18 maart

Mensen hebben nooit genoeg

(GJE III. 10, 3-4, 7-10)
Ik zeg jullie: De mens heeft voor het leven op deze aarde helemaal niet veel nodig, maar de trots van de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht en heerszucht vragen onbeschrijfelijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!
Daarop is de zorg van de mensen het meest gericht en zij hebben dan natuurlijk geen tijd meer om zich bezig te houden met datgene waarmee zij zich eigenlijk moesten bezighouden, omdat God hen slechts dáárvoor op deze wereld heeft geplaatst.
(....) Pracht heeft een grote maag die nooit te verzadigen is. De aarde kon op een beperkte oppervlakte niet meer voldoende voedsel produceren en de moeilijk te verzadigen prachtlievende mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden, noemden de in beslag genomen grond hun eigendom, zorgden meteen voor hun luister en wekten daardoor nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst, twist, onvrede en oorlog. De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd heerser over de zwakkeren en dwong hen voor hem te werken en hem in alles onderdanig te zijn. De weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder bedreiging met de dood tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen. En zie, dat was allemaal het gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de liefde voor pracht en praal en de daaruit voortkomende hoogmoed.
Als Ik nu door met Mijn geest uit de hemel te komen jullie weer terug wil brengen in de gelukkige oertoestand van de eerste mensen en jullie reeds lang verloren wegen naar Gods rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen, dat de door Mij gestelde voorwaarden om Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen vrijwel onuitvoerbaar zijn!
Ik zeg jullie: Het juk dat Ik op jullie schouders leg, is zacht en de last die Ik jullie wil laten dragen, is licht als een veertje vergeleken bij datgene wat je nu dag aan dag draagt.