24 maart

De zin van het geven

(GJE III. 33, 10-13)
Men mag ook een aardse gave als die uit een waarachtig goed hart komt terwille van het goede en het ware, nooit onderschatten. Want de gever en de reden van het geven maken dat het ook een geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel waard wordt als een zuiver geestelijke gave.
Want waar het materiële het geestelijke ondersteunt zoals het geestelijke het materiële, wordt tenslotte alles geestelijk en dan kan het ene in het andere een overvloedig rijke zegen van God verwachten.
Als echter iets wat geestelijk moet zijn zoals in de tempel te Jeruzalem, slechts terwille van het materiële wordt gegeven en het materiële alleen maar terwille van een verwachte materiële zegen voor iets geestelijks wordt gegeven, wordt tenslotte alles materieel en het heeft niet de minste geestelijke waarde meer en God kan daar nooit zegenrijke gevolgen aan verbinden.
Maak jij je er dus maar helemaal niet druk over of jouw materiële gave voor het geestelijke dat wij jou hebben gegeven, niet voldoende zou zijn. Ze krijgt juist door de gever en door de ware reden van het geven ook geestelijke waarde en de zegen van boven zal daar geestelijk en ook materieel rijkelijk op volgen.