11 februari

Menselijke leerschool

(GJE 11. 59, 9-14)
Zou er ooit een boven kunnen zijn als er geen beneden was? Of zou je iemand iets goeds kunnen doen, als er nooit iemand je hulp nodig had? Wat is dan een goede daad als niemand daar behoefte aan heeft? Of zou je een alwetende ooit iets kunnen leren dat hij eerder reeds niet wist?
Kijk, in een wereld waar een mens zichzelf moet vormen tot een waar kind van God, moet hem ook alle mogelijke goede en kwade gelegenheid ten dienste staan om de leer van God volledig uit te kunnen proberen.
Het moet warm en koud zijn, opdat de rijke gelegenheid krijgt om zijn arme en naakte broeder van kleren te voorzien. Zo ook moeten er armen zijn, opdat de rijken zich ook in de barmhartigheid en de armen zich in de dankbaarheid kunnen oefenen. Evenzo moeten er sterken en zwakken zijn om de sterken gelegenheid te geven de zwakken te ondersteunen, en om de zwakken in de deemoed van hun harten te laten erkennen dat zij zwak zijn. Zo moeten er in zeker opzicht ook dommen en wijzen zijn, omdat het licht van de wijzen anders voor niets zou zijn. Als er geen slechten waren, waaraan zou de goede dan kunnen afmeten of en in hoeverre hij werkelijk goed was?
Kortom, in dit instituut voor zelfontwikkeling van mensen tot vrije kinderen van God moeten er zich zoveel mogelijk voor- en tegensituaties voordoen, waardoor de kinderen zich grondig in alles kunnen oefenen en ontwikkelen, omdat ze anders onmogelijk ware, almachtige kinderen van de Allerhoogste zouden kunnen worden.
Zolang een mens niet bij alle mogelijke zaken en omstandigheden met geheel eigen macht de satan van het gevechtsterrein verdrijven kan, is hij nog geen volledig kind van God. Maar hoe zou hij ooit de overwinnaar van deze vijand kunnen worden, als men hem alle gelegenheid zou ontnemen om ook maar met een haar van de vijand in aanraking te komen?
Ja, het ware rijk van God kost veel strijd terwille van de algehele vrijheid van het eeuwige leven, en daarom moeten jullie tussen hemel en hel gelegenheid krijgen om te vechten.