7 april

Mensen hebben elkaar nodig

(GJE III. 79, 16-19)
De Heer heeft de mensen van deze aarde verschillende gaven gegeven, een aantal grotere en een aantal minder grote. Maar voor niemand is de poort van de grote tempel der voleinding gesloten, integendeel, aan ieder is de weg gegeven en niemand kan zich daarover beklagen en zeggen: Heer, waarom gaf U dan ook niet aan mij de talenten, waarover mijn broeder zich terecht zo buitengewoon verheugt?! Want dan zou de Heer tegen hem zeggen: Kom je iets tekort, ga dan naar je broeder en hij zal je uit de nood helpen! Als Ik alle mensen hetzelfde gegeven zou hebben, dan zou er niemand ten opzichte van de ander iets missen, niemand zou ooit zijn broeder nodig hebben. Hoe zou dan de alles tot leven brengende naastenliefde in de mens gewekt en versterkt kunnen worden?
Wat zou de mens echter zijn zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan zonder de naastenliefde de zuivere liefde tot God vinden, zonder welke aan een eeuwig leven van de ziel niet te denken is?!
Kijk, opdat de ene mens de ander kan dienen en zich daardoor diens liefde kan verwerven, moet hij toch iets kunnen presteren wat een ander niet zo gemakkelijk kan, omdat hem de nodige talenten daarvoor ontbreken. Daardoor heeft de ene mens de ander nodig, en door de wederzijds nodige dienst wordt de liefde vooreerst gewekt en door het goede van zulke wederzijdse diensten steeds meer versterkt.
In de kracht van de naastenliefde bevindt zich altijd de meest innerlijke openbaring van de zuivere goddelijke liefde en daaruit het eeuwige leven.