31 december

Beter een vol hart dan een volle buik

(GJE VII. 94, 12-17)
Ik zei: Waar ware en levende liefde aanwezig is, bevindt zich ook echt medelijden en ware ontferming. Hoe kan iemand die zich verlustigt in het pijnlijke sterven van zijn medemens naastenliefde hebben? Weg daarom met alles wat onwaardig is voor het hart van een goed mens!
Als je je naaste ziet huilen, moet je niet lachen, want als je lacht, geef je hem te verstaan dat zijn pijn je totaal onverschillig laat en ook je lijdende medemens, die toch je broeder is.
Als je broeder echter vrolijk is en zich verheugt over zijn geluk, gun hem dan de korte vreugde over zijn geringe aards geluk! Mopper niet, maar wees blij met hem, dan wordt je hart daardoor niet slechter, maar alleen edeler!
Als je een hongerig mens ziet, terwijl jij meer dan genoeg hebt, denk dan niet dat de hongerige zich wel even behaaglijk voelt als jij met je volle buik, maar bedenk dat hij erg hongerig is en geef hem te eten, dan zul je daarna een grote tevredenheid in je hart voelen, die je nog veel behaaglijker zal voorkomen dan je volle buik; want een vol hart maakt de mens heel wat gelukkiger dan een volle buik.
Als je een zak vol goud en zilver bij je draagt, terwijl je thuis nog veel meer bezit, en je komt een arme man tegen die je groet en met je wil praten, kijk dan niet de andere kant op en laat hem niet op de een of andere wijze voelen dat jij rijk bent en hij arm is, maar wees vriendelijk tegen hem en help hem met veel vreugde uit de
nood! Als je dat doet, zal je hart vervuld zijn van blijdschap, dan zal de arme voor altijd een vriend van je blijven en je ware vriendelijkheid nooit vergeten.
Ware naastenliefde is derhalve, dat men voor zijn naaste al datgene doet waarvan men redelijkerwijs kan wensen dat hij het ook voor een ander doet.

30 december

Het kwaad in de mens

(GJE VII. 93, 8-11)
Ik zei: Als de boosdoener erg veel moet lijden, komt hij toch langzamerhand meer tot inkeer en begint wat rijper over de oorzaak van zijn lijden na te denken, beseft zijn onmacht en tevens de onverbiddelijkheid van de gerichten; ja, hij begint tenslotte in te zien, dat alleen hij de reden en de oorzaak van zijn kwellingen is, en wel door zijn slechte daden, die hij uit vrije wil en met boosaardig genoegen tegen de wetten van de algemene orde begaan heeft. Omdat hij nu echter ziet dat juist zijn slechte daden thans zijn kwelgeesten zijn, begint hij die tenslotte in zichzelf te verafschuwen, en wenst ze nooit begaan te hebben. En kijk, dat is dan al een stap naar een mogelijke verbetering!
Maar dan mogen de uiterlijke straffen nog lang niet beëindigd worden, want de boosdoener begon zijn kwade daden alleen maar te verafschuwen, omdat zij kwade vruchten afwerpen. Hij moet dan eerst door onderricht van buitenaf in zichzelf beginnen te beseffen dat zijn slechte daden op zich echt slecht zijn en ook alleen om deze reden verafschuwd moeten worden, en niet omdat zij voor de boosdoener noodzakelijkerwijs kwade gevolgen hebben.
Als de boosdoener dat inziet en het kwaad om het kwaad zelf begint te verafschuwen en het goede vanwege het goede gaat verkiezen, dan ondergaat hij zijn straf geduldiger en verdraagt alles, omdat hij zijn lijden volkomen rechtvaardig vindt en als een weldaad beschouwt waardoor zijn leven verbeterd wordt. Pas als de misdadiger op dit punt is aangekomen en zijn innerlijk werkelijk steeds beter wordt, is de tijd gekomen om de uiterlijke straffen in dezelfde mate te doen afnemen, als waarin het innerlijk van de vroegere misdadiger naar waarheid verbeterd is.
Als wereldse rechters dat zouden begrijpen, konden zij ook menige aartsmisdadiger nog omvormen tot een goed mens; maar zij staan bij grote misdadigers meteen klaar met de doodstraf en maken de totaal onverbeterlijke misdadigers daardoor juist tot volledige duivels in de geestenwereld. Dat moet in het vervolg bij jullie echter niet meer voorkomen!

29 december

Alles heeft zijn tijd

(GJE VII. 92, 7-11)
Ik zei: Volgens het wijze raadsbesluit van God moet alles zijn tijd hebben op aarde om de mensen te laten rijpen voor het ware kindschap van God! Daarom heeft de rijke zijn tijd om rijk te zijn en met zijn overvloed barmhartig te zijn voor de armen, en de arme heeft zijn tijd om zich te oefenen in geduld en zelfverloochening en zijn nood en ellende op te offeren aan God, en dan zal God de arme al gauw op de voor zijn zielenheil beste wijze helpen en ook de harde rijke te rechter tijd tuchtigen. Want zowel de rijke als de arme zijn geroepen tot het kindschap van God.
Onze arme familie was eens ook welgesteld, en hard voor andere armen, en tot heil van hun zielen moest hun geluk noodzakelijkerwijs ook eenmaal omkeren. Als jij haar nu opeens zou helpen, dan zou zij al gauw weer overmoedig worden en zich op diegenen wreken die haar hard bejegend hebben. Als zij echter eenmaal goed geduld heeft leren oefenen, zal zij langzaam maar zeker, en wel zo onmerkbaar mogelijk, geholpen worden, en daarin zal zij de zorg van God beter en duidelijker herkennen dan wanneer men haar van vandaag op morgen in een zeer gelukkige welstand verheven zou hebben.
Maar de harde rijke zal ook langzaam maar zeker stap voor stap in een slechtere toestand terecht komen. Hij zal dan hier dan daar bij zijn inschattingen fouten maken, een slechte oogst hebben, schade aan zijn kudden lijden, zelf ziek worden of zijn vrouw of een van zijn liefste kinderen, kortom, hij zal slag na slag te verduren krijgen.
Als hij tot inkeer komt en zijn onrecht beseft, wordt hij ook weer geholpen; zal hij echter niet tot inkeer komen en zijn onrecht niet erkennen, dan zal hij alles verliezen en dan ook tot de bedelstaf geraken, of naar omstandigheden nog iets ergers te verduren krijgen.
Wie hem dan in zijn armoede zal troosten en zal steunen, zal ook door God getroost en beloond worden; maar niemand zal hem helemaal kunnen helpen voordat God dat wil. Vriend, wees dus nu maar rustig en blij; want Ik weet wel wie rijp is om geholpen te worden!

28 december

Over het echte bidden

(GJE VII. 85, 17-20)
Ik zei: God is in Zichzelf een geest van de hoogste wijsheid en Hij heeft het allerdiepste en helderste verstand en is de eeuwige waarheid zelf. Wie dus doeltreffend tot God wil bidden, moet in geest en waarheid bidden. In geest en waarheid bidt echter alleen maar degene die zich in het stille liefdeskamertje van zijn hart begeeft en daarin God aanbidt en aanroept. En God, die alle harten en nieren doorziet, zal ook zeker in jullie harten zien en stellig onderkennen hoe en om wat jullie bidden en vragen, en Hij zal jullie geven waarom je zo waarachtig in geest en in waarheid gebeden hebt.
Het volkomen waarachtige gebed echter bestaat uit het houden van Gods geboden en het handelen naar Zijn wil uit liefde tot Hem. Wie zo bidt, bidt waarachtig en bidt zonder ophouden. Zo aanbidden ook alle hemelse engelen God zonder ophouden, omdat zij altijd de wil van God doen.
God wil niet met psalmen en psalters, met harpen, cimbalen en bazuinen aanbeden, vereerd en geprezen worden, maar alleen door jullie actieve, volijverige handelen volgens Zijn woord en Zijn wil.
Als je Gods werken beziet en daarin steeds meer liefde en wijsheid ontdekt en herkent, daardoor in de liefde tot Hem groeit en in jezelf wijzer en wijzer wordt, dan bid je ook waarachtig en breng je God de ware lof; al het andere wat je tot nog toe onder bidden verstond, is volkomen leeg, nietig en zonder waarde voor God.

