17 februari

Gods heilsboodschap blijft

(GJE II. 107, 1-3)
Ik zeg: Ik vind je een echt brave man en vriend, en wat je gezegd hebt is jammer genoeg maar al te waar. Als Ik een mens zou zijn van de soort zoals de aardse mensen zijn, dan zou Ik jouw raad ook zonder meer opvolgen, want in jouw borst klopt een rechtschapen mannenhart, maar Ik ben een heel ander mens en een heel ander wezen dan waarvoor jij Mij houdt! Kijk, alle machten des hemels en van deze aarde moeten Mij gehoorzamen en daarom heb Ik niets te vrezen. Wel zal de Schrift bitter en smartelijk aan Mij vervuld worden, maar niet volgens de wil van deze wereld, maar volgens de wil van de Vader in de hemel, die nu echter in Mij is zoals Ik eeuwig in Hem ben! Maar terwille daarvan zal Mijn macht over hemel en aarde niet het geringste inboeten. Want als Ik het zou willen dan zou deze aarde in een oogwenk veranderen in een nietig stofje te samen met alles wat in en op haar is, ademt, leeft en beweegt, maar omdat Mijn fundament `behoud' heet, gebeurt dat niet!
Het kan gebeuren dat Ik uit ergernis en jaloerse afgunst van de tempel als opruier van het volk en als godslasteraar word aangeklaagd en vervolgens aan het dwarshout genageld word; maar dat alles zal Mijn macht niet breken en tot aan het eind van deze wereld niet de minste afbreuk doen aan Mijn leer.
In de loop van de tijd zullen weliswaar de eigenlijke wereldmensen van Mijn leer grotendeels hetzelfde maken wat de Egyptenaren, Grieken en Romeinen van de oerleer gemaakt hebben, die Adam en zijn eerste nakomelingen kregen. Maar naast die afgoderij zullen er toch velen zijn, die Mijn leer en Mijn macht net zo rein zullen bewaren en bezitten als ze nu uit Mijn mond komt, en daardoor zullen zij ook steeds de macht hebben en bezitten, die hen door het levende geloof in Mijn woord tijdelijk en in het hiernamaals voor eeuwig verleend wordt. Zo ben Ik dus de Heer en vrees daarom geen heer en diens wetten.