22 september

Plaats van hemel en hel

(GJE VI. 33, 2-5, 8-10)
Eén ding wilde ik nog van U weten, en dat is op welke plaats zich de hemel en ook die nare hel bevinden. Men zegt: ze zullen opvaren ten hemel, en zij zullen neergeworpen worden in de hel. Waar en hoe is dat `op', en waar en hoe is dit `neer'?
Ik zei: Kijk, hier op de stoel waar je nu zit, kunnen, aards gezien, hemel en hel heel dicht naast elkaar zijn; in het rijk van de geest worden zij echter gescheiden door een kloof die niet te overzien is!
Hier, waar Ik nu met jullie ben, is de hoogste hemel en dat heet `boven', en juist hier is ook de diepste en ergste hel, en dat heet `beneden'.
De stoffelijke ruimte maakt geen verschil, maar alleen de geestelijke ruimte, die met de stoffelijke beslist niets gemeen heeft; want in het rijk van de geesten veroorzaakt de manier waarop men leeft de echte en werkelijke afstand. Het aards-ruimtelijke kan daar nooit van belang zijn.
Hieruit komt heel duidelijk naar voren dat de hemel voor ieder goed mens precies daar zal zijn waar hij zich bevindt, en alle goede en reine mensen zoals hij zullen zich direct in zijn naaste omgeving bevinden. Zoals dus het innerlijk van de mens er uitziet, zal ook aan gene zijde de wereld er uitzien die hij uit zichzelf zal scheppen, en waarmee en waarop hij dan zal leven, goed of slecht.
De wereld van allen die door hun levende geloof en de toepassing daarvan in hun leven in de waarheid zijn en dus in het ware licht van Mijn woord, zal in Mijn rijk volledig lijken op deze aarde, en verder ook in steeds toenemende mate licht en waarheid zijn; maar de wereld voor hen die uit eigen wil in het onware en daardoor in het kwade zullen zijn, zal dan ook in toenemende mate overeenkomen met hun innerlijk. Want zoals een werkelijk goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens steeds slechter, en daardoor verwijdert de manier waarop hij leeft hem steeds meer van het goede, zoals dat al op deze wereld heel duidelijk te zien is.