27 december

Over het ware vasten

(GJE VII. 85, 5-7, 10-12)
Ik zei: Wie in de juiste gezindheid vast, doet op zich weliswaar een goed werk - want door oprecht te vasten en tot God te bidden wordt de ziel vrijer en geestelijker -; maar zalig wordt niemand door het pure vasten en bidden, maar alleen door in Mij te geloven en de wil van de Vader in de hemel te doen, zoals Ik die aan jullie verkondig en verkondigd heb. Maar dat kan iedereen ook doen zonder het genoemde vasten en zonder het zich onthouden van zekere spijzen en dranken.
Degene die veel bezit en de ware naastenliefde beoefent, vast echt, en dat vasten is God welgevallig en is nuttig voor het eeuwige leven van de mens. Wie veel heeft, laat die ook veel geven, en wie weinig heeft, laat die ook dat weinige delen met zijn naaste die nog armer is dan hij, dan zal hij daardoor voor zichzelf schatten in de hemel verzamelen! Geven op zichzelf is al beter dan nemen.
Wie echter waarachtig voor God wil vasten zodat het dienstig is voor het eeuwige leven van zijn ziel, moet uit liefde tot God en zijn naaste het zondigen nalaten; want de zonden belasten de ziel, zodat zij zich moeilijk tot God kan verheffen.
Heeft iemand je beledigd en kwaad gemaakt, vergeef hem dan; ga naar hem toe en kom met hem tot overeenstemming, dan heb je daardoor geldig gevast.
Als je degene die je kwaad heeft gedaan, goed doet, en degene die je vervloekt zegent, dan vast je waarachtig.
Wat de mond ingaat om het lichaam te voeden en te sterken, verontreinigt de mens niet; maar dat wat vaak de mond uitgaat, zoals laster, kwaadsprekerij, vuile praatjes, achterklap, vloeken, valse getuigenis en allerlei leugens en godslastering, verontreinigt de mens en wie dat doet, breekt werkelijk het ware vasten.

26 december

Innerlijke verandering in de mens (2)

(GJE VII. 77, 7-9)
Ik zei: Zolang de zaadkorrel in de aarde niet sterft en uiteenvalt en zich zo ontbindt dat zijn vroegere vaste delen in de overeenkomstige vormen van de geest beginnen over te gaan, zolang ook blijft de geest werkeloos en verborgen. Maar wanneer het vlees van de zaadkorrel in de aarde zacht begint te worden en begint op te lossen, en in zijn steeds etherischer wordende deeltjes meer gaat lijken op de in de kiem wonende geest, dan begint de geest de aan hem gelijke delen te ordenen en doordringt die steeds meer, en dan treedt er - zoals je dat bij iedere ontkiemende en opgroeiende plant kunt zien - een totaal nieuwe bestaanstoestand in. En wat je in het klein bij een plant ziet, gebeurt ook in het groot en allesomvattend bij de mens, wanneer hij alle neigingen en begeerten in zijn ziel en ook in zijn lichaam die op de buitenwereld gericht zijn, door zijn ernstige wil in zich vernietigt en oplost, en deze in alles steeds meer gelijk begint te maken aan de innerlijke geest.
Nu, dan kan het iemand die lange tijd aan al het wereldse gewend is, wel eens niet zo blij te moede worden, maar wanneer hij zich mettertijd in zijn nieuwe, innerlijke en enig ware leefwereld meer en meer thuis gaat voelen, zal de buitenwereld in gelijke mate steeds onaangenamer voor hem beginnen te worden. Zit er dus maar niet over in als Mijn Rafaël je wat meer dan gewoon wakker geschud heeft, want dat is van groot nut voor je.
Hij is in zijn wezen al een zuivere geest en kon daardoor ook directer op jouw geest inwerken dan ieder ander nog zo geestelijk ontwaakt mens had kunnen doen, zolang deze de volledige wedergeboorte van de geest nog niet heeft bereikt. Maar dat is niet ten nadele van je ziel, maar slechts tot haar grote voordeel door Mij zo toegelaten. Zit er daarom, zoals Ik al gezegd heb, maar niet over in als het binnen in je wat vreemd en onwennig begint te worden! Verheug je in je hart als dit gevoel je nog vaker zal overkomen, want het geeft je aan, dat het rijk Gods steeds naderbij komt in het hart van je ziel.

25 december

Innerlijke verandering in de mens (1)

(GJE VII. 77, 3-6)
Ik zei: Zolang je niet enigszins van jezelf vervreemd raakt, ben je bepaald nog niet erg dicht bij het Godsrijk; maar als je jezelf eenmaal wat vreemd begint voor te komen, is dat een teken dat je geest binnen in je een beetje wakker is geschud en in je ziel een beetje een stap voorwaarts heeft gedaan. En omdat je dat in je leven in zekere zin voor het eerst bespeurt, is dat juist een teken dat je innerlijke geest wat meer in beweging is gekomen. En dat kun je altijd als een heel goed teken beschouwen. Dat zal je nog meerdere malen en op een steeds duidelijker manier overkomen.
Wanneer je zoiets ervaart, wees dan alleen maar blij en opgewekt, want het is een belangrijk teken dat je innerlijke geest begonnen is zich sterk met je ziel te verenigen! Want zolang je je in je alledaagse en vertrouwde gevoelens bevindt, behoor je nog tot deze wereld en ben je niet in staat om waarachtig Gods rijk te naderen. Want als de zuivere geest eenmaal in de mens ontwaakt en met zijn leven en licht de gehele mens gaat doordringen, dan begint in de mens ook een heel ander en, zeg maar, geheel nieuw leven, waarvan hij vóór die tijd geen vermoeden had. En daarin ligt het grootste bewijs dat de mens, nadat het vlees van zijn ziel is afgevallen, een heel nieuw leven begint, waarvan hij tijdens zijn lichamelijke leven geen vermoeden en nog minder kennis had.
Met het afvallen van het vlees van de ziel wil Ik niet reeds de volledige en werkelijke lichamelijke dood aanduiden, maar die toestand van de mens, waarin hij zijn zinnelijke en wereldse begeerten vrijwel geheel uit zich gebannen heeft en helemaal is begonnen te leven in zijn geest.
De geest begint zich dan sterk met de ziel te verenigen en deze treedt dan steeds meer in verbinding met de enig ware leefwereld van de geest. Deze leefwereld ligt, voordien onvermoed en ongekend, vooralsnog diep in het hart van de mens, zoals het zuiver geestelijke vonkje in het kiemhulsje van een zaadkorrel.

