31 januari

Kennis van de schepping

(GJE II. 5, 9-11)
Het zou voor de mens niet goed zijn, als hij alles snel begreep, wat zich als een verschijnsel aan hem voordoet. Want er staat geschreven: Als je van de boom der kennis zult eten, zul je ook sterven'. Daarom is het beter om ieder wonder te nemen voor wat het schijnt te zijn en daarbij levendig te bedenken dat bij God niets onmogelijk is, dan te trachten het ontstaan ervan te verklaren, waarbij men na de verklaring er net zo weinig van begrijpt als ervoor.
Het is voldoende dat je ziet dat de aarde er is om de mensen te dragen en te voeden! Zou je weten hoe ze gemaakt was, dan zou zij haar bekoring voor je verliezen en de wens zou in je opkomen om een willekeurige andere aarde te analyseren. En als je daarbij dezelfde ontstaans- en bestaansreden zou ontdekken en datzelfde ook bij een derde, vierde en vijfde, zou je helemaal geen zin meer hebben nog een zes en zevende te onderzoeken. Zo zou je dan traag, lusteloos, het leven verachtend en geƫrgerd, het leven gaan verwensen en het uur vervloeken, waarop je jezelf die kennis bijbracht, - en zo'n toestand zou dan de zuivere dood zijn voor je ziel.
Omdat echter volgens de goddelijke orde alles zo is ingericht, dat zowel de mens als ook iedere engelgeest alles slechts geleidelijk aan, en dan zelfs ook nog maar tot een bepaalde graad, door de goddelijke natuur in zichzelf en in alle geschapen dingen kan ontdekken, behoudt hij de steeds groeiende levenslust en de liefde tot God en tot de naaste, die hem de enige mogelijkheid geven om zalig te worden en te kunnen worden.