- 31 augustus -

Gemoedsrust

(GJE V 218, 1-2, 9-11)
Ik zeg: De ware innerlijke gemoedsrust is voor ieder mens het noodzakelijkste geestelijke element, waarzonder hij niets waarachtig innerlijks en geestelijk groots kan bevatten. Een dergelijke rust, waarin het lichaam en de ledematen activiteit onthouden wordt, is eigenlijk geen rust, maar eerder een grote innerlijke activiteit van de ziel, die eruit bestaat dat zij meer en meer één wordt met haar geest die ze is gaan waarnemen. Wanneer je een dergelijke innerlijke rust, of beter gezegd zielsactiviteit, dagelijks eenmaal houdt en dat voortzet, zul je pas gaan voelen wat voor een groot en waar nut je daardoor voor je leven hebt gewonnen.
Ik zeg: Ieder woord dat uit Mijn mond komt is licht, waarheid en leven; als je Mijn woorden in je hart opneemt en ernaar handelt, dan valt je met Mijn woord ook het ware eeuwige leven ten deel.
Maar wanneer iemand Mijn woord hoort en er niet naar handelt, zal Mijn woord hem niet levend maken, maar hem slechts dienen tot gericht en dood. Ook al is dit op deze manier niet Mijn wil, maar enkel Gods eeuwige ordening, dan kan Ik hem toch niet helpen, omdat hij zichzelf moet helpen.
Want als iemand die hongert, voedsel wordt aangereikt en hij eet dit niet, maar kijkt er enkel naar, dan heeft degene die het eten aanreikt er geen schuld aan als de hongerende verhongert en sterft, maar natuurlijk de hongerende zelf, omdat hij geen voedsel tot zich wilde nemen. En precies zo is het met degene aan wie Ik Mijn woord als het waarste brood uit de hemel voorzet, en die dit enkel aanhoort en er niet naar wil handelen. Daarom moet niemand Mijn woord enkel aanhoren, maar hij moet er ook naar handelen, dan zal hij hierdoor in zijn ziel waarachtig verzadigd worden met het brood uit de hemel en voortaan geen dood meer zien, voelen of smaken, omdat hij zo zelf geheel tot het leven uit God is geworden.