24 december

Verhouding tussen geest en ziel

(GJE VII. 69, 4-7)
Romein Agricola: Waarom kan ik niet door mijn geest ook doen wat jij als geest kunt doen?
Engel: Omdat jouw geest daar nog niet rijp voor is en je innerlijke geest nog niet in je ziel is overgegaan! Maar iets doet je geest toch door de standvastigheid van de voor jouw ziel nog onbekende wil, en dat is de bouw en de tijdelijke instandhouding van je lichaam. Dat kan je ziel echter niet waarnemen, zoals zij ook niet waarneemt hoe haar lichaam gebouwd is, omdat haar innerlijke, zuiver van gene zijde afkomstige bouwmeester haar dat niet kan onthullen en laten zien, daar zij, zoals gezegd, nog niet rijp is.
De innerlijke geest werkt weliswaar onafgebroken aan het zo snel mogelijk rijp en volledig vrijmaken van de ziel, maar hij kan en mag haar niet de minste dwang opleggen, omdat een ziel op die wijze dan nog stoffelijker en onvrijer zou worden dan zij door alle invloeden van de buitenwereld ooit zou kunnen worden. Daarom werd aan de ziel in haar lichaam een eigen wil en een eigen verstand gegeven om er door onderricht van buitenaf toe gebracht te worden dat zij zich uit eigen vrije wil steeds meer losmaakt van al het wereldse, en in zichzelf naar binnen kerend de steeds zuiverder wordende geestelijke wegen betreedt.
Naargelang de ziel de steeds zuiverder geestelijke wegen daadwerkelijk bewandelt, wordt in gelijke mate dan ook haar innerlijke, zuivere geest van gene zijde één met haar. En als zij zich door haar steeds zuiverder geworden verstand en door haar daardoor ook steeds vrijer geworden wil, volledig losmaakt van al het wereldse, dan is zij gelijk aan haar geest en is daarmee één geworden, wat wij de geestelijke wedergeboorte willen noemen, en dan zal zij, één geworden met haar geest, ook terwijl ze nog in het lichaam is, hetzelfde kunnen doen wat ik nu voor jouw ogen kan doen, omdat mijn geest één is met mijn ziel.

23 december

Fasen van zaligheid van voleindigde zielen

(GJE VII. 67,1-4)
De Heer: Dat alles staat zo'n voleindigde ziel dus zeker en zelfs noodzakelijk te wachten, en toch is deze eigenschap van de ziel die zijn leven voleindigd heeft, te beschouwen als een laagste graad van de eigenlijke grote zaligheid, omdat dat een voleindigde ziel op den duur net zo tegen zou gaan staan als het jou hier zou gaan tegenstaan wanneer je dit landschap, al is het nog zo mooi, honderd jaar achter elkaar zou moeten bekijken en bewonderen.
De hogere zaligheid van een ziel is toch duidelijk alleen maar gelegen in het feit, dat de volmaakte ziel ook met de waarachtig goddelijke scheppingskracht is toegerust, en vanuit een wijsheid die aan Gods wijsheid gelijk is, alles tot stand kan brengen wat God Zelf op precies dezelfde wijze bewerkstelligt en voortbrengt.
Een nog hogere en eigenlijk al haast allerhoogste zaligheid van een volmaakte ziel is, dat zij God, de enige Heer en Schepper der oneindigheid, als haar grootste levensvriend steeds maar bij zich kan hebben, en Hem mateloos en grenzeloos kan liefhebben, en met Hem in een enkel ogenblik de hele geestelijke en materiële scheppingen kan overzien.
Maar het toppunt van zaligheid van een volmaakte ziel is dat zij zich, geheel met God door de liefde één geworden, ook in de volledige goddelijke vrijheid bevindt.

22 december

De ziel aan gene zijde

(GJE VII. 66, 10-14)
Ik zei: Ruimtelijk gezien blijft een ziel na het afvallen van haar lichaam - vooral in haar eerste bestaansperiode - gewoonlijk op de plaats, waar zij zich lichamelijk op aarde bevond, dat wil zeggen, als zij nog niet geheel voleindigd naar het onstoffelijke rijk aan gene zijde is overgegaan.
In dat geval ziet en hoort zij echter niets van de natuurlijke wereld die zij in haar lichaam bewoond heeft, hoewel zij zich ruimtelijk precies in diezelfde wereld bevindt. Haar bestaan is min of meer als een heldere droom, waarin de ziel in een streek of omgeving leeft die als het ware uit haar is ontstaan, en waar zij zich helemaal gedraagt en handelt alsof zij zich in een heel natuurlijke wereld bevindt, en waar zij de wereld die zij heeft verlaten niet in het minst mist.
Maar omdat God het toelaat, wordt de door haar bewoonde streek vaak vernietigd en dan bevindt de ziel zich in een andere omgeving, die helemaal overeenkomt met haar innerlijke toestand. Bij zo'n ziel duurt het dan vaak wel erg lang voor zij na veel onderwijzing zover komt, dat zij beseft dat alles wat zij daar meent te bezitten, ijdel en nietig is. Komt zij door veel ervaringen en verschijnselen eenmaal tot dit inzicht, dan begint zij pas ernstiger over haar toestand en haar bestaan na te denken, en daardoor ook meer en meer te beseffen dat zij de vroegere, aardse wereld heeft verlaten, en dan wordt het verlangen in haar sterker om een meer blijvende en onveranderlijke plaats te krijgen om te leven.
In zo'n toestand wordt ze door reeds meer voleindigde geesten onderwezen in wat zij moet doen; en als zij dat doet, wordt het ook steeds lichter in haar, omdat haar innerlijke geest haar meer en meer doordringt. Hoe meer de innerlijke geest haar doordringt en als het ware in haar groeit als een kind in het moederlichaam, des te duurzamer begint alles om haar heen te worden.
Als een ziel eenmaal zover komt dat haar innerlijke geest haar helemaal doordringt, dan komt zij ook tot een volledig helder zien en tot een helder inzicht, tot volledig bewustzijn en een duidelijke herinnering aan alles: wat zij was, wat zij geworden is, wat zij gedaan heeft en hoe de wereld, waarin zij lichamelijk geleefd heeft, eruit heeft gezien en hoe het daarmee gesteld was.

21 december

Wezen van ziel en geest

(GJE VII. 66, 5-8)
Ik zei: De ziel van de mens is een zuiver etherische substantie, dus - als je dat kunt begrijpen - uit zeer veel lichtatomen of kleinst mogelijke deeltjes tot een volmaakte menselijke vorm samengesteld door de wijsheid en de almachtige wil van God; en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur van de zuiverste liefde in God is.
De zuivere geest is een gedachte van God, die voortkomt uit Zijn liefde en wijsheid, en die tot een waar bestaan komt door Gods wil. Omdat God echter in Zichzelf een vuur is uit Zijn liefde en wijsheid, is dat ook het geval met de in zekere zin uit God naar buiten getreden gedachte die in een zelfstandig bestaan wordt geplaatst. Zoals het vuur echter een kracht is, is zo'n gedachte uit God op zichzelf ook een kracht, die zich van zichzelf bewust is en die zelf in dezelfde helderheid kan werken als waaruit hij voortgekomen is. Als zuivere kracht doordringt hij alles wat jij materie noemt, maar kan zelf door de materie niet doordrongen worden, omdat de materie verder niets anders is dan een uiterlijke uiting van de geest uit God.
De ziel is in zekere zin materie die door de kracht van de geest weer is opgelost en die door die kracht genoodzaakt in de eigen oervorm van de geest overgaat, en daarna met haar geest verenigd als het ware diens lichtetherische-substantiële lichaam vormt. Ook de ziel vormt en ontwikkelt, puur door de wilskracht van haar geest, haar toekomstige omhulling uit de haar omgevende materie van het lichaam, wanneer die totaal is vergaan en ontbonden.
Hier heb je nu een heel korte en volkomen ware voorstelling van wat de ziel eigenlijk is, en wat de zuivere geest als zodanig is.

