- 3 oktober -

Wijsheid

(GJE VI. 69, 7-10)
De Heer: Het is sinds mensenheugenis bekend dat een wijs mens ook een goed mens is en het goede voor alle mensen wil. Alleen de wijsheid gaf de mensen wetten die gemakkelijk op te volgen waren en waardoor allen volkomen gelukkig konden worden; zij voorzag de wetten alleen maar van sancties vanwege de slechte, eigenzinnige, ongehoorzame mensen, opdat de goede mensen een middel in handen zouden hebben om de slechte dwazen met geweld naar het goede te dwingen, als de zachte vermaningen geen resultaat hadden. Zo is ook het sanctioneren van de ordewetten een daad van liefde en ontferming uit de wijsheid.
Als echter al volkomen menselijke wijsheid alleen maar goede dingen tot stand brengt, en de onwijze mensen naar het ware geluk van het leven stuurt, hoeveel te meer dan de allerhoogste en diepste goddelijke wijsheid!
Dat zij niet in kan gaan tegen haar eigen orde, waar het bestaan van alle schepselen van afhangt, en daar ook eeuwig nooit tegen in zal gaan, moet ieder mens met een beetje verstand heel goed kunnen begrijpen, omdat daardoor het bestaan en het geluk van alle goede en zalige wezens gevaar zou lopen. Maar de hoogste wijsheid wil ook de weerspannige geesten en wezens tot het goede en ware brengen en heeft voor dit doel gezorgd voor de deugdelijkste middelen, die de verstokte zondaars weliswaar nooit als melk en honing zullen smaken, - maar het zal toch steeds van zijn eigen wil afhangen om daar verandering in te brengen zodra hij zich wil voegen.
En dat is ook hier het geval. Alles hangt van de ernstige wil van de mens af; als hij zich serieus verbetert en in vol vertrouwen God, altijd in Mijn naam, smeekt om iets waars en goeds, zal het hem gegeven worden naar de maat van zijn reƫle verbetering en van zijn geloof en vertrouwen. En je kunt nu met deze waarachtige belofte van Mij dan ook volkomen tevreden zijn.