14 oktober

Zinvol bidden

(GJE VI. 123, 7-9, 11)
Ik zei: Wie Mijn wil doet, bidt waarachtig en bidt altijd zonder ophouden; en iedere dag waarop een mens zijn medemens in Mijn naam een weldaad bewijst, is een goede, en alleen zo'n dag is voor Mij een aangename dag des Heren.
Als iemand echter zijn naaste een weldaad bewijst, laat hij dat dan in stilte doen, en het niet rondbazuinen en zich ervoor op de borst slaan! Want wie dat doet, heeft zijn geestelijk loon van Mij al genomen omdat hij voor zijn edele daad wereldse roem kreeg; die versterkt de ziel echter nooit, maar bederft haar omdat hij haar alleen maar ijdel en zelfingenomen maakt.
Zo is het ook als iemand aan Mij een of andere gunst vraagt. Wie door zijn vraag iets van Mij wil ontvangen, moet dat heel stil, in zijn van liefde tot Mij vervulde hart, vragen, en waarom hij gebeden heeft, wordt hem gegeven als het past bij het levensgeluk van zijn ziel.
Wie bij Mij een goede vraag verhoord wil hebben, moet op bedevaart gaan naar zijn hart en Mij zo helemaal in stilte zijn vraag met volkomen natuurlijke, eenvoudige woorden voorleggen, dan zal Ik hem verhoren. Maar Ik zeg jullie tevens, dat niemand daarbij tot Mij moet komen met bepaalde, vroom uitziende gebaren en een vroom gezicht! Want als iemand iets aan Mij vraagt met zo'n zeker, huichelachtig, vroom gezicht, zal die vraag niet verhoord worden; want wie niet zo natuurlijk als hij is tot Mij komt, en niet in de ware geest van de volle waarheid vraagt, zal niet verhoord worden, maar alleen degene die Mij waarachtig liefheeft, Mijn wil doet en zonder enige opschik en dwang tot Mij komt zoals hij is, zal door Mij altijd verhoord worden.