20 december

Ware aanbidding van God

(GJE VII 59, 4-7)
Rafaël: De wijze en liefdevolle wens voor jullie mensen bestaat daarin, dat jullie maar in één, enig ware, eeuwige en almachtige God geloven en Hem met al jullie levenskracht boven alles zullen liefhebben en jullie naasten zoals ieder van jullie zichzelf liefheeft, wat zoveel wil zeggen als: wat je redelijkerwijs verwacht dat je naaste voor jou zal doen, doe dat ook voor hem!
Als jullie dat ter harte nemen, geloven en daarnaar handelen, dan aanbidden jullie daardoor de ene ware God op waardige en passende wijze, en brengen jullie Hem op die manier het enige offer dat Hem werkelijk welgevallig is. En als jullie, wereldse mensen, dat zullen doen, zal de ene, ware God jullie, evenals ons, als Zijn onsterfelijke kinderen aannemen, en de macht en de heerschappij van de dood zal van jullie zielen wijken.
Het aanbidden met de lippen en alle soorten offers zijn alleen maar door de slechte, heerszuchtige priesters en koningen bedacht. Zij laten zich hemelhoog vereren en eisen grote offers van de mensen, die zij voortdurend toeroepen dat zij erge zondaars zijn en daarom de goden grote offers moeten brengen, omdat deze hen anders met grote en zware plagen zullen bezoeken. Maar dat doen de slechte priesters niet vanwege de goden, maar alleen terwille van zichzelf, om rijk en machtig te worden zodat ze de arme, blinde mensen nog meer kunnen knechten.
De echte God wil alleen maar dat alle mensen elkaar als broeders liefhebben en vrij en ongeknecht op aarde zullen wandelen en door de genade van de enige en alleen ware God in alle dingen voortdurend wijzer zullen worden. Omdat jullie uit mijn mond eerlijk, getrouw en naar waarheid gehoord hebben wat de enig ware God van de mensen wil, neem daarom jullie goud terug, want dit aardse slijk hebben de echte mensen en de ware God eeuwig niet nodig!

19 december

Ziel en lichaam (2)

(GJE VII. 58, 6-8)
Ik zei: Er is veel tijd nodig alvorens zo'n verwereldlijkte en vervleselijkte ziel aan gene zijde tot een helderder inzicht komt. Als het echter steeds lichter in haar wordt, dan keert ook haar herinnering terug naar de mate waarin het lichter in haar wordt, en dan kan zij ook alles zien, horen en voelen wat op, boven en in de aarde gebeurt.
Is een ziel echter reeds hier op deze wereld door de geestelijke wedergeboorte helemaal volmaakt geworden en daardoor reeds hier in staat om de zuiver geestelijke en hemelse dingen te zien en duidelijk waar te nemen, dan komt ze in zichzelf ook tot de juiste en volledig ware aanschouwing van de hele materiële schepping, en weet zelfs alles wat er op de maan en op en in de zon gebeurt, wat de sterren zijn en waarvoor zij geschapen werden en wat er zich allemaal op en in bevindt.
Wanneer zo'n volmaakte ziel van haar zware lichaam verlost is, is haar waarneming volkomen gelijk aan die van God, en zij zal dan - als zij dat wil - alziend, alhorend, alwetend en alvoelend zijn. Als dat zo is, hoe zou zij dan, terwijl zij net als God zelf schepster van haar woonwereld kan zijn en ook zal zijn, al haar herinneringen aan het verleden kunnen verliezen?

18 december

Ziel en lichaam (1)

(GJE VII. 58, 3-5)
Ik zei: Het lichaam, zoals het is, zou als dode materie niets kunnen zien, horen, voelen, ruiken of proeven als er zich geen levende ziel in bevond. Het is dus alleen maar een noodzakelijk werktuig van de ziel, zo gebouwd en goed ingericht, dat de ziel het voor de buitenwereld kan gebruiken. Zij kan dus door middel van het lichaam naar buiten kijken, horen en onaangename of aangename dingen gewaarworden. Zij kan van de ene plaats naar de andere gaan en met de handen allerlei werk verrichten.
De bestuurder van de lichaamsdelen is het verstand van het hart en zijn wil, want het lichaam zelf heeft noch een verstand noch een wil, tenzij de ziel door haar wereldse en zinnelijke lusten zelf in het vleselijke overgaat en zich dan zozeer met haar vlees vereenzelvigt dat zij het bewustzijn van haar geestelijke ik verliest. Natuurlijk is dan ook haar hele verstand en haar wil volledig vleselijk geworden. In dat geval is de ziel dan bijna zo goed als helemaal dood, en dan komt het haar als volstrekte nonsens voor wanneer zij iets hoort over een zuiver geestelijke zelfstandigheid en over een geestelijk leven na de dood van het lichaam.
Maar zelfs zo'n vleselijke ziel sterft eigenlijk niet nadat zij met veel pijn het lichaam verlaten heeft, maar leeft verder in de geestenwereld; dat voortleven is dan net zo pover als haar besef en haar zelfbewustzijn in een zuiver geestelijke sfeer. Welnu, zo'n ziel leeft dan aan gene zijde weliswaar verder, maar alleen zoals in een wat meer heldere droom en weet vaak niet dat zij ooit al eens in een andere wereld geleefd heeft, maar zij leeft en handelt volgens de haar eigen zinnelijkheid. En als zij door lichtere geesten, die zich aan haar kenbaar maken, wordt vermaand en onderwezen over het feit dat zij zich nu in een andere en geestelijke wereld bevindt, dan gelooft zij dat niet en hoont en bespot hen die haar de waarheid vertellen.

17 december

De ziel aan gene zijde

(GJE VII. 57, 8, 10)
Ik zei: Wanneer de mens lichamelijk sterft, leeft de ziel weliswaar wat haar wezen betreft ook in de ruimte, maar heeft dan geen andere wereld tot ondergrond en woning dan die, welke zij voor zichzelf geschapen heeft, en heeft met deze uiterlijke wereld geen wezenlijke verbinding meer, omdat zij in zichzelf maar al te duidelijk inziet dat de hele materiële wereld niets anders is dan een noodzakelijk en moeilijk te dragen gericht, en dat een vrij en ongebonden leven oneindig veel aantrekkelijker is dan een leven dat aan alle kanten gebonden is.
Zeg Mij eens: waar en wanneer ziet een mens met zijn natuurlijke ogen meer: 's nachts in een donkere kerker of op klaarlichte dag op een aan alle kanten vrije en hoge berg? En als iemand, wie het aan niets ontbreekt, zich in volle vrijheid met zijn beste vrienden op die berg bevindt, zal hij dan soms terugverlangen naar de oude, duistere kerker om de donkere hoeken en gaten daarvan te onderzoeken en te bestuderen? Denk eens na over deze vragen van Mij - luister eerlijk naar je gevoel, en geef Mij dan antwoord, dan zal Ik je daarna een helderder licht geven over je twijfels!

16 december

De Jacobsladder

(GJE VII. 57, 2-3)
Ik zei: Wat Jacob in zijn droom zag, was precies wat Ik jullie allen nu meer dan genoeg duidelijk heb uitgelegd. De ladder is de band tussen het hart en het verlichte hoofd van de mens. Het hart is hier eveneens de aarde die Jacob zag en die destijds ook in hem, toen hij zich in grote nood en verlegenheid bevond, te woest, verlaten en slecht verlicht was. Maar juist in die toestand begon hij veel aan God te denken, en hij dacht na over wat hij mogelijkerwijs gedaan had dat God hem in zulke grote moeilijkheden had laten komen. Toen sliep hij buiten op het veld in en zag in zichzelf de verbinding tussen zijn hart-aarde en de lichthemel in zijn hoofd. Toen zag hij hoe de gedachten, ideeën en begrippen van zijn hoofd langs een ladder afdaalden naar zijn hart, het verlichtten en troostten, en zo, door de verhoogde liefde van het hart zelf levendiger een gesterkt weer omhoog naar God stegen om daar weer meer en sterker verlicht te worden. En als je nu naar het hele verloop van Jacobs leven kijkt, dan zul je zien dat hij van toen af aan steeds meer aan God dacht en ook steeds strikter volgens de wil van God leefde.
Door die gedenkwaardige droom werd ook aangetoond, hoe uit Jacob een ladder zou voortkomen als een waar verbond tussen zijn nakomelingen en God, waarop de kinderen Gods in de nu eens stijgende en dan weer afnemende kennis van God zouden toe- en afnemen, en dat op het hoogste punt van de ladder die hij zag, jehova Zelf Zich in Mijn persoon als mens zou openbaren en het oude verbond zou vernieuwen en het door en door tot de meest levende waarheid zou verheffen.

