12 september

Bescheidenheid

(GJE V 271, 2-4)
Ik zei: Luister! Bescheidenheid is een mooie deugd en men kan de mensen deze deugd alleen maar zeer aanbevelen; maar wanneer men te bescheiden is, is dat niet zelden onverstandig, omdat men door een te grote bescheidenheid zijn naaste ertoe brengt zijn kwaliteiten, al zijn die nog zo goed, te overschatten en men hem zelfs hoogmoedig maakt, wat niet bepaald goed, maar integendeel erg verkeerd is. (....)
Zie, de vaak te grote bescheidenheid van de overigens heel eerlijke mensen tegenover degenen met bijzondere talenten en kwaliteiten, en de aan deze daarom te royaal geschonken bewondering en verering, heeft van hen koningen en tenslotte hoogmoedige tirannen gemaakt, alsook zeer hoogmoedige priesters! Daarom moeten jullie ook wat de deugden zoals deemoed, zachtmoedigheid en bescheidenheid betreft, altijd de gulden middenweg in acht nemen, want anders zullen jullie, ook al ben je nu nog zo vrij, in de loop der tijd in jullie midden zelf zulke mensen kweken die jullie dan met alle hardheid zullen behandelen, en dan zouden jullie zuchten onder hun zware last.
Ik weet wel dat Mijn daden en Mijn woorden jullie de moed hebben ontnomen om in Mijn bijzijn iets te zeggen; maar dit is toch niet zo belangrijk als het feit dat jullie in je hart geloven dat Ik degene ben die uit God door de mond van de profeten beloofd werd, eerst aan de joden en door hen aan alle volkeren der aarde.