5 oktober

Levenskunst

(GJE VI. 86, 1-3)
Ik zei: Ik zeg je daarop niets anders dan dat Ikzelf persoonlijk als mens in deze wereld tot de mensen ben gekomen om hen deze allergrootste en allerbelangrijkste kunst voor niets te leren, en Ik zal het jullie ook voor niets leren. Dat Ik dat doe voor mensen in vele landen en plaatsen, en de waarheid van Mijn leer met de juiste tekenen bevestig, daardoor zijn de mensen die met Mij meegekomen zijn door woord en daad Mijn getuigen, omdat zij Mijn leerlingen zijn. Zij zijn reeds zeer ver ingewijd in dit geheim en kunnen je de weg en de middelen daartoe verschaffen.
Wie dat aanvaardt, gelooft en daar heel zeker naar leeft en handelt, komt onfeilbaar achter het geheim van het leven en wordt na de vereiste, werkelijke wedergeboorte van zijn eigen levensgeest, in zichzelf een meester van zijn leven en daardoor ook een meester van het leven van zijn medemensen, omdat hij hen daartoe de wegen zal kunnen tonen en door zijn levensmeesterschap ook de grote levensvoordelen van dat meesterschap kan tonen.
Maar Ik zeg je toch ook dat niemand plotseling meester wordt, en dat een mens helemaal niets heeft aan de zuivere gedegen kennis van de middelen en wegen tot verkrijging van deze grote levenskunst, als hij deze niet volledig praktisch in zijn leven heeft opgenomen. De theorie op zichzelf heeft helemaal geen nut, maar alleen de praktijk.