15 december

Het hart als zetel van de liefde

(GJE VII 56, 14)
Ik zei: Ja, in het hart van de mens als zetel van de liefde, gaat het meestal ook zeer liefdeloos toe, en toch is het hart de zetel van de liefde. Maar de zuivere liefde in het hart zou helemaal alleen op zichzelf evenmin levensvruchten tot stand brengen als de aarde zonder het licht van de zon. De hemelse zon voor het hart in de mens is nu eenmaal zijn natuurlijke verstand. Dat daalt in geordende, goede gedachten, ideeën en begrippen in het hart ofwel op de aarde in de mens neer, verlicht deze en wekt de kiemen tot goede en edele daden tot leven. Als het licht van het verstand nog zwak is, zoals het licht van de zon in de winter, dan wordt het hart wel verstandiger en wijzer, maar omdat het nog erg aan de eigenliefde blijft hangen, zullen de edele kiemen daarin niet opkomen, groeien en vruchten laten rijpen in de vorm van daden vol leven. Maar wanneer het verstand van een mens door vlijt en juist gebruik van zijn talenten en bekwaamheden lichter en lichter wordt, zal het licht van het verstand ook de levenswarmte in het hart krachtiger opwekken, en de daarin rustende zaadkorrels voor goede daden zullen gaan kiemen, groeien en bloeien en weldra edele daden als vruchten voor de rijke levensoogst voortbrengen en volkomen rijp laten worden.

14 december

Als de maat vol is

(GJE VII 53, 2-3)
Ik zei: Als een kind in het moederlichaam eenmaal volgroeid is, dan is zijn maat als foetus vol en komt het ter wereld. Een vrucht aan de boom heeft zijn maat bereikt als hij volledig rijp is, waarop hij dan van de boom valt. Een mens die de wet goed kent, geheel daarnaar leeft en deze uit liefde tot God en zijn naaste niet meer overtreedt, heeft daardoor de duidelijke maat van zijn eigen levensvoleinding vol gemaakt, en is daardoor reeds in dit leven een burger van de hemelen geworden, omdat hij de geestelijke dood in zich volkomen heeft overwonnen en vol van het eeuwige leven uit God is geworden.
Maar een mens, die ten eerste al nooit echt de moeite neemt om de levenswetten van God beter en duidelijker te leren kennen - omdat het vermaak van de wereld hem daar te veel van afhoudt - en die zich van de ene zinsverrukking in de andere stort, die begint God te vergeten, en daardoor verdwijnt zijn geloof in Hem steeds
meer. Als hij echter zijn geloof in een God verliest, dan worden zijn ouders ook hinderlijk voor hem. Niet alleen dat hij hun niet meer gehoorzaamt, maar hij ergert hen steeds door alle mogelijke ongehoorzaamheid, slaat hen tenslotte zelfs, besteelt hen en verlaat hen. En als hij zijn ouders niet eerbiedigt, heeft hij al helemaal geen respect voor zijn medemensen. Hij bedrijft hoererij in allerlei vorm, wordt een dief, een rover en een moordenaar om zich middelen te verschaffen waarmee hij zich nog meer aan zijn lusten en slechte hartstochten over kan geven. En zo heeft deze mens zich tenslotte van alle levenswetten ontdaan en handelt dan volgens de wetten van zijn slechte en kwade aard, en zondigt op die wijze volledig tegen de hele wet. Daardoor heeft hij echter ook de maat van het kwade vol gemaakt, is een duivel geworden en heeft daardoor dan ook in zichzelf en uit zichzelf het gericht over zich doen losbreken; in zijn grote kwelling en pijn moet hij zich nu zelf verwijten dat niemand dan alleen hijzelf de schuld daarvan was.

13 december

Levensverbetering is altijd mogelijk


(GJE VII 52, 9-11)
Ik zei: Maar toch kan zo'n mens zijn leven nog beteren en wel door de zeer kwalijke toestand waarin hij zichzelf door zijn verkeerde liefde gebracht heeft. Want de ziel van de mens begint pas over de oorzaak van haar beroerde en ongelukzalige toestand na te denken, als zij zich reeds door eigen toedoen in het harde gericht bevindt; en als de ziel eenmaal de oorzaak daarvan begint in te zien, zal zij ook gauw de wens in zich voelen opkomen, bevrijd te worden uit haar slechte toestand, en dan zal zij naar middelen gaan zoeken om zich uit dat harde gericht te bevrijden.
En als de ziel eenmaal die wens en wil in zich heeft, dan is zij ook in staat een licht in zich op te nemen dat haar van boven af door allerlei adequate middelen wordt aangereikt.
Grijpt de ziel de haar geboden middelen aan, dan begint haar vroegere slechte liefde zich uit en in zichzelf in een goede en betere liefde te veranderen. Het wordt lichter en lichter in haar, en zij gaat trapsgewijs tot een hogere levensvervolmaking over, en dat is slechts mogelijk door een heel streng gericht toe te laten. En bijgevolg zal er dus ook over de joden, wanneer de maat van hun gruweldaden vol is, een zeer streng gericht toegelaten worden, zowel hier als aan gene zijde, en dat zal hen voor alle tijden der tijden zeer verdeemoedigen, omdat zij nooit de heerschappij over een volk zullen verwerven.

12 december

Noodlot of vrije wil

(GJE VII 52, 1-4)
De Heer: De mensen bepalen zelf hun lot door hun vrije wil verkeerd te gebruiken en niet alle zeven levensgeesten in zichzelf te willen opwekken, waardoor zij ook niet tot de ware aanschouwing komen van hun innerlijke, ware en onvergankelijke levensschat. Daardoor komen zij op zijwegen en willen dan ook in het licht van de wereld het ware, innerlijke levenslicht opzoeken en daar dan blijmoedig naar handelen en wandelen.
Maar wanneer de ziel van een mens zich eenmaal behoorlijk in de donkerste nacht van haar zelfgeschapen wereldse waan bevindt, kan ook geen van de engelen van de hemel haar een andere richting geven zonder haar innerlijke vrije wil aan te tasten, en niemand kan dan zeggen: Zie, dat was dus de bestemming van deze mens! Ja, het was ongetwijfeld wel een bestemming, maar die ging niet van God uit, maar van de mens zelf.
Van God uit werd het slechts toegelaten, en wel als gevolg van de volkomen vrije wil van de mens. En wat Ik nu zei over één mens, dat geldt ook voor een heel volk. Het is en blijft zelf de schepper van zijn tijdelijk en eeuwig lot.
Het zou dus een groot misverstand zijn om aan te nemen dat God al van eeuwigheid voorbestemd zou hebben dat dit alles, wat Ik jullie nu door de verschijnselen getoond en mondeling voorspeld heb, zo zou moeten gebeuren. 0 nee, dat is geenszins het geval! Maar toch zal alles zo gebeuren, omdat de mensen het zo willen, omdat het allergrootste en invloedrijkste deel van hen zich heel welbehaaglijk en met enorme hardnekkigheid vrijwillig in de totale nacht van de hel bevindt, en nu zelfs na Mijn geweldig machtige oproep deze nacht van de dood niet wil verlaten.

