- 13 november -

Ondergang van Jeruzalem en eindtijd

(GJE VI. 207, 11-14)
De Heer: Dit meer dan hoogmoedige slangengebroed zal zich mettertijd in zijn blindheid en machtswaan boven de Romeinen verheffen en hen uit dit land willen verdrijven. En dat zal hun einde zijn. De veldheer, en later tevens keizer, is al geboren die deze stad en haar volk de genadeslag zal geven.
En tegen het einde van de tijd van deze aardse bevolking - en dus niet van deze aarde - zal het precies zo vergaan: De mensen zullen in die tijd weliswaar geen bergen tot hun diepste fundamenten afgraven, zoals de goud en edelstenen zoekende Hanochieten dat gedaan hebben, ook zullen zij geen Romeinen meer tegen zich in het harnas kunnen jagen; maar zij zullen door allerlei machines, door de kracht van het vuur aangedreven, beginnen om via ongelooflijk diepe schachten en gaten in het binnenste van de aarde te dringen, waardoor zeer brandbare gassen in grote massa's naar de oppervlakte van de aarde zullen komen. En als de atmosfeer te veel met zulke gassen verzadigd zal zijn, zullen deze vrijwel rondom de hele aarde ontvlammen en alles tot as verbranden. Slechts weinig mensen zullen daarbij in leven blijven. Maar die over zullen blijven, zullen dan ook echte mensen zijn. Die zullen dan werkelijk een geheel vernieuwde aarde bewonen, en jullie en velen die na jullie komen en in Mijn naam gewekt worden, zullen hun leraars en leiders zijn.
Pas dan zal Mijn rijk geheel over de aarde verbreid zijn, en de mensen van de zon zullen met Mijn kinderen van deze vernieuwde aarde een volledig gelijkberechtigde gemeenschap vormen en opgroeien in de liefde van Mijn ware kinderen.
Maar houd dat wat Ik jullie nu gezegd heb, voor je; want in deze tijd zou het niemand enige zegen brengen als hij dat allemaal ook precies zou weten. Op het juiste moment zal Ik het Zelf de mensen, zodra zij diepere dingen verdragen kunnen, uitvoerig meedelen.