- 17 december -

De ziel aan gene zijde

(GJE VII. 57, 8, 10)
Ik zei: Wanneer de mens lichamelijk sterft, leeft de ziel weliswaar wat haar wezen betreft ook in de ruimte, maar heeft dan geen andere wereld tot ondergrond en woning dan die, welke zij voor zichzelf geschapen heeft, en heeft met deze uiterlijke wereld geen wezenlijke verbinding meer, omdat zij in zichzelf maar al te duidelijk inziet dat de hele materiƫle wereld niets anders is dan een noodzakelijk en moeilijk te dragen gericht, en dat een vrij en ongebonden leven oneindig veel aantrekkelijker is dan een leven dat aan alle kanten gebonden is.
Zeg Mij eens: waar en wanneer ziet een mens met zijn natuurlijke ogen meer: 's nachts in een donkere kerker of op klaarlichte dag op een aan alle kanten vrije en hoge berg? En als iemand, wie het aan niets ontbreekt, zich in volle vrijheid met zijn beste vrienden op die berg bevindt, zal hij dan soms terugverlangen naar de oude, duistere kerker om de donkere hoeken en gaten daarvan te onderzoeken en te bestuderen? Denk eens na over deze vragen van Mij - luister eerlijk naar je gevoel, en geef Mij dan antwoord, dan zal Ik je daarna een helderder licht geven over je twijfels!