11 december

Armoede en rijkdom

(GJE VII 37, 3-4)
De Heer: En kijk, zo heeft God het speciaal bij de mensen heel wijs geregeld, dat Hij de aardse goederen zeer ongelijk verdeeld en hun ook zeer verschillende talenten en bekwaamheden heeft gegeven! Daardoor is de ene mens onmisbaar voor de andere. De rijke is gewoonlijk niet erg geneigd om het zwaardere en toch noodzakelijke werk zelf aan te pakken, maar hij heeft er plezier in om alles volgens zijn kennis en zijn opgedane ervaringen te regelen en zijn knechten en dienstmaagden op te dragen wat zij moeten doen. Die steken dan de handen uit de mouwen en werken en dienen de rijke gewillig voor het bedongen loon. En opdat zij zich eventueel uit lust tot eigen rijkdom en een luxueus leven niet aan een rijke werkgever zullen vergrijpen, wordt deze zowel door de wereldse als door de goddelijke wetten beschermd, weliswaar slechts tot een bepaalde hoogte, waarboven ook voor de rijken heel strenge en wijze wetten zijn gegeven.
Zo heeft de rijke bezitter ook allerlei ambachtslieden nodig. Hij heeft een smid nodig, een timmerman, een metselaar, een meubelmaker, een pottenbakker, een wever, een kleermaker en nog heel veel anderen, en zo leeft de een van de ander omdat de een de ander dient. En alleen op deze wijze kan het menselijk geslacht op aarde in stand worden gehouden en het zou een heel goed bestaan kunnen hebben, als niet zovelen zich op een te overmatige hebzucht en heerszucht hadden gestort. Maar zulke mensen worden door God altijd streng gestraft en reeds op deze wereld getuchtigd, en hun onrechtvaardig snel vergaarde rijkdom duurt hoogstens tot in het derde geslacht.

10 december

Je gedachten bewaken

(GJE VII 36, 2-3)
Ik zeg: Je kunt denken wat je wilt, en daarom niet zondigen zolang je hart maar geen welgevallen heeft aan een onbehoorlijke gedachte. Heb je echter welgevallen aan een slechte gedachte, dan verbind je automatisch je wil aan die slechte gedachte, die zonder enige naastenliefde is, en dan ben je er niet ver vanaf zo'n gedachte, die al reeds door je welgevallen en je wil levend is geworden, in de daad om te zetten wanneer de omstandigheden gunstig lijken en de daad zonder uiterlijk gevaar toelaten. Daarom is het immers van het grootste belang om de gedachten die in het hart van de mens opkomen, door het gelouterde licht van het zuivere verstand wijs te bewaken, omdat de gedachte het zaad voor de daad is. De noodzakelijke en wijze bewaking van de gedachten kon echter niet treffender uitgedrukt worden dan juist door wat Mozes zegt: Heb geen begeerte naar dit of dat! Want als je eenmaal sterk begint te begeren, is je gedachte al tot leven gebracht door je welgevallen en door je wil, en dan zal het je moeite kosten zo'n tot leven gekomen gedachte volledig in je te verstikken. De gedachte en het idee is immers, zoals eerder gezegd, het zaad voor de daad, die de vrucht van het zaad is. Zoals echter het zaad is, zo is dan ook de vrucht!
Je kunt dus denken wat je wilt, maar laat geen gedachte en geen idee eerder tot een levende vrucht worden dan nadat je hem voor de rechterstoel van je verstand en van je inzicht behoorlijk hebt onderzocht! Pas wanneer de gedachte daar de licht- en vuurproef heeft doorstaan, kun je hem tot een levende vrucht of daad laten worden en dan kun je wel iets goeds en waars begeren; maar je mag geen begeerte hebben naar iets wat onjuist is en duidelijk tegen de naastenliefde ingaat!

9 december

Zonder waarheid geen geloof

(GJE VII 25, 2-4)
Ik zei: Wie Mijn woorden gelooft en er naar handelt, zal zalig worden! Maar jullie geloven nu, omdat jullie tekenen hebben gezien en zeggen dat Ik een God ben, maar zouden jullie geen tekenen hebben gezien dan zouden jullie ook niet hebben geloofd en niet hebben gezegd dat Ik een God ben. Wel, hoe komt dat?
Kijk, dat komt omdat jullie nu eenmaal nog nooit een waarheid hebben gehoord! Maar Ik zeg jullie nu: Streef allen naar de zuivere waarheid, want die alleen kan jullie volkomen vrij maken naar lichaam en ziel; naar het lichaam omdat de waarheid jullie zal zeggen waarom je een lichaam te dragen is gegeven, en naar de ziel omdat de ziel jullie vanuit de waarheid in haar zelf zal zeggen dat zij bestaat voor het verkrijgen van de volledige vrijheid en de eeuwige zelfstandigheid!
Wel, mijn arme lieve dochter, Ik zou je dit echt niet hebben gezegd, als Ik niet wist dat je in alle opzichten, uitzonderlijk goed bent opgevoed. Maar Ik zeg je dat Ik mensen die soms aan hun eigen mening vasthouden, liever heb dan hen die al gauw na enkele aanwijzingen en bewijzen zo snel als een rietstengel in de storm meebuigen en zich aan deze rechter (de storm) onderwerpen, wat duidelijk bewijst dat zij niet veel eigen kracht bezitten. Wanneer iemand echter zelf geen kracht bezit en met zijn verstand geen goed oordeel kan vellen, is hij voor het rijk van God net zo min geschikt als degene die een akker ploegt en daarbij voortdurend achterom kijkt.

8 december

Disharmonie in de mens (2)

(GJE VII 20, 7-11)
Rafaël: Geduld is dus bij alles wat je doet een noodzakelijke geest: ten eerste om de geest die ik ernst noemde, te beheersen en in het gareel te houden, daar deze geest vaak tot in het oneindige wil gaan - omdat deze geest in verbinding met de liefde, de wijsheid en de wil ontaardt in de grootste hoogmoed, die dan zoals bekend, bij de mens geen grenzen kent - en ten tweede, omdat het geduld vooral, zoals ik je reeds heb laten zien, de moeder is van de geest van de barmhartigheid, welke geest alle voorafgaande geesten de goddelijkgeestelijke volmaaktheid verleent en de ziel van de mens tot de volle en ware wedergeboorte in de geest brengt.
Daarom heeft de Heer Zelf jullie allen nu vooral de liefde tot God en tot de naaste op het hart gedrukt en erbij gezegd: Wees barmhartig, zoals ook jullie Vader in de hemel barmhartig is en wees zachtmoedig en deemoedig, zoals ook Ik van ganser harte zachtmoedig en deemoedig ben!
De Heer gebood jullie mensen dus vooral de zevende geest tot ontwikkeling te brengen, omdat juist in deze laatste geest alle voorafgaande aanwezig zijn en tot ontwikkeling komen. Wie zich dus inspant om deze laatste geest te ontwikkelen en krachtig te maken, doet dat tegelijkertijd ook met de voorafgaande geesten en wordt daardoor het snelst en zekerst voleindigd. Wie echter zijn ontwikkeling begint met één of ook meer van de eerdere geesten, bereikt moeilijk of vaak helemaal niet de gehele en volledige levensvoleinding, omdat deze eerdere geesten puur op zichzelf niet de zevende geest bevatten, terwijl in deze geest wel alle geesten die noodzakelijkerwijs aan hem voorafgaan, aanwezig zijn.
En zie, dat is dan ook de val van de engelen of van de gedachten en ideeën uit God - die wij ook bestendig van God uitgaande krachten kunnen noemen - die voortduurt zolang zij niet in hun totaliteit de zevende geest in het wezen van de mens tot ware en hoogste volmaaktheid hebben gebracht. Want alle eerdere geesten zijn aan bijna alle schepselen min of meer vrij gegeven, maar de zevende geest kan de mens pas door zijn hoogst eigen inzet en ijver verkrijgen.
En zoals daardoor pas alle eerdere zes geesten hun ware betekenis en ware levensdoel bereiken, zo bereikt dan ook de hele mens pas daardoor de volledige levensvrijheid en zelfstandigheid. En nu vraag ik je of je dat alles ook goed begrepen hebt?

