- 22 december -

De ziel aan gene zijde

(GJE VII. 66, 10-14)
Ik zei: Ruimtelijk gezien blijft een ziel na het afvallen van haar lichaam - vooral in haar eerste bestaansperiode - gewoonlijk op de plaats, waar zij zich lichamelijk op aarde bevond, dat wil zeggen, als zij nog niet geheel voleindigd naar het onstoffelijke rijk aan gene zijde is overgegaan.
In dat geval ziet en hoort zij echter niets van de natuurlijke wereld die zij in haar lichaam bewoond heeft, hoewel zij zich ruimtelijk precies in diezelfde wereld bevindt. Haar bestaan is min of meer als een heldere droom, waarin de ziel in een streek of omgeving leeft die als het ware uit haar is ontstaan, en waar zij zich helemaal gedraagt en handelt alsof zij zich in een heel natuurlijke wereld bevindt, en waar zij de wereld die zij heeft verlaten niet in het minst mist.
Maar omdat God het toelaat, wordt de door haar bewoonde streek vaak vernietigd en dan bevindt de ziel zich in een andere omgeving, die helemaal overeenkomt met haar innerlijke toestand. Bij zo'n ziel duurt het dan vaak wel erg lang voor zij na veel onderwijzing zover komt, dat zij beseft dat alles wat zij daar meent te bezitten, ijdel en nietig is. Komt zij door veel ervaringen en verschijnselen eenmaal tot dit inzicht, dan begint zij pas ernstiger over haar toestand en haar bestaan na te denken, en daardoor ook meer en meer te beseffen dat zij de vroegere, aardse wereld heeft verlaten, en dan wordt het verlangen in haar sterker om een meer blijvende en onveranderlijke plaats te krijgen om te leven.
In zo'n toestand wordt ze door reeds meer voleindigde geesten onderwezen in wat zij moet doen; en als zij dat doet, wordt het ook steeds lichter in haar, omdat haar innerlijke geest haar meer en meer doordringt. Hoe meer de innerlijke geest haar doordringt en als het ware in haar groeit als een kind in het moederlichaam, des te duurzamer begint alles om haar heen te worden.
Als een ziel eenmaal zover komt dat haar innerlijke geest haar helemaal doordringt, dan komt zij ook tot een volledig helder zien en tot een helder inzicht, tot volledig bewustzijn en een duidelijke herinnering aan alles: wat zij was, wat zij geworden is, wat zij gedaan heeft en hoe de wereld, waarin zij lichamelijk geleefd heeft, eruit heeft gezien en hoe het daarmee gesteld was.