichzelf wijten, wanneer bij hem het innerlijke gevoel en bewustzijn van het eeuwige voortleven van de ziel na de lichamelijke dood slechts heel zwak is en blijft; want dit echte levensgevoel is enkel en alleen maar het gevolg van de ware levende liefde tot God en daardoor tot de naaste.
God op Zichzelf als Vader is immers juist in Zijn oer-wezen de liefde en daardoor het Leven zelf, omdat liefde en leven een en hetzelfde zijn. Wie dus de liefde tot God in zich heeft, wat het enige levenselement is, die heeft ook het ware, goddelijke, eeuwige leven in zich. Wie echter die liefde niet heeft, is innerlijk dood; zijn leven is slechts een schijnleven en blijft daardoor zó lang een gericht, als het niet vrijwillig de liefde tot God in zich heeft opgewekt en door daden tot leven heeft gebracht. En kijk, juist daarom is het goed voor de ware mens als hij van tijd tot tijd diepere beschouwingen wijdt aan datgene wat zich aan zijn zintuigen ter waarneming voordoet!

3 oktober

Wijsheid

(GJE VI. 69, 7-10)
De Heer: Het is sinds mensenheugenis bekend dat een wijs mens ook een goed mens is en het goede voor alle mensen wil. Alleen de wijsheid gaf de mensen wetten die gemakkelijk op te volgen waren en waardoor allen volkomen gelukkig konden worden; zij voorzag de wetten alleen maar van sancties vanwege de slechte, eigenzinnige, ongehoorzame mensen, opdat de goede mensen een middel in handen zouden hebben om de slechte dwazen met geweld naar het goede te dwingen, als de zachte vermaningen geen resultaat hadden. Zo is ook het sanctioneren van de ordewetten een daad van liefde en ontferming uit de wijsheid.
Als echter al volkomen menselijke wijsheid alleen maar goede dingen tot stand brengt, en de onwijze mensen naar het ware geluk van het leven stuurt, hoeveel te meer dan de allerhoogste en diepste goddelijke wijsheid!
Dat zij niet in kan gaan tegen haar eigen orde, waar het bestaan van alle schepselen van afhangt, en daar ook eeuwig nooit tegen in zal gaan, moet ieder mens met een beetje verstand heel goed kunnen begrijpen, omdat daardoor het bestaan en het geluk van alle goede en zalige wezens gevaar zou lopen. Maar de hoogste wijsheid wil ook de weerspannige geesten en wezens tot het goede en ware brengen en heeft voor dit doel gezorgd voor de deugdelijkste middelen, die de verstokte zondaars weliswaar nooit als melk en honing zullen smaken, - maar het zal toch steeds van zijn eigen wil afhangen om daar verandering in te brengen zodra hij zich wil voegen.
En dat is ook hier het geval. Alles hangt van de ernstige wil van de mens af; als hij zich serieus verbetert en in vol vertrouwen God, altijd in Mijn naam, smeekt om iets waars en goeds, zal het hem gegeven worden naar de maat van zijn reële verbetering en van zijn geloof en vertrouwen. En je kunt nu met deze waarachtige belofte van Mij dan ook volkomen tevreden zijn.

2 oktober

Angst voor de dood

(GJE VI. 68, 1-4, 8)
De Heer: De vrees voor de lichamelijke dood ligt niet zozeer in het je niet bewust zijn van het leven van je ziel na het afvallen van je lichaam, dan veeleer in je liefde voor de wereld en in je eigenliefde. Door deze beide soorten liefde wordt je ziel steeds verder met haar vlees vermengd, en het gevolg daarvan is dat zij zich juist daardoor het gevoel van sterven, vergaan en eindigen steeds meer eigen maakt en ten prooi valt aan allerlei angst en vrees.
Kijk, de oervaders van de mensen van deze aarde hadden geen angst voor de lichamelijke dood, maar vaak slechts een verlangen om bevrijd te worden van het gebrekkig geworden lichaam! Zij werden door hun voor God welgevallige levenswandel van tijd tot tijd helderziende, zodat zij in het hiernamaals konden zien en daardoor kregen zij een duidelijk en waarachtig bewustzijn over het leven van de ziel na het scheiden van het lichaam.
Maar in deze tijd is toch bijna ieder geloof aan God bij de mensen uitgeblust! Waar zou bij de mensen het heldere bewustzijn van het leven van de ziel na de lichamelijke dood nog vandaan moeten komen?!
Ik zeg je: Als men aan de oorsprong van al het leven al vrijwel algemeen twijfelt, is het helemaal niet verwonderlijk dat men over het voortleven van de eigen ziel na de lichamelijke dood grote twijfels heeft.
De joden zijn echter het meest bang voor de lichamelijke dood, en de reden daarvan is juist hun grote liefde voor de wereld en hun innerlijke lust. Wie deze zo zorgvuldig koestert als de joden, moet mettertijd al het hogere inzicht verliezen; want niets schaadt het juiste levende geloofsinzicht zozeer als ontucht, allerlei geilheid en lichamelijke hoererij, die reeds lang bij de joden veel erger algemeen gebruikelijk is dan bij de meest duistere heidenen. Deze zonde verstikt de ziel letterlijk in de modder van het vlees en doodt zelfs het vlees zelf. Als dat zo is, waar moet dan zo'n ziel het heldere levensbewustzijn vandaan halen?

1 oktober

Onsterfelijkheid van de ziel

(GJE VI. 67, 8-10)
Ik zei: Je ziet de bloesem aan de boom; maar van de groeiende vrucht zie je tijdens de bloeitijd weinig of niets. Pas wanneer de bloesem is afgevallen wordt een heel klein vruchtbeginsel zichtbaar. Maar in de vrucht moet toch ook het zaad met de levenskiem groeien; waar is dat echter in dat eerste kleine vruchtbeginsel te ontdekken?! Alles lijkt er nog één en hetzelfde te zijn. Het vermogen ligt er al wel in, maar je kunt het nog lang niet onderscheiden van alle andere levenloze delen, waarin geen levenskiem rijpt. Als de vrucht echter tot volle rijpheid komt, zul je gemakkelijk en zonder enige moeite de zaadkorrel ontdekken.
En zie, vrijwel net zo is het met het volle, duidelijke levensbewustzijn van de ziel in de mens! Zolang de mens dat niet in zich heeft, is de ziel in haar lichaam nog niet zo levensrijp dat zij te onderscheiden is van het vlees. Zij is nog te veel en te nauw verbonden met het vlees en kan in zichzelf dan niet veel anders voelen en waarnemen dan het lot van haar lichaam, en zelfs de beste verklaringen kunnen aan de ziel die nog niet rijp is voor het leven het innerlijke, volledige, rijpe levensbewustzijn niet geven.
Heeft een ziel echter door haar eigen werkzaamheid volgens Mijn leer de genoemde levensrijpheid bereikt, dan is ieder verder bewijs daarvoor helemaal overbodig. Of heb je er soms een bewijs voor nodig dat je nu op een natuurlijke wijze in je lichaam leeft? Beslist niet, en je zou iedereen uitlachen, die van plan zou zijn je te bewijzen dat je nu in je lichaam leeft, je beweegt en naar alle kanten bezig kunt zijn.