6 januari

Einde van de wereld

(GJE I. 72, 2-6)
Zoals het in Noach's tijd was, zo zal het ook dan zijn; de liefde zal afnemen en helemaal verkillen; het geloof in een uit de hemel aan de mensen geopenbaarde zuivere levensleer, en in God, zal veranderen in een duister en dood bijgeloof vol leugen en bedrog. De machthebbers zullen de mensen weer als dieren voor zich laten werken en ze zullen ze koelbloedig en gewetenloos laten slachten, als ze niet zonder enige tegenspraak gehoorzamen aan de weelderige macht. De machtigen zullen de armen door allerlei lasten kwellen en ze zullen iedere vrije geest met alle middelen vervolgen en onderdrukken, en daardoor zal er een ellende onder de mensen komen, zoals er op aarde nog nooit is geweest.
(....) Vanaf nu gerekend tot aan die tijd zullen er duizend en niet nog eens duizend jaar voorbijgaan! Dan zal Ik dezelfde engelen die je nu hier ziet, met grote bazuinen onder de arme mensen sturen. Deze zullen de geestelijk doodgemaakte mensen van de aarde als het ware uit de graven van hun nacht opwekken; en als een vuurzuil die van het ene uiteinde van de wereld naar het andere rolt, zo zullen deze vele miljoenen ontwaakte mensen zich over alle wereldmachten heen storten en niemand zal hen meer kunnen weerstaan.
Dan zal de aarde weer een paradijs worden en Ik zal voortdurend Mijn kinderen op de goede weg leiden. Maar vanaf die tijd gerekend wordt na een verloop van duizend jaar de vorst van de nacht éénmaal voor een zeer korte tijd van zeven jaar en enige maanden en dagen vrij terwille van zichzelf, óf voor een totale val, óf voor een mogelijke terugkeer.
Gebeurt het eerste, dan zal het inwendige van de aarde veranderd worden in een eeuwige kerker; maar de buitenkant zal een paradijs blijven. In het tweede geval zou de aarde echter veranderd worden in de hemel, en de dood van het vlees en de ziel zou voor altijd verdwijnen.