30 september

Reïncarnatie

(GJE VI. 61, 3-6)
Ik zei: Jullie hebben al vaak over zielsverhuizing gehoord. Het verre morgenland gelooft daar tot op heden nog vast in. Maar dat geloof is bij hen erg onzuiver geworden, omdat zij de mensenzielen weer in een dierlijk lichaam terug laten keren. Dat is echter in de verste verte niet zo.
Dat de menselijke ziel van deze wereld samengesteld wordt uit elementen van het mineralen-, planten- en dierenrijk en zich opwerkt tot mensenziel, is jullie reeds grotendeels uitgelegd, en ook hoe dat binnen de gevestigde orde plaatsvindt. Maar die weg gaat een mensenziel, ook al is hij nog zo onvolmaakt, niet terug behalve dan in het geestelijke middenrijk teneinde haar te deemoedigen en mogelijkerwijs daardoor te verbeteren. Is er tot een bepaalde hoogte verbetering ingetreden, die dan wegens gebrek aan grotere bekwaamheden niet verder kan gaan, dan kan zo'n ziel naar een ander hemellichaam overgaan, d.w.z. naar het geestelijke deel daarvan en als schepsel gelukkig worden, of ook, als zij het wil, nog eens in het lichaam van de mensen van deze aarde komen, via welke weg zij zich hogere bekwaamheden kan eigen maken en met behulp daarvan zelfs het kindschap van God kan bereiken.
Dus verhuizen er ook zielen van andere werelden naar het lichaam van mensen van deze aarde, om zich daarin de talloos vele eigenschappen eigen te maken die nodig zijn voor het bereiken van het ware kindschap van God.
Omdat de aarde dus een dergelijke school is, wordt zij ook door Mij met zoveel geduld, consideratie en lankmoedigheid behandeld. Wie van jullie dat begrijpen kan, begrijpe het; maar laat hij het voor zich houden, omdat het niet iedereen gegeven moet worden alle geheimen van het Godsrijk te begrijpen.