- 16 november -

De letter doodt

(GJE VI. 222, 15-18)
Ik zei: Als Ik Degene ben als wie Ik in deze wereld ben gekomen, dan doe Ik dat nu met precies hetzelfde recht als waarmee de Vader die in Mij is, eens Mozes in de woestijn voor jullie joden de wetten gaf. Ik hef echter, zoals jij denkt, beslist geen wet van Mozes op, maar Ik Zelf vervul de wet in alle opzichten. Ik laat jullie alleen maar jullie onbegrip zien ten aanzien van de beoordeling van de wetten van de profeet. Jullie houden je aan de letter, die doodt, en kennen de geest niet die levend maakt. Ik openbaar jullie nu echter de alles levendmakende geest; hoe kun je dan zeggen dat Ik de wet van Mozes ophef?
Jullie letterzifters voeden met jullie letters wel de muggen en verslinden daarvoor kamelen; want als jullie je dan zo onwrikbaar letterlijk aan de wetten van Mozes willen houden, hoe kunnen jullie daarvoor dan voor veel geld en andere offers aan rijke joden dispensatie geven?!
Zelf eten jullie zelfs op de sabbat gezuurd brood, jullie eten wild gevogelte en geven ook nog aan jullie apostelen verlof om alles te eten wat de mensen in een bepaald land eten. Het gaat jullie echter alleen maar om het aardse voordeel, en dat maakt nu juist dat je de wet breekt; Ik geef de mensen echter nu uit pure liefde en mededogen deze raad en verlang voor die dispensatie geen offers en hef daarom de wet van Mozes niet op! Want als de mens, wanneer hij honger heeft, zijn lichaam verzadigt met wat voor eetbaar voedsel dan ook, zondigt hij tegen geen enkele wet van Mozes. Maar als een jood puur uit smulpaperij en om zijn gehemelte onnodig te strelen, tot ergernis van zijn medemensen het vlees van onreine of gestikte dieren eet, terwijl hij voldoende vlees heeft van reine dieren, dan zondigt hij omdat hij zijn zwakke medemensen daarmee ergert.
Hiermee zeg Ik niets anders dan: Een mens kan indien nodig ook het vlees van al de door Mij aangegeven dieren eten en hoeft daar geen gewetenszaak van te maken.