12 april

Gods leer in de toekomst

(GJE III. 113, 6-12)
Uiteindelijk gaat het met alles wat van boven nog zo zuiver gegeven wordt, of het nu geestelijk of stoffelijk is, dezelfde weg. Zodra het de aardse bodem aanraakt, wordt het onrein en onzuiver.
Kijk naar een regeldruppel! Geen diamant kan zuiverder zijn dan zo'n druppel; zodra hij echter de aardse bodem beroert is het met zijn zuiverheid gedaan.
Bestijg een berg en je zult je niet genoeg kunnen verbazen over de zuiverheid van de lucht; kijk echter naar beneden in het dal en je zult een groot verschil in zuiverheid ontdekken tussen boven en beneden.
Hoe zuiver vallen de sneeuwvlokken uit de wolken. Maar kijk twee maanden later eens naar de eerst zo verblindend witte sneeuw en je zult haar al erg smerig vinden.
Kijk eens naar de wind als hij van de hoogten naar de dalen in de diepte suist, hoe sterk hij meteen door het hinderlijke stof vertroebeld wordt, en zelfs de zon en de maan verliezen veel van hun glans als zij de horizon naderen. Ja zelfs het licht van de middagzon wordt maar al te vaak door de dampen van de aarde vertroebeld, zodat men tenslotte van de hele zon ondanks haar sterke licht niet meer kan bepalen waar zij precies staat.
En zo gaat het ook steeds met alle geestelijke gaven uit de hemel. Ook al zijn zij bij het begin nog zo zuiver, ze worden mettertijd door de lage, wereldse belangen net zo vertroebeld als alles wat Ik je zojuist noemde.
En zo zal het deze reine leer van Mij ook vergaan; daarvan zal geen jota onbekritiseerd en onaangevreten blijven!