- 5 maart -

Terug naar het tuintje

(GJE II. 202, 4-7)
De mensen van deze aarde zijn geestelijk gezien net als de bodem van mijn tuintje. En het woord van God, dat eerst door de aartsvaders, te beginnen bij Adam, en later door de patriarchen en door de door God Zelf geroepen profeten, vanuit de hemel onder de mensen kwam, is als de edele en goede zaadkorrel die ik in de grond van mijn tuintje stopte. Zoals echter geen zaadkorrels meteen als hij in de grond gelegd wordt al een nieuwe verveelvoudigde rijpe vrucht wordt, zo is het ook met het woord van God.
Als het woord door het horen in het hart van de mens komt, moet het door daden, die zijn als de leven gevende voedingskracht van de aardbodem, - en die, zoals in Gods woord staat, gericht moeten zijn op onze broeders en zusters - levend worden. En daardoor moet het ook op de juiste manier gaan ontkiemen en een zegenrijke en daardoor rijpe vrucht worden, voor de echte en volgroeide vrucht van het geestelijke leven in God. Mensen zoals profeten en priesters die voorbestemd zijn om het woord het eerst op te nemen om het, zodra het in hen tot rijpheid gekomen is, weer geheel zuiver voor alle tijden verder uit te zaaien op de grote mensenakker van deze aarde, maar die het alleen maar als een middel gebruiken om er zelf vet van te worden, lijken op de aarde die de edelste zaadkorrel laat verrotten om zich daarmee vet te mesten. In die omstandigheden is het niet te verwonderen, dat op de akker van zulke zichtbaar valse profeten en priesters, voor de akker van de gewone mensen uiteindelijk alleen maar onkruid, dorens en distels ontkiemen en tot kwade wasdom komen.
Maar ook al gebeurt dit, dan is dat in het algemeen toch niet tegen de goddelijke orde en tegen de goddelijke wijsheid. Want kijk, als de edele vrucht rijp wordt, wordt al het stro en worden alle vruchten verzameld en in de schuren gebracht; maar het onkruid blijft achter op het veld en bemest zonder het te willen de aarde, zodat die daardoor voor een volgende uitzaai krachten krijgt, en verlangt om weldra een nieuw edel zaad in zich op te nemen en tot leven te brengen.
En zo is het in werkelijkheid ook met ons, mensen. Zouden wij reeds van het begin af aan verzadigd zijn door de zuivere waarheid, zoals deze komt uit de mond van God, dan zouden wij heel weinig belangstelling hebben voor een toekomstige nieuwe waarheid.