10 januari

Weten en geloven

(GJE 1. 155, 8-10, 13-14)
Het geloof staat dichter bij het zielenleven dan het grootste verstand. Als het geloof een dwang is, wordt het daardoor ook meteen een keten voor de ziel; als de ziel echter geketend is, dan kan er geen sprake zijn van een vrije ontwikkeling van haar geest.
Als echter (....) eerst het verstand het juiste inzicht verkregen heeft, dan blijft de ziel vrij en haalt uit de kennis van het verstand altijd slechts zoveel als ze dragen en verteren kan. En zo vormt zich dan uit een juist ontwikkeld verstand een waar, vol, levend geloof, waardoor de geest in de ziel een juiste voeding krijgt en daardoor steeds sterker en machtiger wordt, - wat ieder mens meteen kan waarnemen, als zijn liefde tot Mij en tot de naaste steeds sterker en machtiger wordt (...).
Ik zeg je: Wees in alles ijverig en verzamel over alle dingen juiste kennis! Onderzoek alles wat je tegenkomt en behoud daarvan wat goed en waar is, dan zal het gemakkelijk voor je zijn om de waarheid te vinden en het voorheen dode geloof weer levend te maken en het tot een waar levenslicht te maken.
Tegen jou (Kisjona) zeg Ik en daardoor tegen allen: Als je voor je leven echt nut van Mijn leer wilt hebben, dan moet je haar eerst begrijpen en dan pas naar de waarheid daarvan handelen.