22 februari

Geestelijke betekenis van de natuur (1)

(GJE II. 148, 9-12)
Wanneer jullie een kalme waterspiegel zien waarin de zon schijnt dan zal vanaf de waterspiegel dezelfde majesteit en waarheid teruggekaatst worden die je aan de hemel ziet. En zo heeft men ook een rustig hart nodig, vrij van hartstochten, dat slechts door algehele zelfverloochening, deemoed, geduld en zuivere liefde kan worden bereikt, opdat het evenbeeld van God in de geest van de mens net zo zuiver en waar teruggekaatst zal worden als de aardse zon door een rustige waterspiegel.
Als een mens zover is, dan is alles bij hem waarheid geworden en dan is zijn ziel in staat om haar blik in de diepte van Gods schepping te richten en alles in de volheid van de zuivere waarheid te zien. Maar zodra het in haar begint te golven, worden alle oerbeelden vernietigd en bevindt de ziel zich onvermijdelijk in het gebied van het bedrog en alle soorten en vormen van misleiding en kan niet meer zuiver zien voordat de totale rust in God in haar is ingetreden.
En dat is de ware sabbatsrust in God, en daarom heeft God het vieren van de sabbat ingesteld. De mens moet zich dan onthouden van alle zware inspannende arbeid, omdat iedere zware arbeid de ziel noodzaakt om haar krachten aan het lichaam te geven dat haar dan prikkelt.
Dat brengt de spiegel van haar levenswater in heftige beweging, waardoor zij de zuivere goddelijke waarheid niet meer helder in zichzelf kan herkennen.
De echte sabbatsrust bestaat daarom uit een verstandige onthouding van alle zware arbeid. Zonder noodzaak moet men daar niet aan meedoen, maar in noodgevallen is ieder mens verplicht zijn broeder te helpen.