11 maart

Er groeit iets nieuws

(GJE II. 212, 10-14)
In de loop van de tijd, als het blinde geloof in de priesters steeds zwakker en zwakker wordt, staan onder het volk nieuwe onderzoekers op, die het oude onderzoeken en nooit helemaal verwerpen. Zij verbinden het goede daaruit met hun nieuwe onderzoeksresultaten en maken zo een geheel nieuwe leer, die zich niet meer tevreden stelt met het blinde geloof, maar slechts met de volle overtuiging op bewijzen gegrond, die noodzakelijkerwijs aan iedereen ter beoordeling getoond kunnen worden.
En zie, zo vindt eindelijk, hoewel dus zeer moeizaam, de nieuwste mensengeneratie de waarheid, en daarin door veel ervaring ook de wetten waarnaar het leven geleid moet worden, opdat de met veel moeite gevonden waarheid bij de mensen voor altijd rein zal blijven. Als dan als aanvulling op zo'n vondst, die alleen het gevolg was van de steeds toenemende activiteit van de mensheid zelf, vervolgens ook nog een buitengewone boodschap uit de hemel naar de mensen komt als een machtig wonderbaar licht, dan is zo'n volk net als een mens gered en in de geest als nieuw- en wedergeboren. Kijk, dat allemaal komt nooit door de lichamelijke zorgeloze verzorgdheid, maar alleen door de nood en de zorgen van de mensen!
Ik zeg jullie: Door de nood wordt zelfs het dier vindingrijk, laat staan dus de mens.
Als de mens door de nood uitdrukkelijk genoodzaakt wordt om te denken, begint de aarde onder zijn voeten weldra groen te worden; is hij echter verzorgd dan gaat hij net als de dieren op zijn luie vel liggen en denkt en doet niets.