- 4 december -

De oerstoffen van de schepping (2)

(GJE VII 17, 6-8)
De steeds vaster met elkaar verbonden, oorspronkelijke geestelijke oersubstanties en oerstoffen beginnen zich in zo'n onvrije toestand steeds onbehaaglijker te voelen, worden erg actief om zich vrijer te maken en dan begint het in zo'n hemellichaam vooral in de vaste en zware delen zeer vurig te worden. Door deze vurige actie van de onder druk staande, oorspronkelijk vrije oersubstanties en oerstoffen worden de vastere delen van zo'n nieuw hemellichaam verscheurd, ja, het binnenste wordt vaak het buitenste en omgekeerd het buitenste het binnenste, en pas na heel veel van zulke gevechten wordt zo'n nieuw hemellichaam een beetje rustiger en de daarin gevangen oergedachten en oerideeën van God vinden dan een andere weg om zich vrij te maken van de grote druk en zich ervan te ontdoen.
En kijk, weldra ontstaan er dan allerlei planten en dieren en dat gaat zo door tot en met de mens, waarin dan heel veel van die oergedachten en oerideeën van God pas volledige bevrijding uit hun oude gericht vinden. Pas dan herkennen deze God als de oergrond van al het bestaan en al het leven en zij keren dan tot Hem terug als zelfstandige, volledig vrije wezens, d.w.z. als zij volgens Zijn herkende wil geleefd hebben.
Maar deze zuiver vrije, zelfstandige, geestelijke ommekeer op de ontelbare, zeer uiteenlopende hemellichamen is ook net zo verschillend als de hemellichamen onderling en in zichzelf zijn. De meest volmaakte terugkeer vanaf een hemellichaam naar God is en blijft echter die vanaf deze aarde, omdat hier ieder mens in zijn ziel en in zijn geest volkomen aan God gelijk kan worden als hij dat maar wil; want wie hier naar God streeft, zal ook bij God komen. Begrijp je deze dingen?