- 2 maart -

Wat is waarheid?

(GJE II. 198, 4-8)
Zeg Mij: Welke waarheid geldt er alleen maar voor jou? Is dat wat je ziet een waarheid? Kijk eens, alles wat zich aan jou voordoet is als een droombeeld. Dat wat vandaag nog de volle waarheid is, kan morgen al lang geen waarheid meer zijn! Kijk daar, in het laatste schemerlicht van de lang ondergegane zon zweeft een wolkje als een visje. Zeg eens, hoe lang zal dit wolkje naar waarheid de huidige vorm hebben? Het volgende ogenblik zal de huidige vorm van dit wolkje al een leugen noemen!
Als Ik je drie peren voorleg, dan zeg je dat het een waarheid is, dat er drie peren voor je liggen. Maar Ik zeg je dat ieder van de drie peren een aantal zaadjes bevat, waaruit in de toekomst een talloze hoeveelheid bomen kan ontstaan, die vervolgens ontelbare geheel eendere peren zullen geven. Liggen er dus werkelijk maar drie peren voor je, ieder op zichzelf een gesloten onveranderlijke grootheid, of zijn het alleen maar drie schijnbaar gesloten, onveranderlijke grootheden, waarachter net als de soldaten in de buik van het Trojaanse paard, zich nog ontelbare gelijke en ook nog geheel andere grootheden verborgen houden?
Waar begint de waarheid en waar houdt ze op? Is de mens een waarheid zoals hij is? Kijk naar een kind, en kijk eens naar een grijsaard! Kijk naar een door mensenhanden gebouwde stad! Is zij een volle waarheid? Kijk, vandaag staat zij er nog en morgen kan zij al verwoest worden.
Alleen voor hem die zelf door en door waarheid is, is alles ook waarheid; maar voor hem die dat zelf niet is, is al het andere noodzakelijkerwijs ook alleen maar dat, wat hijzelf voorlopig is.
Maar een waarheid die slechts tijdelijk waarheid is, is daarom alleen al geen volle waarheid, omdat in haar niets blijvends is. De volle waarheid moet echter onveranderlijk voor eeuwig volkomen datgene zijn, wat zij ieder ogenblik is.