7 december

Disharmonie in de mens (1)

(GJE VII. 20,1-6)
Rafaël: Er zijn maar weinig mensen die alle zeven geesten in zichzelf tot volledige en gelijke werkzaamheid brengen en daardoor waarachtig aan God en aan ons engelen gelijk worden. Maar, zoals gezegd, hebben zeer velen zich daarvan afgekeerd en bekommeren zich er weinig om en zien zodoende het ware geheim van het leven in zichzelf helemaal niet. Zulke blinde en halfdode mensen kunnen dan niet waarnemen wat aan het doel van hun leven ten grondslag ligt, omdat zij zich slechts door de ene of door de andere van de zeven geesten laten leiden en beheersen.
Zo leeft de één puur vanuit de geest van de liefde en schenkt helemaal geen aandacht aan de andere geesten. Wat is zo'n mens dan anders dan een vraatzuchtig roofdier dat nooit genoeg heeft? Zulke mensen zitten altijd vol eigenliefde, vol afgunst en gierigheid en zijn hardvochtig tegenover al hun medemensen.
Anderen hebben een verlichte liefde en zijn daarom ook echt wijs en kunnen hun medemensen heel goede lessen geven, maar hun wil is zwak en zij kunnen daarom niets volledig ten uitvoer brengen.
Weer anderen zijn er, bij wie de geesten van liefde, van het licht en van de wil heel actief zijn, maar waar het met de geest van de orde en van de ware ernst heel slecht gesteld is. Dit soort mensen zal ook echt verstandig en vaak zelfs echt wijs spreken en ook hier en daar iets ten uitvoer brengen, maar de mens die werkelijk geheel wijs is vanuit alle zeven geesten, zal maar al te gauw uit hun woorden, spreken en handelen opmaken, dat daar geen orde en geen samenhang heerst.
En dan zijn er nog mensen die liefde, licht, wil en orde bezitten, maar de geest van de ernst missen. Daarom zijn zij angstig en vreesachtig en kunnen hun werken maar zelden volledig tot hun recht laten komen.
Weer anderen zijn daarbij ook vol ernst en moed, maar hebben niet voldoende geduld. Zulke mensen overhaasten zich gewoonlijk, en bederven met hun ongeduldig enthousiasme vaak meer dan zij goed doen. Ja, vriend, zonder het juiste geduld komt er niets tot stand, want wie niet het juiste geduld heeft, spreekt over zichzelf een zeker doodvonnis uit! Want de mens moet wachten tot de druif volledig rijp wordt, wil hij een goede oogst binnenhalen. Doet hij dat niet, wel, dan heeft hij het uiteindelijk aan zichzelf te wijten als hij in plaats van een edele wijn slechts een ondrinkbare zure wijn heeft geoogst.

6 december

Verlossing

(GJE VII. 18, 16-17)
Deze zevende geest in God zorgde er dan ook voor dat God Zelf in het vlees kwam om daardoor alle gevangen geesten binnen de kortst mogelijke tijd uit de harde banden van het noodzakelijke gericht van de materie te verlossen, en dit werk van Hem - de verlossing - kan dan ook de hernieuwde schepping van de hemelen en de werelden en dus het grootste werk van God genoemd worden, omdat daarin alle zeven geesten van God volledig evenwichtig werken, wat eerder niet zozeer het geval was en ook niet zijn mocht vanwege de geest van de orde in God. Want vroeger werkte deze zevende geest in God, die je nu bekend is, slechts in zoverre met de andere geesten samen dat alle gedachten en ideeën van God realiteiten werden; van nu af aan werkt hij echter krachtiger en juist de volkomen verlossing is daarvan het gevolg.
En zie nu, dat zijn de zeven geesten van God die jij niet begreep; en al het geschapene uit de zeven geesten van God komt in alles met deze zeven geesten van God overeen en draagt ze in zich. En de eeuwig voortdurende schepping en het evenzo onophoudelijk scheppen is het wat de oerwijzen van deze aarde de ‘oorlogen van jehova’ noemden.

5 december

De zeven oer-eigenschappen van God

(GJE VII. 18, 3-8, 10, 15)
Het mystieke getal zeven slaat op het volkomen oorspronkelijk goddelijke en het aan God gelijke in elke van Hem uitgaande gedachte en in ieder idee die door Hem is gevormd en als het ware uit Hem naar buiten is geplaatst.
Het eerste in God is de liefde. Die is in alle geschapen dingen te vinden, want zonder liefde kan niets bestaan.
Het tweede is de wijsheid, het uit de liefde voortkomende licht. Ook deze kun je in elk wezen aan zijn vorm waarnemen, want hoe ontvankelijker een wezen is voor licht, des te meer ontwikkeld, verfijnd en mooier zal ook zijn vorm zijn.
Het derde, dat uit de liefde en de wijsheid voortkomt, is de werkzame wil van God. Daardoor worden de gedachte wezens pas werkelijkheid, zodat zij dan werkelijk bestaan en aanwezig zijn, anders zouden alle gedachten en ideeën van God hetzelfde zijn als jouw nietszeggende gedachten en ideeën, die nooit realiteit worden.
Het vierde dat weer uit deze drie ontstaat, is en heet de orde. Zonder deze orde zou een wezen nooit een blijvende en vaste vorm en dus ook nooit een bepaald doel hebben. Want als je een os voor de ploeg spant en zijn vorm en gedaante zou veranderen, bijvoorbeeld in een vis of in een vogel, zou je daar dan wel ooit een doel mee kunnen bereiken? Of als je een vrucht zou willen eten, die voor je mond in een steen zou veranderen, wat zou je dan aan die vrucht hebben? Kijk, dat alles en ontelbaar veel meer wordt verhoed door de goddelijke orde als vierde geest van God.
De vijfde geest van God heet de goddelijke ernst, zonder welke geen enkel ding een bestaansmogelijkheid zou hebben, omdat hij overeenkomt met de eeuwige waarheid in God en die geeft aan alle wezens pas de ware duurzaamheid, de voortplanting, het gedijen en de uiteindelijke vervolmaking. Zonder die geest in God zou het er voor alle wezens erg slecht uitzien. Zij zouden zijn als de bouwsels van een fata morgana, die wel iets lijken te zijn zolang men het ziet.
Waar de hoogste liefde, de hoogste wijsheid, de almachtige wil, de volkomen orde en de onveranderlijk standvastige ernst aanwezig zijn, moet toch duidelijk ook het grootste en eeuwig nooit bereikbare geduld aanwezig zijn, want zonder het geduld zou alles in een stroomversnelling geraken en tenslotte in een onontwarbare chaos eindigen. Wanneer een bouwmeester een huis bouwt, mag hij toch naast de andere eigenschappen die daarvoor nodig zijn ook het geduld niet vergeten, want als hij dat niet heeft, dan zal hij zijn huis nooit kunnen voltooien.
Het geduld is de moeder van de goddelijke barmhartigheid en daarom is de zevende geest in God dan ook de barmhartigheid, die we ook zachtmoedigheid willen noemen. Die brengt alles in orde. Zij ordent alle eerdere geesten en zorgt voor de tijdige rijpheid zowel van een wereld als van alle schepselen daarop. Voor alles heeft zij een bepaalde tijd gesteld en de rijp geworden geesten kunnen zodoende vlug en gemakkelijk hun volledige verlossing verwachten en hun eeuwige vrijheid en volledige levenszelfstandigheid aanvaarden.

