14 januari

Vierde scheppingsdag

(GJE I. 160)
"En God sprak: Laten er lichten ontstaan aan het hemelgewelf, die dag en nacht scheiden en die tekens geven voor tijden, dagen en jaren en laten er twee lichten aan het hemelgewelf staan die op aarde schijnen. En zo gebeurde".
Het lichaam van de mens is tijdelijk en vergankelijk; het is slechts een bruikbaar vat, waarin de eigenlijke mens zich met voortdurende hulp van God kan ontwikkelen. Als de mens een voldoende graad van ontwikkeling heeft bereikt, dan brengt God zijn ongeschapen eeuwige geest tot leven in het hart van de mens. Deze geest wordt door Mozes bedoeld, als hij spreekt over de twee grote lichten die aan het uitspansel geplaatst worden, en dat hebben alle aartsvaders en profeten ook altijd zo en nooit anders bedoeld. Elke geschapen mens heeft een levende ziel, die ook een geest is en de nodige bekwaamheid heeft om goed en waar en kwaad en slecht te onderscheiden en ook om zich het goede en ware eigen te maken en het kwade en slechte uit zich te bannen. Als een ziel het goede en ware in alle vrijheid heeft aangenomen, dan is ze een echt hemelgewelf geworden, omdat de ziel zich nu ontwikkeld heeft volgens de hemelse opgave die in de ziel is gelegd en nu dus helemaal geschikt is om het zuiver ongeschapen goddelijke in zich op te nemen.
Het zuiver goddelijke is het grote licht; maar de ziel van de mens, die door het grote licht gevormd kan worden, is het tweede kleinere licht. Uit zichzelf zou de ziel van de mens nooit God in zijn zuiver geestelijke wezen kunnen zien. Maar juist in de verbinding van de zuivere geest met de ziel, kan de ziel door de nieuwe geest die zij krijgt God zien in Zijn vergeestelijkte zuiverste wezen.
Dat bedoelt Mozes als hij zegt dat het ene grote licht de dag en het kleine licht de nacht regeert en de tekens vaststelt, d.w.z.: in alle wijsheid de oorsprong van alle verschijnselen en van alle geschapen dingen vaststellen, en dus ook de tijden, dagen en jaren, wat zoveel betekent als: in alle verschijnselen de goddelijke wijsheid, liefde en genade herkennen.
De sterren, waarover Mozes spreekt, zijn de talloze nuttige inzichten ('er gaat mij een licht op!') die men in alle afzonderlijke dingen verkrijgt, welke kennis natuurlijk voortvloeit uit het ene belangrijke inzicht en daar aan hetzelfde uitspansel geplaatst zijn als de twee hoofdlichten.