- 12 november -

Fouten goedmaken

(GJE VI. 206, 7-10)
Ik zei: Luister, wat Ik vandaag in de tempel zei, geldt ook voor jullie hier op deze berg! Wie zondigt, is een knecht van de zonde, en de waarheid is niet in hem; en waar geen waarheid in de mens is, is ook geen vrijheid.
Dat jullie vanwege jullie ambt de tempel en zijn diensten niet bezoeken, zal heus niet jullie grootste zonde zijn; maar heel vaak hebben jullie de armen die jullie tolhuis moesten passeren, te zwaar belast, en vaak hebben jullie degenen die voor jullie werkten het loon voor hun diensten onthouden. Kijk, dat is waarachtig zonde en wie die begaat, komt niet in de hemel, maar in het gericht en de dood!
Want wie geen liefde voor zijn naaste heeft, heeft nog minder liefde voor God, die hij toch boven alles moet liefhebben. Want hoe kan degene die zijn naaste niet liefheeft die hij ziet, God liefhebben die hij niet ziet? De liefde voor God en daaruit de liefde voor de naaste is echter het leven van de ziel; wie die liefde niet heeft, heeft in zichzelf ook geen leven, maar alleen het oordeel en de dood.
Ik zeg jullie nu echter, dat wat Mij betreft jullie zonden vergeven zijn, omdat jullie die erkend, berouwd en verafschuwd hebben; maar voor volledige vergeving van jullie zonden is het ook absoluut noodzakelijk dat jullie zoveel mogelijk degenen die door jullie op enigerlei wijze te kort zijn gedaan, de schade vergoeden, en dat jullie in het vervolg niet meer zondigen. Wie niet tot op de laatste cent alles betaald heeft wat hij zijn broeders en zusters schuldig was, zal niet eerder in het rijk van God binnengaan dan dat hij goedgemaakt heeft wat hij aan zijn broeder gezondigd heeft. Doe dat, dan zullen jullie het eeuwig leven ontvangen en dan zijn jullie zonden volledig vergeven!