4 december

De oerstoffen van de schepping (2)

(GJE VII 17, 6-8)
De steeds vaster met elkaar verbonden, oorspronkelijke geestelijke oersubstanties en oerstoffen beginnen zich in zo'n onvrije toestand steeds onbehaaglijker te voelen, worden erg actief om zich vrijer te maken en dan begint het in zo'n hemellichaam vooral in de vaste en zware delen zeer vurig te worden. Door deze vurige actie van de onder druk staande, oorspronkelijk vrije oersubstanties en oerstoffen worden de vastere delen van zo'n nieuw hemellichaam verscheurd, ja, het binnenste wordt vaak het buitenste en omgekeerd het buitenste het binnenste, en pas na heel veel van zulke gevechten wordt zo'n nieuw hemellichaam een beetje rustiger en de daarin gevangen oergedachten en oerideeën van God vinden dan een andere weg om zich vrij te maken van de grote druk en zich ervan te ontdoen.
En kijk, weldra ontstaan er dan allerlei planten en dieren en dat gaat zo door tot en met de mens, waarin dan heel veel van die oergedachten en oerideeën van God pas volledige bevrijding uit hun oude gericht vinden. Pas dan herkennen deze God als de oergrond van al het bestaan en al het leven en zij keren dan tot Hem terug als zelfstandige, volledig vrije wezens, d.w.z. als zij volgens Zijn herkende wil geleefd hebben.
Maar deze zuiver vrije, zelfstandige, geestelijke ommekeer op de ontelbare, zeer uiteenlopende hemellichamen is ook net zo verschillend als de hemellichamen onderling en in zichzelf zijn. De meest volmaakte terugkeer vanaf een hemellichaam naar God is en blijft echter die vanaf deze aarde, omdat hier ieder mens in zijn ziel en in zijn geest volkomen aan God gelijk kan worden als hij dat maar wil; want wie hier naar God streeft, zal ook bij God komen. Begrijp je deze dingen?

3 december

De oerstoffen van de schepping (1)

(GJE VII. 17, 2-4)
Rafaël: Is er dan buiten God iets wat niet uit Hem ontstaan zou zijn? Is niet alles wat van eeuwigheid de oneindige ruimte vult, Zijn gedachte, Zijn idee, Zijn wijsheid, Zijn wil?
Kijk, Zijn gedachten, die in een onuitputtelijke, eindeloze stroom eeuw in eeuw uit steeds maar doorgaan, zijn de eigenlijke oer-substanties en de oerstoffen, waaruit alles wat op aarde en in de hemelen is gemaakt, door de ongedeelde, eeuwige macht van de goddelijke wil blijft bestaan. Geen enkele gedachte en geen enkel idee kan als zodanig in God zonder Zijn wil ontstaan en voortbestaan. Omdat elke gedachte en elk idee, die uit de hoogste intelligentie van God door Zijn wil ontstaat, ook als zodanig als aparte intelligentie het overeenkomstig deel van de goddelijke wil in zich draagt, kan ook iedere op zichzelf staande gedachte van God, die Gods wil in zich draagt, of een net zo geaard groter idee van de Heer, evenmin als God Zelf ooit een einde hebben, omdat Hij een eenmaal opgekomen gedachte en een nog dieper opgevat idee binnen de sfeer van Zijn allerhelderste zelfbewustzijn nooit kan vergeten. Omdat het bij God echter puur onmogelijk is om een gedachte te vergeten, die eenmaal bij Hem is opgekomen of een idee dat Hij eenmaal heeft opgevat, blijft ook iedere nog zo geringe gedachte en een nog zo onbetekenend schijnend idee van God voor eeuwig onverwoestbaar in zijn oergeestelijke staat.
Omdat echter verder - zoals reeds eerder aangeduid - iedere gedachte en ieder idee van God ook voor een deel als goddelijke vonk van Zijn intelligentie, noodzakelijkerwijs ook de goddelijke wil in zich draagt, daarom kan dan ook elk van die op zichzelf staande gedachten en elk op zichzelf staand idee van God op zichzelf of als een aantal wijs met elkaar verenigde gedachten - wat dan een idee is - zich als iets zelfstandigs op zijn eigen manier en binnen zijn eigen sfeer vormen, zich in en voor zichzelf vervolmaken als datgene wat hij is, zich tot in het oneindige vermeerderen en door wijs samengaan met andere oerstoffen en substanties ook edeler en volmaakter worden.

2 december

Beter te geven dan te ontvangen

(GJE VII. 1, 14-17)
Wie aan iemand die dorst heeft, uit ware naastenliefde uit zijn bron ook maar een slok fris water geeft, zal daarvoor aan gene zijde worden beloond. Want wie hier zijn naaste liefde bewijst, zal ook daarginds liefde vinden. Het komt er hier werkelijk niet op aan hoeveel iemand geeft, maar hoofdzakelijk hoe iemand zijn arme naaste iets geeft. Iemand die uit ware liefde vriendelijk geeft, geeft dubbel en zo zal ook aan gene zijde zijn beloning zijn.
Als je veel hebt, kun je zoals gezegd ook veel geven. Heb je het met vreugde en veel vriendelijkheid gegeven, dan heb je de arme dubbel gegeven. Als je zelf echter niet veel hebt, maar toch je nog armere naaste ook van dat weinige met vreugde en vriendelijk een deel hebt gegeven, dan heb je tienvoudig gegeven, en dat zal je ook aan gene zijde vergoed worden. Want wat je in Mijn naam doet voor de armen, is even goed als wanneer je het voor Mijzelf had gedaan.
Als je echter bij iedere gift en edele daad wilt weten of en hoe Ikzelf daaraan een welgevallen heb, kijk dan slechts naar het gezicht van degene die je in Mijn naam, zoals Ik dat nu heb uitgelegd, iets goeds hebt bewezen, want daaraan zul je de ware graad van Mijn waardering helder en duidelijk zien.
Alleen wat de ware liefde doet, is voor God welgedaan; wat enkel volgens de maat van het verstand wordt gedaan, heeft weinig waarde voor de ontvanger en nog minder voor de gever. Ik zeg jullie: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.

1 december

Symboliek van de dageraad

(GJE VII. 1, 3-4)
Als de mens het woord van God hoort, begint in zijn ziel de ochtend te gloren. Als hij het gehoorde gelooft en daarop vertrouwt, wordt het reeds lichter in hem. Hij begint dan steeds meer vreugde in de leer te scheppen en handelt daar dan ook naar. Zijn daden worden dan net als die lieflijke ochtendwolkjes rood getint door de liefde, waardoor het steeds lichter en lichter wordt in de mens. Door die vreugde van de mens in het goede en ware uit God komt hij tot een steeds duidelijker kennen van God en zijn hart ontvlamt in volle liefde tot God, en dat lijkt precies op dit morgenrood dat nu al stralend helder is. De inzichten over God en daardoor ook over zichzelf en zijn grote roeping breiden zich op gelijke wijze uit als het morgenrood, dat nu al zo helder geworden is dat daardoor om ons heen alle mooie gebieden van de aarde duidelijk zichtbaar worden.
Maar het wordt nog almaar lichter en lichter. De wolkjes die het dichtst bij de opgaande zon staan - zoals de daden uit zuivere liefde tot God - worden helder stralend goud. Tenslotte begint het in het oosten te gloeien en kijk, de zon zelf stijgt in de volle glorie van haar licht en majesteit boven de horizon, en zoals de nieuwe dag door het licht van de zon opnieuw uit de nacht geboren wordt, zo wordt ook de mens opnieuw geboren door de kracht van Gods woord en door de steeds stijgende liefde tot God en de naaste. Want de geestelijke wedergeboorte in de mens bestaat eruit, dat hij God steeds meer leert kennen en daardoor ook steeds meer liefheeft.