26 april

Gierig of vrijgevig

(GJE III. 193, 5-9)
Als een tuinman twee vruchtbomen in zijn tuin zet en ze naar behoren verzorgt, zal het hem dan niets doen, als alleen de ene boom vruchten draagt, maar de andere die van hetzelfde ras is en in dezelfde grond staat, dezelfde regen en dauw, dezelfde lucht als voedsel heeft, helemaal geen vruchten, ja zelfs geen voldoende blad draagt om schaduw te geven? Dan zal de oordeelkundige tuinman zeggen: Dat is een ontaarde zieke boom, die alle sappen voor zichzelf gebruikt. Wij zullen eens zien of hij niet te helpen is. Dan probeert de tuinman alle hem bekende doeltreffende middelen en als al deze middelen tenslotte niets helpen, zal hij de onvruchtbare, ontaarde boom rooien en op diens plaats een andere zetten. Een gierig en zelfzuchtig mens is derhalve een mens die zichzelf innerlijk heeft ontaard en geen levensvruchten kan geven, omdat hij alles voor zichzelf gebruikt.
In tegenstelling daarmee is een vrijgevig mens alleen al daarom in de juiste levensorde, omdat hij naar buiten toe rijkelijk vruchten draagt.
Een boom kan er echter niets aan doen of hij wel of geen vruchten draagt, want hij vormt zichzelf niet, maar de in zijn organisme opstijgende geesten uit het onder het oordeel liggende rijk van de natuur vormen hem door hun kracht en door de in hen aanwezige zeer eenvoudige en daardoor ook beperkte intelligentie. De mens staat echter op het punt zich door de onbeperkte intelligentie van zijn ziel zélf te vormen en zich te veranderen in een boom die zeer rijkelijk levensvruchten draagt.
Pas wanneer hij dat doet, en daar heeft hij alle middelen voor, zal hij een waar mens in de echte, eeuwige orde van God worden. Doet hij dat echter niet, dan blijft hij een dier, dat als zodanig geen leven in zichzelf heeft en ook geen leven door goede en liefderijke werken aan een naaste kan overdragen.