- 21 maart -

Vrijheid van de menselijke ziel

(GJE 111. 17, 9-11)
Wat heeft bijvoorbeeld een bijl eraan dat zij goed snijdt en een zaag dat zij goed scheidt? Dat heeft alleen maar waarde voor de mens, die een vrij en kundig bewustzijn heeft en kan onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is. Wat heeft een blinde aan licht en een lamme aan een baan om hard te lopen? Alleen diegene heeft ergens nut van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft en vervolgens alles weet over de behoefte, het gebruik, de toepassing en het daaruit voortvloeiende, nuttige gebruik.
Zo staat het ook met het geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de heilige wilsvrijheid van de mensen niemand heimelijk met geweld worden ingegeven, maar het licht moet vrij ergens worden neergezet waar iedereen het kan zien. Wie het wil gebruiken kan het ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil kan het zonder zijn vrije wil te schaden laten staan, zoals dat ook het geval is met het licht van de zon dat de dag aankondigt. Wie het wil gebruiken, gebruikt het voor een of ander werk, wie tijdens al het heldere daglicht van de zon echter niet wil werken, mag dat ook en niets ter wereld zal daar schade van ondervinden. Want het licht dwingt geen met een vrije wil begiftigde ziel om iets te doen.
Ik heb macht genoeg om jullie inzichten te veranderen en van jullie vrije wil een aan alle kanten gebonden lastdier te maken en dat lastdier zal heel deemoedig rondlopen volgens de besturing van Mijn almachtsleidsel; maar inwendig zal het dood zijn. Als Ik jullie echter onderricht geef, dan hebben jullie daarbij de vrijheid en je kunt het licht aannemen of negeren.