- 17 oktober -

Vrije ontwikkeling tot kindschap van God

(GJE VI. 133, 5-7)
Ik zei: Als een mensenziel deze levensfase bereikt heeft, is zij volmaakt en kan dan als volkomen zelfstandig wezen en leven niet meer door het algemene, goddelijke al-zijn en al-leven vernietigd of verzwolgen worden.
Het zekerste teken van de reeds bereikte levenszelfstandigheid van een mensenziel is, dat zij God erkent en Hem zelfs met al haar kracht liefheeft. Want zolang een ziel God niet erkent als een wezen dat buiten haar bestaat, is zij nog blind en stom, en nog niet bevrijd van de kracht van de goddelijke almacht; zij moet dan nog geweldig vechten om zich van die boeien te bevrijden. Maar zodra een ziel begint de ware God buiten zichzelf te herkennen en, door het gevoel van haar liefde tot Hem, Hem echt wezenlijk begint waar te nemen, dan is zij vrij van de banden van de goddelijke almacht en behoort zij ook steeds meer zichzelf toe en is zodoende schepster van haar eigen bestaan en leven, en daardoor een zelfstandige vriendin van God voor alle eeuwigheden der eeuwigheden.
Zodoende verliest het eigenlijke wezen toch eigenlijk helemaal niets, wanneer daaraan het verder onbruikbare lichaam ontnomen wordt, zodat het daarna sneller zijn uiteindelijke bestemming kan bereiken.