- 8 oktober -

De Heer is God en mens

(GJE VI. 90, 8-12)
Ik zei: Wie vlees draagt, heeft het uit een moederlichaam! Alleen het eerste mensenpaar ontving een lichaam uit de hand van Gods wil, - alle andere mensen echter uit een moederlichaam. En dus is dit lichaam van Mij ook uit een aardse moeder, ook al is het dan niet door een aardse vader op de gewone manier verwekt, maar alleen door de almachtige wil van de geest van God, wat bij volkomen en reine godgewijde mensen heel goed mogelijk is. Aan het begin der tijden, bij de nog geheel onbedorven, eenvoudige en God zeer toegewijde mensen, was het helemaal niet zo zeldzaam, en in deze tijden gebeurt het zo nu en dan ook nog.
Dat zulke mensen, die langs een zuiver geestelijke weg verwekt zijn, dan ook geestelijker zijn dan mensen die via de normale weg verwekt worden, is duidelijk; want kinderen van sterke en gezonde ouders worden ook sterk en gezond, - kinderen van zwakke en zieke ouders worden gewoonlijk ook zwak en ziekelijk. Ik als mens zoals Ik nu voor jullie sta, ben geen God, maar wel een zoon van God, wat eigenlijk ieder mens moet zijn; want de mensen van deze aarde zijn voorbestemd om kinderen van God te worden en te zijn, wanneer zij volgens de erkende wil van God leven.
Een van hen is echter door God reeds van eeuwigheid voorbestemd om de Eerste te zijn, het leven in Zich te hebben, en het iedereen te geven die in Hem gelooft en volgens Zijn leer leeft. En deze Eerste ben Ik!
Maar Ik heb dat leven uit God niet vanuit het moederlichaam in deze wereld gebracht! De kiem lag wel in Mij, maar die moest eerst ontwikkeld worden, wat Mij bijna volle dertig jaar tijd en moeite heeft gekost. Nu sta Ik echter volmaakt vóór jullie en kan jullie zeggen dat Mij alle kracht en macht gegeven is in de hemel en op aarde, en dat de geest in Mij volledig één is met de geest van God, waardoor Ik dan ook zulke tekenen kan doen die vóór Mij nog nooit een mens gedaan heeft. Maar in het vervolg is dat geen bijzonder privilege uitsluitend van Mij, maar ook van ieder mens die gelooft dat Ik door God in de wereld ben gezonden om de mensen, die nu allen in het duister gaan, het levenslicht te geven, en die vervolgens handelt volgens Mijn leer die de mensen zonneklaar de wil van Gods geest toont, welke werkelijk volledig in Mij woont.
Deze geest is wèl God, maar Ik als pure mensenzoon niet; want zoals reeds gezegd, Ik heb als zodanig, net als ieder mens, door veel moeite en oefening Mij eerst de waardigheid van een God moeten verwerven, en kon Mij daarna pas verenigen met de geest van God.