27 maart

Lichaam en ziel

(GJE III. 42, 2)
Daar, een paar passen vóór ons, zie je een boomstronk, die stevig in de grond geworteld schijnt te zijn. Ga erop zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet van die plaats wegkomt, ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en helemaal vermolmd is, zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog niet van je lievelingsplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen vergaan. Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken, wil het weer over kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee gaat, je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem vastpakt, zul je niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land bereiken, waarin je veel nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je ervaringen zult verrijken.
Kijk, zolang je bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en gemakkelijke leventje, zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder komen. Als je echter de overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en alleen maar bezorgd bent om datgene wat te maken heeft met het leven van de ziel en haar geest, dan stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang maken. Begrijp je deze vergelijking?