- 8 maart -

Lichaam en ziel (2)

(GJE II. 210, 8-13)
Het lichaam is, omdat het uit delen bestaat die nog helemaal in het diepe gericht staan en daarom dood kunnen gaan, bij en voor iedere mens de hel in zijn kleinste vorm. De materie van alle werelden samen is echter de hel in de meest uitgebreide vorm, waarin de mens door zijn lichaam gesteld is.
Wie nu veel voor zijn lichaam zorgt, zorgt duidelijk ook voor zijn persoonlijke hel. Hij voedt, onderhoudt en mest zijn gericht en zijn dood, voor zijn persoonlijke ondergang.
Het lichaam moet weliswaar een zekere voeding krijgen om steeds in staat te zijn de ziel voor het grote levensdoel de juiste diensten te verlenen, maar wie te angstvallig voor zijn lichaam zorgt en bijna dag en nacht mort en werkt en bezig is, zorgt in wezen voor zijn hel en zijn dood.
Als het lichaam de ziel prikkelt om alles te doen voor zijn zinnelijke bevrediging, is dat steeds afkomstig van de vele onzuivere materiegeesten, die in de aard der zaak het wezen van het lichaam vormen. Als de ziel te veel luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en in haar persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in haar. Hecht de ziel eraan en schept zij er behagen in om daar te blijven dan is zij net zo onrein als de onreine en onder het gericht vallende geesten van haar lichaam. Zij bevindt zich dus in de hel en in de dood. Ook al leeft zij net als haar lichaam op de aarde verder, zij is toch zo goed als dood en voelt de dood ook in zich en is daar erg bang voor. Want de ziel kan in die zonde en hel van haar doen wat zij wil, het leven kan zij toch niet vinden, hoewel zij dat boven alles liefheeft.
Kijk, dat is de reden waarom nu vele duizendmaal duizenden mensen over een leven van de ziel na de dood van hun lichaam net zoveel weten als een langs de weg liggende steen. Maar als men hen er iets over vertelt, lachen zij hoogstens of worden zelfs boos, jagen de wijze de deur uit en raden hem aan om zulke dwaasheden die alleen maar leugens zijn, aan de wilde zwijnen te vertellen!