6 april

Verstand en gevoel

(GJE III. 78, 2-3)
Als het verstand ons oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van onze gevoelens om die zo goed mogelijk te veredelen, dan moet toch in de daardoor rijp geworden gevoelens een bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de rijp geworden vrucht van een boom. Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk zonlicht en warmte nodig en ook zo nu en dan een vruchtbare regen. Maar als de vrucht eenmaal rijp geworden is, zal men haar van de boom afhalen en in een geschikte voorraadkamer zo goed mogelijk bewaren, opdat zij uit zichzelf nog rijper en smakelijker wordt. Als je de rijpe vrucht echter aan de boom laat hangen, zal zij daardoor niet alleen niets beter worden, maar geheel verrotten!
En zo is het zeker ook het geval met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal de juiste rijpheid bereikt hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven worden van de zorg daarvoor en moeten de gevoelens aangezet worden om zelfstandig een hogere levensrijpheid te bereiken, omdat anders de voorafgaande rijping totaal nutteloos zou zijn. Daarom zei ik ook dat wij, omdat wij met het verstand niet verder kunnen komen, nu juist dit uiterlijke verstand overboord moeten zetten en ons dan voor onze verdere levensleiding aan onze rijp geworden gevoelens moeten overgeven.