23 april

Engelen en mensen

(GJE 111. 180, 5-11)
Zolang wij, engelen, allen zo blijven zoals we nu zijn, zijn we niets dan armen en vingers van de Heer, roeren en bewegen ons pas dan om te handelen, als wij door de Heer net zo bestuurd worden, als wanneer u uw handen en vingers aan het werk zet. Alles wat u aan mij ziet, behoort aan de Heer. Wij hebben niets van onszelf, - alles aan ons is eigenlijk de Heer Zelf.
Maar u bent geroepen en voorbestemd om geheel zelfstandig zo te worden als de Heer Zelf is. Want tegen u zal de Heer nog zeggen: Jullie moeten in alles net zo volmaakt zijn als jullie Vader in de hemel in Zijn eindeloze volmaaktheid is!
Maar pas als de Heer dat tegen jullie, mensen, zal zeggen, zullen jullie volledig beseffen tot wat voor eindeloos groter dingen jullie geroepen en voorbestemd zijn, en wat een oneindig verschil er dan tussen jullie en ons bestaat!
Nu zijn jullie weliswaar nog maar embryo's in het moederlijf, die met de hun eigen minuscule levenskracht geen huizen kunnen bouwen. Als je echter uit het ware moederlichaam van de geest wordt wedergeboren, zul je ook dát kunnen doen wat de Heer doet!
Ik zeg jullie nog iets, wat de Heer Zelf tegen je zal zeggen als je volledig levend in het geloof en in alle liefde tot Hem zult blijven. Kijk, dit zal Hij tegen jullie zeggen: Ik doe grote dingen voor jullie, maar jullie zullen nog grotere dingen doen voor alle mensen!
Zegt de Heer dat soms ook tegen ons? Beslist niet, want wij zijn toch juist die wil en die daad van de Heer, tegenover wie de Heer, als het ware tegen Zichzelf getuigend, jullie dit in het vooruitzicht stelt.
Maar de eindeloze liefde, genade en overgrote erbarming van de Heer zal ook mettertijd voor ons, engelen, een weg aanwijzen, waarop wij volledig gelijkwaardig aan jullie zullen worden.