25 april

Rijkdom kan ook zegen zijn

(GJE III. 192, 11-16)
Rijk te zijn op deze aarde, en voor zichzelf slechts zoveel uit te geven als men voor het eigen onderhoud hoogst nodig heeft, dus karig te zijn voor zichzelf om des te vrijgeviger voor de armen te kunnen zijn, ja dát evenaart God reeds het meest in het aardse lichaam. (....)
Het gaat met zo'n mens als met een zon! Hoe meer licht zij over de aardbodem uit laat stromen, des te sterker licht gaat zij geven. Maar als zij in de winter kariger wordt met schenken van haar licht, ook al is dat slechts schijnbaar, heeft zij zelf ook een armelijker en zwakker licht, ook al is ook dat natuurlijk schijnbaar.
Wie met liefde en vreugde veel geeft, zal ook zeer veel daarvoor terug ontvangen!
Want als je in het midden van een kamer een groot licht plaatst, zal er van alle wanden ook veel licht terugkaatsen naar het midden en het grote licht met een machtige glans omgeven, en daardoor wordt het centrum van licht nog heerlijker, machtiger en werkzamer. Plaats je echter slechts een zwak, schemerig lampje in het midden van de grote kamer, dan zullen de zwak verlichte wanden ook alleen maar een zeer spaarzaam licht terugkaatsen en de glans van het centrale licht zal dan niet veel voorstellen!
Wees daarom, als je zo rijkelijk gezegend bent met aardse goederen, vrijgevig zoals de zon aan de hemel vrijgevig is met haar licht, dan zullen jullie ook zijn als de zon en oogsten als de zon.
Want als je in goede aarde een goed zaad uitzaait, kan je dat alleen maar een honderdvoudige oogst opleveren. Goede werken van een goed hart zijn wel het beste zaad, en de arme mensheid is de beste aarde. Laat die nooit braak liggen, maar zaai overvloedig in deze aarde en altijd zul je hier een honderdvoudige en in het hiernamaals een duizendvoudige oogst terug ontvangen, waarvoor Ik een betrouwbare borg ben!