8 januari

Oneindige schepping

(GJE I. 140, 2-5)
Als Ik zeg dat de hemel oneindig groot is, hoe kun je dan nog naar de omvang ervan vragen? Het hemelrijk is geestelijk overal even oneindig uitgestrekt als dit eindeloze wereldruim, waarvan je met je oog slechts een onnoembaar klein deeltje overziet.
Deze aarde, de grote zon, de maan en al de sterren die daar waar ze zich bevinden enorm grote hemellichamen zijn - sommigen vele duizendmaal duizendmiljoen maal groter dan deze aarde - zijn, vergeleken met de eindeloos grote schepping van de zintuiglijk waarneembare wereld, allen bij elkaar verreweg niet zo groot en uitgebreid als het kleinste dauwdruppeltje vergeleken bij de hele grote wereldzee, die toch zo groot is, dat een goede schipper het gehele oppervlak niet zou kunnen bevaren al werd hij dubbel zo oud als Methusalem.
Maar de huidige zintuiglijk waarneembare wereld, zover die nu geschapen is, heeft toch een grens waarachter zich nog een eindeloze eeuwige ruimte bevindt, die met haar naar alle kanten onbegrijpelijk eindeloze afmetingen zich tot de eerder genoemde schepping van de gehele zintuiglijk waarneembare wereld verhoudt als de eeuwigheid tegenover één moment van de tijd.
De geestenwereld op zichzelf is net zo oneindig als de eeuwig nergens eindigende ruimte!
Hoewel de ruimte in der eeuwigheid nergens eindigt en daarom in de ware zin des woords naar alle kanten oneindig is, is er toch in de eindeloze diepte en verten van de ruimte geen puntje, waar de geest van de wijsheid en macht van God niet net zo aanwezig is als hier nu bij jullie op deze plaats.