- 11 oktober -

Loon naar werk

(GJE VI. 110, 3-5)
Bij ons schepselen komt het er alleen maar op aan, met welke van de in ons aanwezige eigenschappen wij ons voornamelijk geïdentificeerd hebben en waarnaar wij handelen; want met diezelfde, gelijke eigenschappen zal God Zich ook ten opzichte van ons gedragen. Zijn wij goed, wijs, liefdevol tegenover God en onze naasten, en barmhartig, deemoedig en geduldig, dan zal God ook altijd zo tegenover ons zijn. Hij zal in ons het bewustzijn van het eeuwige leven opwekken, en wij zullen een overvloed aan zegeningen ontvangen. Zijn wij echter het tegendeel, dan zal God tegenover ons ook zo zijn en ons voortdurend tuchtigen, en dat net zo lang tot wij ons volledig volgens Zijn leer verbeterd hebben. En kijk, daaruit bestaat dan ook de hoogste rechtvaardigheid van God, zonder welke eigenschap God onmogelijk een volkomen waarachtige God zou zijn!
Want God, de alziende, alwetende en alvoelende, moet vast en zeker toch ook in staat zijn om te beoordelen wat goed en wat slecht is, d.w.z. wat volgens Zijn eeuwige orde is, of daartegen, en Hij moet dan het schepsel, dat Hij begiftigd heeft met verstand en een vrije wil, en dat Hij tot een hoger levensdoel op deze aarde wil verheffen, door een juiste opvoeding ook hetzij de les lezen of straffen.
Onze enige ware God is daarom alles in alles. Hij is de hoogste, zuiverste liefde, maar ook de hoogste, onverbiddelijkste gerechtigheid Zelf.